Op dat niveau van begrip, dus het bewustzijn, begint het wegwerken van het idee van het aanvaarden van zichzelf als een lichaam. De Sufi-student voelt zichzelf soms als een lichaam en soms als iets dat losstaat van het lichaam. Echter wat voor soort entiteit hij is (dus staat van gevoel gescheiden van het lichaam) is nog niet duidelijk voor hem/haar. Ook is dat niet een staat die kan worden ervaren door te weten. Deze fase van begrip voor het bewustzijn is de moeilijkste fase van het leven. Daar wordt het bewustzijn geconfronteerd met vele tegenstrijdigheden. Hij kan zichzelf soms beschouwen als een dienaar, andere keren als een God, het ervaren van de vreemde resultaten van dergelijke sensaties. De persoon, die zichzelf ziet als God in dat stadium, kan zelfs het niveau van heiligheid (wilāyāh) vinden als het verlagen voor zichzelf. Hij kan dus al zijn waarden loslaten en op een volledig lichamelijk leven vallen.
De klassieke soefi-doctrine van zekerheid omvatte drie graden:
- ‘ilm al-Yaqīn (de kennis van zekerheid)
- ‘ayn al-Yaqīn (het oog van zekerheid)
- Haqq al-Yaqīn (de realiteit van zekerheid)
Data Hujwiri (ca. 465/1072; radi Allāhu anhu) besprak ze op de volgende manier: “Voor de Sufi betekent ‘ilm al-Yaqīn de kennis van de (religieuze) praktijk (mu’amalāt) in deze wereld volgens Allāh’s Geboden; met ‘ayn al-Yaqīn bedoelen ze kennis van de staat van sterven (naz’) en de tijd van vertrek uit deze wereld; en door Haqq al-Yaqīn bedoelen ze de onthulling (kashf) van de visie (van Allāh Ta’ālā) die zal worden geopenbaard in het Paradijs, en van de aard ervan.
Voor mensen van het ware geloof (muhaqqikun), de handeling van “lezen” begint te worden beoefend op dat niveau van bewustzijn. Bij het lezen van het systeem, dat wordt genoemd “Sunnat-Allāh“, wordt geïnitieerd voor een dergelijk bewustzijn, dan is de “waarom” van “wat” RasoolAllāh ﷺ bracht opent voor hem op het niveau van realisatie bekend als “zekerheid door Haqq (haqq ul Yaqīn)”. Hij wordt khaneef (verering, vrij van een God) op dat Station. Zijn is “werkelijke geloof” in de ene genoemd als “Allāh” op dat niveau. Hij wordt gezuiverd van de spirituele kracht van “harteloze ontdekking, onthulling” (kashf-i zulmani) en bezit de spirituele kracht van “zorgzame ontdekking” (kashf-i noorani). Hij begint de geheimen van de Heilige Qur’ān waar te nemen tot de Dag des Oordeels. Hij die deze geestelijke staat ervaart wordt “Arīf” (Bewuste Gnostiek) genoemd.
Bijna alle personen wier gelovigen (ahl-al taqlīd) onder gewone mensen aannemen dat ze heiligen (Awliya) en zelfs beschouwen ze geschikt voor de geestelijke status van Ghaus, Qutub (chief center autoriteiten van spirituele invloed) en zijn op dat rijk van bewustzijn. Deze personen kunnen soms denken zichzelf als echte bezitters van die spirituele posities (martaba) door hun niveau van begrip, terwijl de hunnen nog niet meer is dan een kleine ophoping van water die naar beneden stroomt uit de fontein van de heiligheid (wilāyāh). Daarom is ‘ilm al-Yaqīn de rang van religieuze geleerden (‘ulema’) vanwege hun correcte naleving van Allāh’s Geboden, en ‘ayn al-Yaqīn is het station van gnostici (maqām-i ‘arifan) vanwege hun bereidheid voor de dood, en Haqq al-Yaqīn is het vernietigingspunt van geliefden (fana’gah-e-Dustan), vanwege hun afwijzing van alle ‘bestaande wezens en dingen’ (mawjūdāt)”
In deze drie graden van zekerheid, ziet men duidelijk een hiërarchie van staten van bewustzijn, één die aan een drievoudige hiërarchie van menselijke identiteit beantwoordt: de geleerden, de gnostici, en bij de hoogste graad, de minnaars.