Wat is Sufisme?

Inleiding

Het soefisme, ook bekend als tasawwuf in het Arabisch, is een mystiek geloof en praktijk binnen de islam wat onderdeel is van de Shari’ah. Het richt zich op het zoeken naar Goddelijke liefde en kennis door directe persoonlijke ervaring van Allāh Ta’ālā. Het soefisme bestaat uit verschillende mystieke paden die zijn ontworpen om de aard van de mensheid en Allāh Ta’ālā te verkennen en de ervaring van goddelijke liefde en wijsheid in de wereld te vergemakkelijken. De term “soefisme” is waarschijnlijk afgeleid van het Arabische woord voor een mysticus, Sufi, dat kan verwijzen naar het wollen kledingstuk dat door vroege islamitische asceten werd gedragen. Sufi’s hebben een essentiële rol gespeeld bij het vormgeven van de moslimsamenleving, waarbij ze de nadruk legden op spirituele zorgen terwijl ze zich hielden aan de goddelijke wet. Door hun poëzie hebben de soefi-ideeën zich wijd verspreid onder moslims.

Waar gaat het mystieke pad over?
  1. Soefisme is edelmoedig ervaren en verwezenlijking van Haqq (de Absolute Waarheid, de Absolute Werkelijkheid).
  2. De mens heeft een innerlijk en uiterlijk wezen.
  3. Het doel: bereiken van Allāh Ta’ālā.
  4. Tariqat: het Geestelijke Pad

Toelichting op de punten

  1. Soefisme is in feite een school die opleidt tot de verwezenlijking van de Goddelijke Ethiek. Het is een school die streeft naar het bereiken van innerlijke verlichting . Het is geen filosofisch systeem maar binnen naar een synthese gezocht wordt van zienswijzen en verzamelde kennis . Het beste kan het verschil tussen benadering van de soefi’s en die van de filosofen geïllustreerd worden aan de hand van een verhaal van maulana Jalāluddin Rumi over de olifant.
  2. De mens heeft een innerlijk en een uiterlijk wezen . Het innerlijk wezen is het hart, de ziel en het gevoel (mystiek). Het uiten geluk wezen bestaat uit het lichaam , maar ook bij het verstandelijke vermogen , het logische denken (Shari’ah). Nu kan ik de mens slechts met zijn innerlijk wezen de Volmaaktheid van de Absolute Werkelijkheid waarnemen, Maar dan Alleen wanneer hij zijn gedeeltelijk bestaan heeft laten opgaan In het Geheel. Dit Geheel kan vergeleken worden met de oceaan en gedeeltelijke  bestaan (het menselijke ego), met een druppel . Dit omgaan van het deel in het Geheel is de weg van soefisme , Het is dus een weg naar de Absolute Werkelijkheid; de drijfkracht die dat Sufi op deze weg voortstuwt is de liefde voor Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet Mohammed ﷺ, die leeft In het hart van de Sufi . Het is dus niet de drijfveer van het verstandelijke vermogen die op deze weg van belang is .
  3. Wanneer de Soefi deze weg wat gaat heeft de Sufi slechts één doel voor ogen: het bereiken van Allāh Ta’ālā. De mens die geregeerd wordt door de verlangens en vrezen van zijn ego (zelf, ik) leeft niet in harmonie met het Geheel: de Allāh Ta’ālā Bestaan. Hierdoor zal zijn geloof, zijn onderscheidingsvermogen voor wat betreft het waarnemen en ervaren van de Absolute Werkelijkheid verward en vertekend zijn. Deze mens is verstrengeld in zijn materiële bestaan en wordt er geheel en al door opgeslokt. Om zijn Weg op het Pad te kunnen gaan moet de mens In de eerste instantie loskomen van deze verlangens en vrezen van zijn ego. Dit Pad is het geestelijke pad ook wel genoemd Tariqat en naarmate men verder vordert op dit Pad zal men steeds meer de harmonie bereiken met Allāh Ta’ālā. Dit pad van het hart is moeilijk weer te geven met de woorden van het verstand . hierbij worden wij herinnerd aan de woorden van maulana Rumi: “Wanneer ik tot de liefde kom, schaam ik mij voor al datgene wat ik ervoor over heb gezegd”.
  4. Tariqat is de wijze waarop de Sufi in harmonie komt met Allāh Ta’ālā Bestaan. De soefi gaat ervan uit net of men zich dan niet aangetrokken voelt tot het geestelijke pad het fluiten en Alleen afhangt van de wil van Allāh Ta’ālā. In de Heilige Qur’ān staat hierover het vers: “Hen te leiden is niet uw plicht, maar Allāh leidt wie Hij wil. En welke rijkdommen je ook weggeeft, het komt je ten goede en je geeft alleen om Allāh’s welbehagen te zoeken. En welke rijkdommen je ook besteedt, het zal je ten volle worden terugbetaald en je zal geen onrecht worden aangedaan.”

