Wahhābi

Inleiding

Wahhābis onderscheiden zich van de orthodoxe soennieten door zichzelf te labelen als salafieten, die verwijst naar het woord Salaf (de periode waarin de vroege moslims leefden in de eerste 300 jaar na de Hijrah, dit is de verhuizing van de Profeet Mohammed ﷺ  van Mekka naar Medina in 622).

De Sahāba (metgezellen), de Tābi’īn (volgers) en Tāba al-Tābi’īn (opvolgers) die in de periode van de Salaf leefden zijn voorbeelden bij uitstek van wat en hoe moslims moeten zijn zoals de Profeet Mohammed ﷺ deze moslims had geprezen als de beste moslims. Daarom is het doel van iedere moslim sinds de tijd van de Profeet Mohammed ﷺ geweest, zich te houden aan en de voetstappen van de aanhangers van de Salaf. Dit betekent dat wanneer een Wahhābi zichzelf een Salafie noemt, hij beweert een echte volgeling van de ongerepte islam te zijn. Dit is echter verre van de waarheid!

De soennitische moslims zijn de ware dragers van ongerepte islam sinds de tijd van de Salaf, omdat er tijdvakken zijn tussen de adellijke periode van de Salaf en de eeuwen die daarna volgden. De authentieke posities van de vroege moslims gepasseerd door Ulema (Schriftgeleerden) van die tijd en daarna naar de latere generaties overgebracht via nauwgezette, systematische en methodische wijze van hechtenis.

Deze kennis werd door de eeuwen heen doorgegeven door gekwalificeerden aan andere gekwalificeerden (wetenschappers), die het vervolgens hebben doorgegeven aan de massa. Deze ononderbroken keten van kennis uit de tijd van de Salaf tot nu toe is authentiek bewaard gebleven door de orthodoxe soennieten. Soennieten hebben daarom wortels in de Salaf, en worden vandaag voorgesteld door de vier overgebleven authentieke scholen van islamitische jurisprudentie: Hanafi, Shafi’ī, Mālikī en Hanbali scholen (Mazāhib). De laatste Alīm die deze canonieke scholen heeft beschermd is Imām-e-Ahle Sunnat Mujaddid-e-Azam Shah Ahmad Raza Khan (radi Allāhu anhu) en ook bekend als Maslak-e-Alahazrat.

De Wahhābis, door zichzelf te bestempelen als salafieten willen niet alleen aanspraak maken op de voetsporen van de vroege moslims, maar ook gebruik maken van betekenisleer voor de gek en allure en minder geïnformeerde moslims door ze de Wahhābisme te laten accepteren. Wahhābis zeggen: “U moet de moslims van de Salaf volgen.” (Dit is ongetwijfeld waar!) De Wahhābi betekenisleer is ook: “Daarom moet je een salafieleer volgen en niets anders, anders ben je geen moslim.” Door dergelijke bedrieglijke semantiek geloven de minder geschoolde en geïnformeerde moslims dat salafieten (Wahhābi) echt de ongerepte interpretaties van de vroege moslims van de Salaf vertegenwoordigen.

Immers, het woord Salafi klinkt als Salaf, dus het moet echt representatief zijn, verre van dat. Als de minder geïnformeerde moslim de semantiek blind gelooft en niet onderzoekt wat een Salafi gelooft, waardoor de waarheid onthuld wordt van het begrip van salafieten (Wahhābis), dan weten de soennies niet de tegenstrijdige betekenis van het begrip Salaf versus Salafie en de posities van de vrome moslims die de Salaf zijn en de meerderheid van de moslims vormen die ooit hebben geleefd, namelijk de soennieten. De meerderheid van Wahhābis zijn afkomstig uit Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië. Percentagegewijs 47% van Qatari’s, 45% van de Emiraten, 6% van Bahreini en 2% van de Koeweiti’s zijn Wahhābis.

Wahhābis zijn de “dominante minderheid” in Saoedi-Arabië, 23% van alle Saoedi’s zijn Wahhābis (geconcentreerd in Najd). De radicale overtuigingen van Wahhābisme maakt haar volgelingen aan niet-Wahhābi en mainstream moslims te bestempelen als afvalligen, samen met niet-moslims, aldus de weg voor hun bloedvergieten bestrating.

Het Europees Parlement is gewezen op de Wahhābi (nu ISIS) beweging als de bron van het wereldwijde terrorisme en een bedreiging voor de traditionele en diverse islamitische culturen van de hele wereld. Veel gebouwen in verband met de vroege islam, waaronder Mazār, mausolea, en andere artefacten zijn in Saoedi-Arabië en andere Arabische landen vernietigd door Wahhābis (ISIS) sinds het begin van de 19e eeuw tot het heden.

Moge Allāh Ta’ālā de soennie beschermen. Amien!

Allāh Ta’ālā openbaart:

“Voorwaar, Wij hebben menige Jinn en mens geschapen wier einde de hel zal zijn; zij hebben harten maar begrijpen er niet mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij horen er niet mede; zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij zijn de achtelozen.” Surah al-A’rāf (de verheven plaatsen) H7, vers 179

Imām Suyuti tafsir: En, Wij hebben inderdaad aangespoord tot hel veel van de djinn en de mensheid, met harten waarmee zij de waarheid niet begrijpen. En zij hebben ogen maar zij beseffen het niet [de bewijzen van Allāh’s macht met een perceptie dat reflectie met zich meebrengt]. En zij hebben oren maar ze horen niet [het tekenen of de vermaningen, op een manier om te reflecteren en zie toe]. Deze, ze zijn als vee, in hun falen om te begrijpen, waarnemen of luisteren – neen, ze zijn juist verder afgedwaald dan vee. [omdat [tenminste] zij [vee] streven naar wat goed voor hen is en blijf weg van wat schadelijk is tot hen: deze mensen, aan de andere kant, zijn marcheren voort naar het Vuur, uit [pure] koppigheid.] Deze – zij zijn de achteloos.

