Kennis is Macht
indien goed toegepast!
Onze doelstellingen
Qaid-
Kennis is Macht
indien goed toegepast!
Onze doelstellingen
Qaid-
De video’s op deze webpagina zijn educatieve producties van Stichting Noorani Islamic Research Institute. Op de eerste plaats zijn ze bestemd voor de studenten van de Raza Shari’ah & Sufi School (RSS School) van de stichting. Niet alle video’s zijn op deze pagina zijn voor het publiek te zien, omdat sommige video’s instructies nodig hebben. Deze staan in de betreffende modulen van Learning Management System van RSS School. Daarnaast zijn de openbare video’s ook te zien op onze YouTube kanaal.
Ithmid (antimoon)
De Ithmid (antimoon) is de zwarte koolsteen. De beste soort Ithmid wordt gevonden in Isfahan, Iran, maar het wordt ook gevonden in westerse gebieden. Het beste type Ithmid is dat wat snel fragmenteert en dat glimmende delen heeft. Ook is het interieur van Ithmid gepolijst en bevat het geen onzuiverheden. De kool heeft de neiging om koud en droog te zijn en het is gunstig voor het oog, omdat het oog versterkt en ook de oogzenuw versterkt. Ithmid lost overtollig vlees rond zweren op en sluit de wond terwijl het gebied eromheen wordt gereinigd. Ithmid verlicht hoofdpijn wanneer het wordt gemengd met zuiver waterig (dus niet dikke) honing. Wanneer Ithmid wordt gemalen en gemengd met zacht vet en vervolgens wordt gebruikt als een verband over brandwonden, voorkomt dat blaren verschijnen en helpt het ook de huidbeschadiging te genezen die optreedt in gevallen van verbranding. Ithmid is het beste type kool dat voor het oog wordt gebruikt, vooral voor oude mensen van wie het gezichtsvermogen is verzwakt. In dit geval is het beter, dat kool wordt gemengd met wat musk.
Wat is du’ā?
Allāh Ta’ālā openbaart
“En wanneer Mijn dienaren je over Mij vragen, zeg dan: “Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van de smekeling, wanneer hij Mij aanroept.” Daarom moeten zij naar Mij luisteren en in Mij geloven, opdat zij geleid zullen worden.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 186
Het woord du’ā in het Arabisch betekent “roeping”, de daad van het gedenken van Allāh Ta’ālā en het aanroepen van Hem.
Afgezien van de dagelijkse gebeden, worden moslims aangemoedigd om Allāh Ta’ālā aan te roepen voor vergeving, leiding en kracht gedurende de dag. Moslims kunnen deze persoonlijke du’ā (smeekbeden of gebeden) in hun eigen woorden doen, in elke taal, maar er zijn ook aanbevolen voorbeelden uit de Heilige Qur’ān en Sunnah.
Sommige voorbeelden zijn te vinden op de onderstaande pagina’s.
Woorden van Du’ā
Etiquette van Du’ā
De Heilige Qur’ān vermeldt dat moslims Allāh Ta’ālā kunnen aanroepen terwijl ze zittend, staand of liggend op hun zij liggen.
Allāh Ta’ālā openbaart
“Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Allāh gedenken, en nadenken over de schepping der hemelen en der aarde, zeggende: “Onze Heer, Gij hebt dit niet tevergeefs geschapen; neen, heilig zijt Gij; red ons daarom van de straf van het Vuur.” Surah al-‘Imrān (het Huis van Imrān), H3, vers 191
Wanneer u echter serieus du’ā maakt, wordt het aanbevolen om in een staat van wudu te zijn, richting de Qiblah te staan, en idealiter tijdens het maken Sujood (neerbuigend) in nederigheid voor Allāh Ta’ālā. Moslims kunnen du’ā reciteren voor, tijdens of na formele gebeden, of kunnen ze op verschillende tijdstippen gedurende de dag reciteren. Du’ā worden meestal in stilte gereciteerd, in iemands eigen hart.
Bij het maken van du’ā heffen veel moslims hun handen ter hoogte hun borst, handpalmen naar de hemel of naar hun eigen gezicht, alsof hun handen openstaan om iets te ontvangen. Dit is een aanbevolen optie volgens de meeste canonieke scholen van het islamitische denken. Na voltooiing van de du’ā kan de aanbidder dan zijn handen over zijn gezicht en lichaam vegen.
Du’ā voor zichzelf en anderen
Het is volkomen acceptabel voor moslims om Allāh Ta’ālā “aan te roepen” voor hulp in hun eigen zaken, of om Allāh Ta’ālā te vragen om een vriend, familielid, vreemdeling, gemeenschap of zelfs de hele mensheid te helpen, te beschermen, te helpen of te zegenen.
Wanneer wordt du’ā geaccepteerd?
Zoals vermeld in het bovenstaande vers, is Allāh Ta’ālā altijd dicht bij ons en hoort onze du’ā. Er zijn een paar specifieke momenten in het leven, waarop de du’ā van een moslim bijzonder geaccepteerd worden. Deze verschijnen in de islamitische traditie:
Hazrat Abu Huraira (radi Allāhu anhu) rapporteerde dat de Boodschapper ﷺ van Allāh zei: “Er zijn er drie wiens du’ā‘ niet wordt afgewezen: een rechtvaardige heerser, de vastende persoon wanneer hij zijn vasten verbreekt en het gebed van de onderdrukte persoon. Het stijgt op boven de wolken en de poorten van de hemel worden ervoor geopend, en Allāh Ta’ālā zegt: ‘Door Mijn heerlijkheid zal Ik u antwoorden, ook al is het na een tijdje.'” Tirmidhī
Wiens du’ā worden niet verhoord?
Allāh Ta’ālā heeft ons de gave gegeven om Hem aan te roepen in tijden van nood, maar soms blijven we voor iets bidden en lijken we geen reactie te krijgen. We raken ontmoedigd en stoppen met smeken. En vaak beginnen we te denken: “Allāh is Alziend, Alhorend, dus waarom luistert Hij niet naar mij? Kan Hij de pijn niet zien waar ik in zit?’ Shaytān blijft dergelijke gedachten in de van de smekeling hersenen gieten en zo raak je ver verwijderd van Allāh Ta’ālā, terwijl du’ā een bron zou moeten zijn om de smeekbede dichter bij Allāh Ta’ālā te houden.
Enkele voorbeelden:
Men moet zijn du’ā oprecht en zuiver tot Allāh Ta’ālā alleen richten zonder partners met Hem te associëren. Hij moet niet aanbidden om te pronken met het volk of om roem te zoeken. Je moet bijvoorbeeld geen hadj uitvoeren, zodat je wil dat anderen zeggen: “Hij is Alhaaj (of Haji),” of liefdadigheid geven zodat hij wil dat mensen zeggen: “Hij is vrijgevig en overvloedig”, of om te vasten in verlangen naar de lof van het volk voor hem, “Kijk eens hoe vaak hij vast.” Als iemand zijn daden verricht en lof van het volk vraagt, wordt zijn daad tenietgedaan. Evenzo, wanneer je Allāh Ta’ālā smeekt om iets dat je van Hem wilt, moet je het oprecht bij Hem zoeken. Roep Allāh Ta’ālā aan terwijl je je bewust bent van het feit dat je Allāh Ta’ālā nodig hebt, en dat Hij vrij is van enige behoefte van jou, en Hij is volledig in staat om je te geven wat je van Hem verlangt.