Deze aantrekkingskracht die de zoeker tot het pad brengt wordt te Talab genoemd. Dit Talab heeft een dubbele betekenis: (1) de roep van Allāh Ta’ālā die de zoeker tot het pad brengt en (2) ook de kracht die de zoeker bijstaat op zijn weg en hem constant doet streven naar zijn einddoel.

Aan de grondslag van dit streven ligt een volmaakte droefheid , onvrede met de afstand die tot dusver is afgelegd op het blad en een vurig verlangen om dichter bij het einddoel te komen .

Deze droefheid en dit verlangen zullen de soefi’s sterken en het streven te ontkomen en zijn beperkte staat, om daarmee een grotere mate van geestelijke kalmte en rust te bereiken .

Het gevoel van Talab is een manifestatie van datgene wat In de soefi terminologie Faqir (Geestelijke Armoede) wordt genoemd.

Faqir Is zowel het gevoel dat men onvolmaakt is en hulp nodig heeft Als de wens de volmaaktheid te bereiken . Faqir houdt dus in dat men van zichzelf bewust is van het feit dat hij volmaaktheid niet bezit.

In het soefisme wordt een volmaakte mensen Walī en volmaakte meesters Qutub genoemd het ging letterlijk betekent oprechte vriend. De waarde Soefi meesters zijn opvolgers van Hazrat Ali (radi Allāhu anhu). Hé ik vroeg aan de Profeet Mohammed ﷺ om hem soefisme te leren omdat hij van de Shariah alles al van de Profeet Mohammed ﷺ  had geleerd. De Profeet Mohammed ﷺ zij aan Ali (radi Allāhu anhu) dat Shari’ah aan eenieder geleerd moeten worden zonder dat ze erom vragen, maar Tasawwuf moet alleen geleerd worden aan de personen die daar om vragen .

Murshid

Het geestelijke pad van Ali (radi Allāhu anhu), de Tariqat van het soefisme houdt in dat men voordat men tot het pad toetreedt en aan de trainen begint de religieuze voorschriften (Shari’ah) onderhoud.

  1. De Shari’ah wordt hierbij gezien als een voorbereidende fase van het soefisme.
  2. De Tariqat, met daarbij de relatie tussen de meester en de leerling, behoort tot de midden fase van het pad.
  3. Bij de eindfase staat men op de drempel van Haqq (de Waarheid).

Deze onderverdeling van het pad in drie stadia ontleden de soefi’s aan de volgende uitspraak van de Profeet Mohammed ﷺ: “de Shari’ah zijn mijn woorden , de Tariqat is mijn handelen , en de Haqiqat is mijn innerlijke toestand.”

Wanneer een persoon zijn eigen onvolmaaktheid gewaar is geworden zal hij een meester trachten te vinden die hem tot de volmaaktheid zou kunnen leiden, het uiteindelijke vinden van de meester hangt zowel af van het zoeken, als van het in staat zijn de man die hij gevonden heeft als zijn meester te kunnen herkennen. De eigenlijke ontmoeting tussen de leerling en meester vindt voor het grootste deel plaats In het onderbewuste. Het is een zaak van het hart en is puur geestelijk van aard. Als meester aan zijn leerling al heeft geleerd wat nodig is stuurt hij hem door naar een hogere meester.

De geestelijke psychologie van het soefisme kent twee soorten van onderbewuste (1) het hart en (2) het zogenaamde gebiedende zelf ook wel Nafs-e-Ammāra genoemd.  Het hart wordt beschouwd als een Goddelijke gift en het wordt vaak vergeleken met een spiegel die van het roest van de materiële wereld moet worden ontdaan, en zo moet worden opgepoetst dat de Absolute Waarheid zich erin kan spiegelen. Allāh Ta’ālā zegt niets kan mij omvatten behalve het hart van mijn aanbidder. Dus, Allāh Ta’ālā zit al in het hart van de moslim, alleen moeten wij het koesteren wat niet door iedere moslim wordt gedaan.