Tegenwoordig laten veel geloofsgenoten (dus de soennies) zich in de dwaling van de anders gelovigen (denk aan de badd aqīda zoals salafieten, Wahhābis, Qadiyāni en Tablighi Jamaat, deze gaan allen naar de hel gaan) meeslepen. Deze helbewoners beweren dat Hāzir-o-Nāzir van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ onmogelijk is, sinds hij is overleden. Wij soennies zeggen, dat inderdaad conform de Heilige Qur’ān zoals Allāh Ta’ālā openbaart

“Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de Dag der Opstanding uw beloning ten volle worden uitbetaald. Wie daarom van het Vuur wordt verwijderd en de Hemel binnengelaten, heeft inderdaad zijn doel bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot bedrog.” Surah al-Imrān (het Huis van Imrān), H3, vers 185

Ontstaan van de Wahhābisme

In Mirat-ul-Haramain staat geschreven dat de oprichter van de Wahhābisme Muhammad bin Abdul Wahhāb is. Hij werd geboren in het jaar 1111 Hijri [1699 A.D.] in de stad Huraymila in Najd en stierf in Darr’iyya in het jaar 1206 Hijri [1791 A.D.]. Hij werd dus 105 jaar oud.

Wahhābis geloven niet dat Adam (alayhis salām) een profeet was. In het boek Kashf-ush-Shuhubat, een boek van het Wahhābisme, staat op de eerste pagina’s dat de eerste profeet Noah (alayhis salām) was.

In zijn jonge jaren ging Ibn Wahhāb vaak op handelsreis naar onder andere Basra, Bagdad, Iran, India en Damascus waar hij de boeken van de criminele Ahmad ibn Taymiyya te lezen kreeg. Deze boeken zijn contra de Ahle Sunnat. Hij bestudeerde de boeken grondig en bewapend met deze kennis, sluwe en sterke misleidde overtuiging werd hij bekend als de “Sheikh-e-Najd.”

In 1125 werd hij gestrikt door de Britse spion Hamper, beïnvloed en geholpen door de Britten in hun activiteiten om de islam schade toe te brengen. Ook hebben de Britten de afvallige Mirza Qadiyāni gestrikt in hun sluwheid waarmee de Qadiyanisme is ontstaan.

Door de sluwheid van de Britten stichtte Muhammad ibn Wahhāb de Wahhābi ketterij op. Om zijn ketterij te vergroten kreeg hij een opleiding van de geleerden van de Hanbali Mazhab in de heilige stad Medina Munawwarah en vervolgens in Damascus. Na de voltooiing van zijn educatie ging hij terug naar Najd, waar hij begon boeken te schrijven.

Met zijn zieke gedachten bedroog hij de dorpelingen, vooral de bewoners van Dar’iyya en hun stamhoofd Muhammad bin Saoed. Hij dwong de soennies om zich te bekeren tot Wahhābisme. Dit deed hij niet alleen woordelijk, maar ook door de mensen onder de hoeven van de paarden te vertrappelen en met sabels af te slachten. Degenen die de ideeën van deze crimineel accepteerde werden Wahhābi genoemd, ook wel Najdi genoemd. De Wahhābisme ontstond dus in 1150 Hijri.

Het was gemakkelijk om de onwetende soennies te misleiden waardoor de Wahhābi sekte in aantal toenam. Ook introduceerde hij zichzelf als de Qāzi en introduceerde hij Muhammad bin Saoed als de Amir en gouverneur. Hij had het vastgelegd dat hij en Saoed alleen door hun nageslacht zouden worden opgevolgd. Toen het boek Mirat-ul-Haramayn in 1306 Hijri werd gedrukt [1888 n. Chr.], was de Amir van de Najdi’s Abdullah bin Faisal.

Mohammed bin Abdul Wahhāb zijn vader was Abdul Wahhāb, een goede moslim. Hij en de Ulema in Medina zagen het aankomen dat de zoon van Abdul Wahhāb een corrupte omwenteling teweeg zou brengen en adviseerden daarom alle moslims (soennies) om op geen enkele wijze contact met de criminele Wahhābi ketters te onderhouden.

Er zijn te veel verkeerde ideeën op te noemen die hij in zijn boeken schreef, vooral in het boek Kitāb-ut-Tawhīd, dat het akeligste boek is, en vervolgens in het boek Fath-ul-Majid, dat een toelichting is op het boek Kitāb-ut-Tawhīd. Deze toelichting is door zijn kleinzoon Abdur Rahmān bin Hasan geschreven.

Op 8 januari 1926 werd Ibn Saoed, de sultan van Najd, gekroond tot koning van de Hijaz in de Masjid al-Haram (in Mekka) waar hij Najd op 27 januari 1927 heeft verheven tot de status van een koninkrijk. Een paar maanden later werd in het Verdrag van Jeddah op 20 mei 1927 het koninkrijk erkend door Groot-Brittannië en werd het wereldwijd bekend als het Koninkrijk Nadj en Hijaz. De Wahhābi zijn dus criminelen en dieven.

De sekte Wahhābisme is gebaseerd op drie leerstellingen

Op pagina’s 17, 48, 93, 111, 273, 337 en 348 van het boek Fath-ul-Majid staat geschreven dat de Wahhābi de daden en de aanbidding als onderdeel zien van Imān; wie niet eens één farz actie naleeft zoals het verrichten van de namāz, wordt een kāfir. De Wahhābi zegt dat deze persoon dan gedood moet worden en zijn eigendom mag worden verdeeld onder de Wahhābis. Wij zien dus keer op keer dat deze tweevoetige honden criminelen en dieven zijn.

Zij verklaren verder dat degene die om shafāt (voorspraak, bemiddeling) vraagt aan de zielen van de profeten of de Awliya, of die hun Mazār bezoeken en via hun bemiddeling du’ā  (smeekbede) doet een kāfir wordt. ‘Abdur Rahmān bin Hasan schrijft verder op blz. 503 van het Wahhābi boek Fath-ul-Majid over Hāzir-o-Nāzir: “Toen Rasūlullāh ﷺ nog leefde was het toegestaan om zich bij hem te beroepen voor zegen. In feite mag aan iedere vrome die leeft gevraagd worden voor zegen smeekbede. Als een kwestie van feit, toen Hazrat ‘ Umar (radi Allāhu anhu) op het punt stond te vertrekken naar Mekka voor Umrah zei Rasūlullāh ﷺ: ‘O Umar, vergeet ons niet in uw du’ā (smeekgebed).’ Ook is het toegestaan voor de levenden du’ā te sturen naar de zielen van de doden die zijn begraven of nog zal worden begraven, maar (zeggen de Wahhābi) het is niet toegestaan om du’ā te laten vragen door degenen die in de graven zijn.

De Wahhābi zegt verder: “Allāh heeft verklaard dat het vragen van du’ā aan degenen die niet horen of kunnen antwoorden shirk is (dus een partner aan Allāh toeschrijven). De doden en degenen die ver weg zijn waardoor zij niet kunnen horen kunnen niet beantwoorden. Geen van de Sahāba of Tābi’īn hebben bij Rasūlullāh ﷺ zijn tombe iets gevraagd. Als het was toegestaan om iets aan de Profeet ﷺ, na zijn dood te vragen, dan zou Hazrat ‘Umar hem vragen voor regen, maar hij bezocht zijn graf niet en vroeg geen hulp aan hem. Hazrat Umar (radi Allāhu anhu) vroeg om du’ā aan Hazrat Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) die nog levend en aanwezig was.” Ook staat op blz. 70 van Fath-ul-Majid geschreven: “Iets vragen aan een dode persoon of aan een persoon die niet aanwezig is, betekent een partner aan Allāh toeschrijven.”

Op de pagina’s 70, 77, 98, 104, 239, 248, 223, 503 en 504 van het Wahhābi toelichting boek Fath-ul-Majid staat dat de Wahhābis geloven in alleen wat leeft effect heeft, maar de doden hebben geen effect (het heeft geen zin iets aan ze te vragen).

Zij zeggen verder, dat een persoon die iets vraagt aan een overledene of aan een levende die afwezig is een mushrik (polytheist) is. Wahhābis proberen hun woorden recht te doen door te bewijzen met die āyat (verzen) die zijn neergezonden voor afgodendienaars. Dit doen zij op basis van tafsir bi’l-ra’y. Deze vorm van tafsir (exegese) wil zeggen verduidelijking van de betekenissen van de Qur’ān verzen op basis van zelfstandig oordeel. Sommige mufassir (exegeten) zeggen dat tafsir bi-‘l-ra’y niet is toegestaan op basis van persoonlijk oordeel, andere mufassir zeggen dat onder bepaalde voorwaarde van ijtihād het wel mogelijk is.

Allāh Ta’ālā openbaart:

“ En zeg niet van degenen, die voor Allāh’s zaak zijn gedood, dat zij dood zijn; neen, zij leven, maar gij bemerkt het niet.”  Surah al-Baqarāh (de koe) HJ2, vers 154

Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) tafsir: “Allāh herinnert aan de uitspraak van de huichelaars over de martelaren van de oorlogen van Badr, Uhood en alle andere gevechten: “Zo-en-zo zijn gestorven en verloren alle comfort en geluk”, dit om oprechte gelovigen te grieven, en dus zegt Allāh: (En zeg niet over degenen die gedood zijn op de weg van Allāh) in gehoorzaamheid van Allāh, op de Dag van Badr of in een andere strijd (“een dode”) zoals elke andere dode mens. Neen, ze leven, ze leven net als de andere levenden in het Paradijs, en worden voorzien van alle comfort en gulle geschenken, (alleen gij bemerkt het niet) u bent niet bewust van de eer die geschonken is aan hen of van hun echte status.”

Imām Suyuti (radi Allāhu anhu): “En zegt niet over degenen die gedood zijn in Allāh’s weg: ‘Ze zijn dood’, maar veeleer ze leven, hun geesten zijn (volgens een hadīth) in groene vogels veranderd die vleugels hebben en vrij kunnen gaan naar waar ze willen in het Paradijs; maar gij

Mazār (graftombe)

Volgens de Wahhābis is het niet toegestaan om een mazār (graftombe) te bouwen boven de graven, om namāz te verrichten bij de graven, kaarsen te branden voor degenen die daar komen bidden en de graftombe onderhouden.