Murid

Het geestelijke pad van Ali (radi Allāhu anhu), de Tariqat van het soefisme houdt in dat men voordat men tot het pad toetreedt en aan de trainen begint de religieuze voorschriften (Shari’ah) onderhoud.

  1. De Shari’ah wordt hierbij gezien als een voorbereidende fase van het soefisme.
  2. De Tariqat, met daarbij de relatie tussen de meester en de leerling, behoort tot de midden fase van het pad.
  3. Bij de eindfase staat men op de drempel van Haqq (de Waarheid).

Deze onderverdeling van het pad in drie stadia ontleden de soefi’s aan de volgende uitspraak van de Profeet Mohammed ﷺ: “de Shari’ah zijn mijn woorden, de Tariqat is mijn handelen , en de Haqiqat is mijn innerlijke toestand.”

Wanneer een persoon zijn eigen onvolmaaktheid gewaar is geworden zal hij een meester trachten te vinden die hem tot de volmaaktheid zou kunnen leiden, het uiteindelijke vinden van de meester hangt zowel af van het zoeken, als van het in staat zijn de man die hij gevonden heeft als zijn meester te kunnen herkennen. De eigenlijke ontmoeting tussen de leerling en meester vindt voor het grootste deel plaats In het onderbewuste. Het is een zaak van het hart en is puur geestelijk van aard. Als meester aan zijn leerling al heeft geleerd wat nodig is stuurt hij hem door naar een hogere meester.

De geestelijke psychologie van het soefisme kent twee soorten van onderbewuste (1) het hart en (2) het zogenaamde gebiedende zelf ook wel Nafs-e-Ammāra genoemd.  Het hart wordt beschouwd als een Goddelijke gift en het wordt vaak vergeleken met een spiegel die van het roest van de materiële wereld moet worden ontdaan, en zo moet worden opgepoetst dat de Absolute Waarheid zich erin kan spiegelen. Allāh Ta’ālā zegt niets kan mij omvatten behalve het hart van mijn aanbidder. Dus, Allāh Ta’ālā zit al in het hart van de moslim, alleen moeten wij het koesteren wat niet door iedere moslim wordt gedaan.

Menselijk laagheid en onzuiverheid

Nafs-e-Ammāra is de kracht die de mens ertoe drijft zijn dierlijke, agressieve en seksuele instincten te bevredigen, en dit is de bron van de menselijke laagheid en onzuiverheid. Hierover zegt Allāh Ta’ālā in de Heilige Qur’ān:

Allāh Ta’ālā openbaart over Nafs-e-Ammāra

 وَمَآ أُبَرِّىءُ نَفْسِيۤ إِنَّ ٱلنَّفْسَ لأَمَّارَةٌ بِٱلسُّوۤءِ إِلاَّ مَا رَحِمَ رَبِّيۤ إِنَّ رَبِّي غَفُورٌ رَّحِيمٌ

“En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid) te zijn, want het menselijke, ik’ spoort tot het kwade aan, uitgezonderd dat waarover mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn Heer is Vergevensgezind, Genadevol.” Surah Yusuf, H12, vers 53

Om tot de Waarheid terug te keren moet dit gebiedende zelf in de mens omgevormd worden tot het verwijtende zelf dat Nafs-e-Lawwamah wordt genoemd. Het verwijtende zelf In de mens zoekt de volmaaktheid en verwijt het gebiedende zelf zijn hartstochten en zijn dierlijke eigenschappen.

Allāh Ta’ālā openbaart:

ٱرْجِعِي إِلَىٰ رَبِّكِ رَاضِيَةً مَّرْضِيَّةً 

“Keer tot uw Heer terug, verblijd in Allāh’s welbehagen.” Surah al-Fajr (de dageraad), H89, vers 2

En tenslotte tot het tot rust gekomen zelf wat Nafs-e- Mutma’inna wordt genoemd. het tot de rust gekomen zelf heeft vrede gevonden en is aangekomen bij de volmaaktheid.

De discipline en geestelijke methoden van de Tariqat zuiveren geleidelijk het hart, waardoor de geestelijke eigenschappen naar boven komen en tegelijkertijd transformeren zij de Nafs-e-Ammāra. Wanneer het hart van de Sufi gezuiverd is zal hij ook de Nafs-e- Mutma’inna bereikt hebben.