De inwoners van Mekka en Medina gingen koepels en muren aanbidden. Om deze reden, zeggen de Wahhābis dat de moslims (Ahle Sunnat) polytheisten zijn geworden. Ze zeggen dat het halāl is om hen (de soennies) te doden en om hun eigendom te plunderen. Wat een criminelen, zij denken alleen maar aan stelen. Als het niet was toegestaan om tombes te bouwen boven en om de graven heen, dan zouden Hazrat Abu Bakr en Hazrat ‘Umar (radi Allāhu anhuma)  niet begraven worden naast onze Profeet Rasūlullāh ﷺ in een Turba (kamer). Een mazār is niet gebouwd om de dode persoon te aanbidden, nee het is gebouwd om liefde en respect naar hem toe te tonen en voor de bescherming tegen regen en zon te bieden aan degenen die de heilige graven bezoeken zodat zij gedurende hun gebeden voor de ziel van de overleden persoon niet in de hitte en regen hoeven te staan.

Op blz. 552 van deel 2 van het boek Majma’ul-Anhur staat geschreven: “Toen Abdullah bin Abbās begraven werd door Muhammad bin Hanifiyya (radi Allāhu anhuma), zette hij een tent op over zijn graf. De bezoekers deden hun gebeden in deze tent gedurende drie dagen.”

Wij zien dus dat degene die op de voetsporen van de Sahāba-e-Kirām (radi Allāhu anhum) zijn de tomben niet slopen, maar juist tombes bouwen. Het zijn de salafieten, een aftakking van de Wahhābi, die de mazār Sharīf ruïneren.

Verder staat in Kashf-un-Noor geschreven: “Bouwen van mazār over de graven van de Ulema en van de Awliya is om hen te beschermen tegen de beledigingen van de onwetenden.”

Ook in Jami’ul-Fatāwa en in Tanwīr staat geschreven, dat het niet makruh is om een koepel boven een graf te bouwen.

Ibn Hajar-i Makkie schreef op blz. 125 van zijn boek Fatāwa-e-Fiqhiyya, dat het Sahīh is om namāz te verrichten bij de graven van profeten. Het is zelfs niet makruh. Profeten zijn levend in hun graven, maar hun leven verschilt in elk opzicht van ons leven.

Grote islamitische geleerden, zoals Abdul Qadīr Jilāni, Mohiyuddin ibn Arabī, Taqiyyuddin Ali Subki, Ahmad Ibn Hajar Makkie en Abdul Ghani Nâbulusi (radi Allāhu anhum) hebben gedocumenteerd bewezen dat het was toegestaan om de graven van de Awliya te bezoeken om smeekbede te vragen voor Allāh’s gratie en barmhartigheid door de Awliya als tussenpersonen te kiezen, zelfs allang voordat de Wahhābis honden bestonden.

Radd-e-Wahhābi

De Ulema van Ahle Sunnat schreven veel boeken met het oog op het weerleggen van de Wahhābisme. Enkele van de Ulema en de titels van hun boeken zijn: Het zeer waardevolle Fatāwa boek van Muhammad ibn Sulaimān “Rahmatullāhi ‘Alaih’, een Shafi’ī geleerde van de gezegende stad Medina.

Het boek Abdur Russaniyya Firaziyya ‘al-Wahhābiyyah van Ahmad Zaini Dahlan Shafi’ī, hoofd van de Ulema van de gezegende stad van Mekka. Te vinden in de stadsbibliotheek Istanbul.

Het boek Risālah-us-Sunniyyin Firrazi al-Mubtadin van Mustafa Qirimi “Rahmatullāhi ‘Alaih’. Eveneens te vinden in de stadsbibliotheek Istanbul.

Het boek Minhat-ul-Wahhābiyyah van Hazrat Dawood bin Sulaimān Baghdādi “Rahmatullāhi ‘Alaih’, die is geregistreerd in de naam Khalidi in het boek Munjid. Ook te vinden in de stadsbibliotheek Istanbul.

In Tarikh-ul-Mazāhib-al-Islamiyya beschrijft Muhammad Abu Zuhra de Wahhābis en informeert ons in detail dat ze Ahle bid’ah zijn.

Allāma Ibn Abidīn “Rahmatullāhi Ta’ālā ‘Alaih’ schrijft op blz. 309 van deel 3 van zijn stemverklaring in zijn fiqh commentaarboek Durr-ul-Mukhtār. “De la-Mazhabi mensen noemen zichzelf moslims en degenen die niet geloven polytheisten of ongelovigen. Dus zeggen ze dat het sawāb is om de Ahle Sunnat en hun Schriftgeleerden te doden. In 1233 Hijri overwon de Ahle Sunnat hen (de Wahhābi dus) en werden zij gekwetst en noodlijdend.” Een fotokopie van het bovengenoemde rapport is gepubliceerd onder de naam Kitāb-ul-Ayman.

De mufti Sayyed Abdur Rahmān van Zabid zei: “om de Wahhābis te weerleggen en om uit te leggen dat zij ketters zijn, volstaat het om de volgende hadīth citeren, onze profeet ﷺ verklaart: “Sommige mensen zullen in Oost Arabië verschijnen. Ze gaan de Qur’ān al-Karim reciteren. De Qur’ān al-Karim gaat echter niet door hun strot. Zij zullen de islam verlaten zoals een pijl de boog verlaat. Hun wangen zal altijd geschoren zijn.” Een van de meest belangrijke kenmerken van de meeste van hen is het scheren van hun hoofd. Ze gaan hun wangen scheren en scherpe baarden tot alleen op hun kin hebben.” Dit hadīth Sharīf toont dus aan, dat de Wahhābis zich afscheiden van het rechte pad.

In het boek Assayf-us-Saqil van Zahid-ul-Kawthari “Rahmatullāhi Ta’ālā ‘Alaih’, worden de ideeën van Ibn Taymiyya en Ibn Qayyim uitgelegd en weerlegd.

Het boek Wahhābi Raddiyyah door de 69ste Sheikh-ul-Islam Sayyed Muhammad Ataullah Bey is beroemd.

In het boek Shawahid-ul-Haqq van Yusuf Nibhāni weerlegt hij Ibn Taymiyya en de Wahhābis met sterke documenten als bewijs. Een deel van de waardevolle geschriften staat in het Arabisch boek ‘Ulema Muslimīn, dat in 1972 werd gedrukt. Deel van de vertaling is geschreven aan het eind van de Turkse boek, Ashāb-i Kirām, in post Yusuf-i Nibhāni, nr. 253.

Het boek as-Siham-us-Sahiba, door Yusuf Nibhāni, weerlegt opnieuw, Wahhābis door middel van documentaire āyat.

Ahmad Dahlan beantwoordt de laster van de Wahhābis met documenten in zijn boeken Khulasat-ul-Kalām en Al-Futuhāt-ul-Islamiyya. Het tweede deel van het voormalige boek heeft gedrukt door offset afdrukmethode door Haqiqat Kitābi in Istanbul.

Imām Subki bewijst in zijn boek Shifa-us-Siqam dat het is toegestaan om Rasūlullāh ﷺ en de Awliya te bezoeken en te bidden voor hun zielen. Het werd gedrukt in Bulāq Printhouse in Egypte in 1318 Hijri [1900 n. Chr.] Hij is afgedrukt door offset afdrukmethode meerdere malen door Haqiqat Kitābi in Istanbul.

 Sheikh Sulaimān, de broer van Muhammad ibn Abdul Wahhāb Najdi was een van de Ulema van de Ahle Sunnat. Toen hij zag dat zijn broer Muhammad Abdul Wahhāb Najdi afdwaalde schreef hij weerleggingen voor zijn corrupte boeken. Van zijn boeken werd Sawā’iq-e-Ilāhiyya Firrazi al-Wahhābiyyah gepubliceerd in 1306, en het werd gedrukt door offset afdrukmethode in 1395 Hijri [1975 n. Chr.].

Muhammad bin Ali Zamlikani, de Qāzi van Aleppo en een Shafi’ī geleerde, bewijst in zijn boek Durrat-ul-Madiyya Firrazi-‘ala-Ibn Taymiyya dat het is toegestaan om te bidden door middel van de graven van profeten.

Ahizada Abdulhalim bin Muhammad, de Qāzi van Thracië, bewijst in zijn boek Fi-isbat-il-Kamālāti-Lil-Awliya halāl Hayāt wa ba’dal-Mamāt dat de Awliya Karāmāt doen, ook na hun ontzieling. Hij overleed in 1013 Hijri.

Het boek, al-Aqā’id-us-Sahīha fi Tardid-al-Wahhābiyyah, door Hasan Faruqi, bewijst dat de Wahhābis de islam willen ruïneren.

Grote Schriftgeleerde en perfecte Wali-e-Kamiel Sayyed Abdulhakim Arwasi, schrijft in zijn boek Kashkul, zijn geschriften beëindigt door weerleggen Wahhābis als volgt: miljoenen liefhebbers, die kashf en shuhuds hadden, hebben Rasūlullāh ﷺ bezocht en oneindige zegeningen van Allāh Ta’ālā ontvangen. In plaats van verschillende voorbeelden te geven, is het genoeg om te lezen de lofrede door Imām-ul-A’imma en Sirāj-ul-Ummah Imām Abu Hanīfa Numan bin Thābit (radi Allāhu anhu), die hij begon met: “O Meester der meesters! Ik ben hier voor u. Ik smeek u met mij blij te zijn. Ik bescherm mijzelf door toevlucht te nemen in u.

Het boek Sabil-un-Najat, in het Arabisch, onthult de corrupte en ketterse overtuigingen van de Wahhābis en hen weerlegt met documenten. Eerst gepubliceerd in 1394 in India, is het geweest fotokopie door Haqiqat Kitābi vermenigvuldigd.

Het boek al-Masā’il-ul-Muntahaba meldt de corrupte overtuigingen die Wahhābis hebben geprobeerd te verspreiden onder de jongeren, en weerlegt hen met documenten. Eerst gepubliceerd in 1391 in Pakistan, heeft het gereproduceerd door fotokopie.

Het boek al-Hablul Matin legt uit dat het noodzakelijk is om een van de vier Mazāhib te volgen, beschrijft Karāmāt en hoe voordelen te verkrijgen van de zielen van de Awliya. Voor het eerst gepubliceerd in Pakistan, heeft het gereproduceerd door fotokopie.

Het boek Fatāwa Hussām-ul-Haramain (Het zwaard van de twee heiligdommen op de slachtpunt van godslastering en leugen) werd geschreven door Imām Ahmad Raza Khan Bereillvi (radi Allāhu anhu), één van de grote Schriftgeleerden van India. Hij weerlegt met authentieke documenten als bewijsmateriaal de Wahhābis en de la-Mazhabi mensen. Hij heeft ook in detail uitgelegd dat de organisatie Nadwa-ul-Ulema in Lucknow, een stad van India, een instelling is die schadelijk is voor de islam. Het boek is geschreven in het Arabisch in 1317 en werd gepubliceerd in Pakistan en gedrukt door offset afdrukmethode in 1977 door Haqiqat Kitābi in Istanbul.

Het boek al-Madarij-us-Saniyya-Firrazi ‘al-Wahhābiyyah antwoorden Wahhābis in Arabisch en Urdu.

Het boek Tarik-u-Najat geschreven door Muhammad Hasan Jan Faruqi werd gepubliceerd in 1931 in Sind Haiderabad en heeft zijn gereproduceerd door fotokopie door Haqiqat Kitābi in Istanbul.