Over dit dubbele proces is gezegd: soefisme is het toevertrouwen van het zelf aan Rubudiyyah (dienstbaarheid) en het hechten van het hart aan Rububiyyah (de goddelijke heerschappij).

Aan het eind van het Pad is de leerling de eigenschappen van het zelf kwijt en daarvoor in plaats zijn gekomen de Asmā-ul-Hussna (Attributen van Allāh Ta’ālā). Zo’n persoon heeft het gezegde van de Profeet in praktijk gebracht Mohammed ﷺ : Plaat uzelf in harmonie met de Schepper”

Adāb van het leerlingschap
Onderwerpen aan de wil van de meester

Een echte leerling heeft in de spiegel van zijn hart de status zijn Murshid (meester) gezien en is onmiddellijk een liefde ontbrand door deze schoonheid. Is dit niet het geval dan zal de leerling zich nooit volledig konden onderwerpen aan de wil van de meester. Een leerling volgt dus niet meer zijn eigen wil maar onderwerp zich aan de wil van de meester.

Taken uitvoeren

قَالَ فَإِنِ ٱتَّبَعْتَنِي فَلاَ تَسْأَلْني عَن شَيءٍ حَتَّىٰ أُحْدِثَ لَكَ مِنْهُ ذِكْراً

Hij zei: “Welaan dan, indien je mij wenst te volgen stel mij nergens vragen over eer ik zelf daaromtrent tot u spreek.” Surah al-Kahf (de spelonk), H18, vers 70

De leerlingen moeten de taken volbrengen die de meester hem opdraagt ook al begrijpt hij de reden niet. Dus, geen dit en dat enz. Hierover openbaart Allāh Ta’ālā in de Heilige Qur’ān: “Hij zei: “Welaan dan, indien je mij wenst te volgen stel mij nergens vragen over eer ik zelf daaromtrent tot u spreek.“ Dit vers gaat over Mozes (alayhis salām) die aan Khizr (alayhis salām) vraagt of hij hem wil aannemen als zijn leerling. Khizr (alayhis salām) antwoordde: “Als gij mij wilt volgen, vraag mij dan nooit iets totdat ik het zelf tot u zeg.”

Naast het onvoorwaardelijk uitvoeren van een opdracht van de meester moet een leerling nooit iets van eigen belang ondernemen Zonder hiervoor de toestemming van de meester te hebben gekregen. Dus, niet vragen maar afwachten tot je het krijgt. De leerling mag nooit de geheimen openbaren die er tussen hem en de meester bestaan, ook mag hij nooit datgene openbaar maken wat hij aan ongewoons ziet terwijl hij wakker is of slaapt: Wel mag hij dit zijn meester toevertrouwen.

Nederigheid in aanwezigheid van de meester

يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تُقَدِّمُواْ بَيْنَ يَدَيِ ٱللَّهِ وَرَسُولِهِ وَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ إِنَّ ٱللَّهَ سَمِيعٌ عَلِيمٌ

“O, gij die gelooft, weest niet voorbarig bij Allah en Zijn boodschapper, maar vreest Allah. Voorwaar Hij is Alhorend, Alwetend.” Surah al-Hujurāt (de binnenkamers), H49, vers 1

De leerling moet altijd nederig zijn in aanwezigheid van de meester en nooit zijn zelf manifesteren, daarom mag hij nooit zijn mening geven zonder dat die hem gevraagd wordt en nooit iets doen zonder dat dit hem wordt opgedragen.

Nooit luid spreken in aanwezigheid van de meester

يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَرْفَعُوۤاْ أَصْوَاتَكُمْ فَوْقَ صَوْتِ ٱلنَّبِيِّ وَلاَ تَجْهَرُواْ لَهُ بِٱلْقَوْلِ كَجَهْرِ بَعْضِكُمْ لِبَعْضٍ أَن تَحْبَطَ أَعْمَالُكُمْ وَأَنتُمْ لاَ تَشْعُرُونَ

“O gij gelovigen, verheft uw stem niet boven de stem van de profeet en spreekt niet hardop tot hem, zoals gij hardop tot elkander spreekt, opdat uw werken niet vruchteloos mogen worden zonder dat gij het bemerkt.” Surah al-Hujurāt (de binnenkamers), H49, vers 2

Ook moet de leerling nooit luid spreken in de aanwezigheid van de meester, want de meester is onder zijn leerlingen, zoals de Profeet Mohammed ﷺ was onder zijn Sahāba (radi Allāhu anhum).


Translate »
error: Content is protected !!