San’ullah Halabi, een van de geleerden van de gezegende stad van Mekka, bewijst in zijn boek Sayfullah ‘ala-man-Kazzaba ‘ala-Awliya Allāh dat Karāmāt van de Awliya blijft bestaan, zelfs na hun sterven. Hij schreef dit boek van hem in 1117 Hijri.

Hazrat Shah Ahmad Said Delhwi, weerlegt met documenten in zijn boek Tahqīq-ul-Haqqīl-Mobīn, veertig valse verklaringen van de Wahhābis. Hij stelt in het veertigste antwoord, dat Abdul’ Aziz Delhwi in zijn stemverklaring over de Fatiha zei: “Wanneer u aan iemand hulp vraagt en alleen op hem vertrouwt zonder na te denken dat aan wie u hulp door Allāh Ta’ālā is geautoriseerd om hulp te geven, dan is het harām. Vragen voor hulp aan iemand anders door te denken, dus is de hetzelfde als vragen voor hulp van Allāhu Ta’ālā.”

Hazrat Abdul Haqq Muhaddith Delhwi schreef in zijn vertaling van Mishkāt: “De meeste grote Sheikh en de meerderheid van de geleerden van fiqh zeiden dat het was toegestaan om hulp te vragen aan profeten en aan de Awliya na hun dood. Bezitters van kashf en perfectie hebben meegedeeld dat dit correct was. De meeste van hen werd verheven door ontvangende Fayz van zielen. Zij noemden die verheven door deze manier Owaysi.

Een van de superieure grote Sheikh zei dat hij vier grote Awliya had gezien die actief waren na hun dood net zoals toen ze nog leefden, twee van deze waren Maruf Karkhi en Abdul Qadīr Jilāni (radi Allāhu anhuma).

73 groepen

Er zullen 73 groepen zijn die de feiten anders geloven. Onder hen is een groep wiens geloof is de Ahle Sunnat. Degenen die afgedwaald zijn van het rechte pad en verkeerde betekenissen geven aan het geloof worden ketters genoemd. Sjiieten, Qadiyāni en Wahhābis behoren tot deze afvallige groepen.

Iemand die probeert de corrupte overtuigingen, de verkeerde betekenissen aan Qur’ān verzen op basis van valse wetenschappelijke ontdekkingen door te geven aan een moslim (soennie dus) wordt een zindīq of wetenschappelijke yobaz genoemd.

Het is om deze reden dat in een hadīth is verklaard: “Hij die de Qur’ān volgens zijn eigen inzicht (tafsir ra’y) interpreteert wordt een ongelovige.”

Daar de la-Mazhabi en dergelijke sekten zoals Ahmadi’s deze subtiliteit niet kunnen begrijpen zeggen ze: “Iedereen moet het geloof voor zichzelf begrijpen door zelf de Qur’ān en hadīth te lezen en te interpreteren.” Deze mensen die dit doen worden onder andere beïnvloed door de aftakkingen van de Wahhābi zoals de Salafieten, Tablighi Jamaat, Ahle Hadith, Ahle Qur’ān en Deobandi. Zij zijn dus allen niemand anders dan de Wahhābis.

Het Perzische boek Radd-i-Wahhābi geeft uitstekende antwoorden op de laster van deze La-Mazāhib.

Moslims die op de weg lopen van de Salaf-e-Sālihīn “Rahmatullāhi Ta’ālā ‘alayhim ajma’in’ worden Ahle Sunnat genoemd. De ketters die afgeweken zijn van de manier van de Salaf-i-Sālihīn worden Silfiyya of Salafiyya genoemd. De bid’at genoemd Silfiyya werd eerst gesticht door de beruchte ketter Ibn Taymiyya en bepleit door de Mohamed ibn Wahhāb Najdi en zijn volgelingen. Deze mensen beweren dat ze op de weg van de Sahāba zijn. Met verkeerde en verdorven betekenissen die zij aan Qur’ān al-Karim en hadīth Sharīf geven belasteren zij de ware soenniet moslims.

Het is geschreven op blz. 377, deel 5 van Fatāwa Hindiya dat het farz is voor iedereen om de grondbeginselen van geloof te leren, de leerstellingen te beoefenen en de harām dingen te vermijden.

Hazrat Yusuf Nibhāni, die lange uittreksels en authentieke documenten uit de boeken van die verheven Ulema citeert, degradeerde de Wahhābis in zijn boek Shawahid-ul Haqq. Vijftig pagina’s van dit Arabisch boek werd gepubliceerd in het boek ‘ Ulema-ul-Muslimīn wal-Wahhābiyyah in 1972. Dus de verstandige en toereikende jongeren dienen direct te beseffen dat Wahhābis handlangers van Iblīs (Satan) zijn, dom en leugenaars.

Ottomanen

De eerste oorlog tussen de Mekkanen en de Wahhābis werd uitgevochten in 1205 Hijri [1791 n. Chr.]. In die jaren voerde het Ottomaanse leger zijn strijd tegen de buitenlandse vijanden. Daardoor ontstond chaos in het binnenland.

De gezegende steden van Mekka Mukarramah en Medina Munawwarah werden bestuurd door de Ottomanen met rechtspraak en eerbied; miljoenen riyal werden besteed aan de restauratie en eerherstel van de heilige plaatsen. De gezegende mensen van de Haramain (Mekka en Medina) woonden in comfort en overvloed. Deze tijd van geluk duurde tot de Eerste Wereldoorlog. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog [1332 -1336 Hijri (1914-1918)] verdreven de vijanden (dus de Britten die hadden voldaan aan hun verlangens van het breken van de islam eenheid) de Amir Sharīf Hussain bin Ali van Mekka en de andere notabelen van de Ahle Sunnat uit de Hijaz. Deze vijanden kondigde aan de hele wereld aan dat de Amir was gevlucht. Abdul ‘Aziz bin Saoed, die in Najd woonde, kwam naar Mekka in 1344 Hijri [1926 n. Chr.] en vormde een nieuwe regering. Tijdens de tijd van de Ottomanen, werd Wahhābisme verspreid in India en Afrika.

In het boek Ifadat-ul-Akhyār van Muhammad Arabī dat in Mekka werd gedrukt, in het boek Mawqif-ul-‘Aql wal-ilm wal-Ālam van Sheikh-ul-Islam Mustafa Sabri Bey, en in het boek van artikelen Majallatu Jami’ul Azhar van Yusuf Dajwi (een lid van de Raad van de geavanceerde kennis over Tanzania) van Jami’ul Azhar, die werd uitgegeven in Egypte in 1966, zijn de Wahhābi ideeën weerlegd met authentieke documenten als bewijsmateriaal. Op een gegeven moment werd Ibn Taymiyya ook misleid door de overvloed aan zijn kennis en daalde hij ook af in ketterij.

Samenvatting Tamhid-e-Imān van Alahazrat

Lees Tamhid-e-Imān >>>

Voorzichtigheid en waarschuwing toegepast.

O Moslims! O Moslims! Denk aan uw Imān, uw godsdienst, uw Almachtige Allāh voor wie u moet verschijnen op de Dag des Oordeels. Denk na over hoe voorzichtig ik ben in het bestempelen van een moslim als een ongelovige ondanks de vele genoteerde redenen om zo te handelen. Het is volkomen schaamteloos, misdadig en oneerbiedig van deze respectloze mensen om mij valselijk te beschuldigen andere mensen overhaast tot ongelovigen te verklaren. Ongetwijfeld, zij hebben een leugen verzonnen. Profeet Mohammed ﷺ zegt, en datgene wat hij zegt is juist: “wanneer je niet schaamteloos bent, doe dan wat je wilt.”

Veroordeelt tot ongelovigen

O Moslims, zegt Alahazrat, u hebt voor u deze kristalheldere en krachtige verklaringen. Sommige zijn tussen 10 en 17 jaar geleden gepubliceerd en 19 jaar geleden geschreven. Deze respectloze mensen zijn sinds 1320 Hijri veroordeelt tot ongelovigen, het jaar van de Al-Mustanad-ul-Mustanad publicatie; ongeveer 6 jaar geleden. Lees deze verklaringen zeer nauwkeurig en wees rechtvaardig met vrees voor Allāh en Zijn Profeet ﷺ.

Deze vonnissen weerleggen niet alleen de aanval van deze verzinner van de leugen, maar zij bewijzen eveneens dat een gewaarschuwde moslim geleerde deze respectloze mensen niet als ongelovigen had genoemd, totdat hun ongeloof duidelijker werd dan de zon, en er absoluut geen kans meer bestond (binnen de islamitische uitleg) om hen tot ongelovige te verklaren. Deze dienaar van Allāh, is toch dezelfde man, die ongeveer 70 aanklachten van ongeloof heeft opgesomd die iedere prominente respectloze persoon tegenspreekt, en toch hem geen ongelovige noemt. Hij geeft hun het voordeel van de twijfel in het licht van Profeet Mohammed’s ﷺ bevel dat een moslim niet bestempeld moet worden tot ongelovige zolang zijn ongeloof niet duidelijker wordt dan de zon en hij niet binnen de kaders van de Islam gehandhaafd kan worden. Deze dienaar van Allāh is dezelfde man, die 78 redenen gaf die hun ongeloof rechtvaardigt en toch zijn onwil uitdrukt om hen als ongelovige te beschouwen, omdat in dit stadium hij niet exact de beledigende woorden kent die gebruikt zijn tegen Allāh en Zijn Profeet ﷺ. Hij had geen woede tegen hen. Hij had geen gemeenschappelijke kenmerk met hen, die opheldering kon geven over het op dat ogenblik heersende meningsverschil.

De relatie tussen de moslims hangt af van liefde of haat jegens Allāh en Zijn Profeet ﷺ. Zolang deze respectloze mensen geen beledigende woorden gebruiken of deze dienaar van Allāh deze beledigende uitingen jegens Allāh en Zijn Profeet ﷺ niet zelf gezien of gehoord had, respecteerde hij hun lippendienst tot de Islam. Hij gebruikte uiterste voorzichtigheid en sloot zich niet aan bij die geleerden die van mening waren dat deze respectloze mensen het verdienden ongelovigen te worden genoemd. Anderzijds sloot deze dienaar van Allāh zich aan bij die geleerden die van mening waren grote zorgvuldigheid toe te passen bij het noemen van een moslim als ongelovige. Toen hij met zijn eigen ogen de beledigende uitingen zag jegens Allāh Ta’ālā en Profeet Mohammed ﷺ werd hij overtuigd dat deze respectloze mensen gefaald hadden de essentiële principes van de Islam te waarborgen. Hij had toen geen keus meer en verklaarde deze respectloze mensen tot ongelovige.

U hebt al in het begin gelezen, de opinies van de grote Imāms dat iemand die twijfelt aan de daad van ongeloof ook zelf een ongelovige wordt. Het was noodzakelijk mijn eigen Imān te beschermen en de Imān van de moslim broeders en Islamitische gemeenschap. Vandaar dat een vonnis van ongeloof werd gepubliceerd en uitgegeven.

Hij die twijfelt in de bestraffing van deze respectloze mensen en twijfelt of hun ongelovige zijn, wordt zelf een ongelovige.

 Allāh Ta’ālā openbaart:

“En zeg: het wezenlijke is gekomen en het ijdele is vergaan. Het ijdele is waarlijk vergankelijk”. Surah al-Isrā (de nachtelijke tocht) H17, vers 81

En Allāh Ta’ālā openbaart verder:

“En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, Allāh’s welbehagen zoekende en hun ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen tweevoudig vruchten voortbrengt. En als er geen regen op valt, dan is dauw voldoende. Allāh ziet, wat je doet.” Surah al-Baqarāh (de koe) H2, vers 256

Alahazrat’s vier hoofdpunten ingewikkeld gemaakt:
  • De geschreven en gepubliceerde verklaringen van deze respectloze mensen zijn definitief beledigingen van Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet Mohammed ﷺ.
  • Eenieder die Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet Mohammed ﷺ beledigd is definitief een kāfir (ongelovige).
  • Eenieder die hen geen kāfir noemt, met hen een vriendschappelijke band onderhoudt of hun positie in overweging neemt als leraren, verwanten of vrienden wordt ook definitief een van hen. Hij wordt een ongelovige net als zij. Op de Dag des Oordeels zal hij eveneens worden vastgebonden aan hetzelfde touw.
  • Wat voor zwakke excuses en bedrieglijke argumenten zij ook geven, ze zijn ongeldig en vals.
Besluit van Tangali

Beste moslim, met dit hoofdstuk ga ik deze thema over Wahhābisme beëindigen. Een oprechte man van de Dīn (godsdienst islam) die de islam wil dienen, moet de betekenissen geven aan de godsdienstregels (dus hij moet zeggen en schrijven) die afgeleid zijn van de geschriften van de Akābir Ulema van de Ahle Sunnat.

  • Ulema moeten in hun toespraken de namen en de grootheid van de Akābir Ulema van de Ahle Sunnat in de hoofden van het volk en de jongeren prenten.
  • Ulema moeten in hun toespraken ook de boeken als referenties opgeven waaruit zij de kennis putten, omdat de bad aqīda en la-Mazhabi praten met verwijzing naar hun boeken als zijn authentiek.  
  • Het moslim volk en vooral de jongeren krijg je mee in het gedachtegoed als zij de referenties ook hebben gehoord, anders vergeten zij al gauw wat zij hebben gehoord zodra ze de moskee verlaten.

In Europa zijn de soenniet moslims met weinig kennis van de Dīn vergiftigd door het lezen van vertalingen van de boeken die geschreven zijn door de ketters zoals Ibn Taymiyya, Mohammed Abdu, Maudoodi, Said Qutub, Abdusalaam, Ahmad Deedad, Zākir Naik en Hamidullah. Zij veronderstellen dat de Ulema van de Ahle Sunnat de Qur’ān al-Karim en Hadith niet kon begrijpen.

Zij achten de opstellers van de prachtige en islamitisch juridisch stevig verankerde geschriften van de superieure Ulema van Ahle Sunnat zoals Imām Ahmad Raza Khan en Seyed Mohiyuddin ibn Arabī (radi Allāhu anhuma) als nietig, en zelfs gaan zij zover om de geschriften van de Sahāba zoals tafsir van Ibn Abbās te verafschuwen.

Ibn Hajar al-Asqalānī citaten az-Zahābie in zijn boek Durar al-Kamina: “Toen de Ulema Ibn Taymiyya aanspraken over zijn leemte in de kennis werd Ibn Taymiyya boos en probeerde om terug te slaan door iedereen te beledigen.”

Imām as-Suyuti schreef in zijn boek Kam’ al-Mawārid: “Ibn Taymiyya was arrogant. Hij was zelf verwaand. Het was zijn gewoonte om zichzelf als superieur aan iedereen voor te doen, de persoon met lichte kennis die hij aansprak daarvan maakte plezier als belediging van grote moslims.”

Muhammad ‘Ali Beg schreef in zijn boek Hittat ash-Shām: “Ibn Taymiyya en de priester Luthers doelstellingen waren identiek. Terwijl de christelijke hervormer succesvol was, is de hervormer van de islam mislukt.”

Ibn Taymiyya schreef over Sadr ad-Dīn al-Unāwi: “Sadr ad-Dīn, een vriend van Mohiyuddin Ibn al-‘Arabī, overtrof zijn meester in wetenschappelijke kennis en kalām, maar hij was ongeloviger, minder geleerd en had minder Imān dan zijn meester zelf had.”

Sommige islamitische geleerden zeiden dat Ibn Taymiyya een ongelovige was, en de meeste anderen zeiden dat hij een van Ahl al-bid’ah.

Sheikh al-Makkie, Yavuz Sultan Salim Khan, geleerde beantwoordt de aanvallen tegen Hazrat Mohiyuddin ibn al-‘Arabī en schreef: “Ibn Taymiyya zei dat de ongelovigen uit de Hel bevrijd gaan worden nadat voor vele jaren daarin gestraft zijn, en dit onderbouwd hij met de hadīth, ‘op een dag gaan de deuren van de hel open en zal gras groeien op zijn grond.’ “ Hij citeerde ook sommige andere ahadīth.

Overwegende dat, het staat duidelijk in de Heilige Qur’ān dat de ongelovigen eeuwig in de hel blijven. Er is tawātur en itjma’ op dit vers en feit. De meeste Ulema zeiden dat Ibn Taymiyya zich verzet tegen deze tawātur en itjma.”

Referentie

  • Heilige Qur’an
  • Ahadith boeken
  • Al-Janāb al-Gharib, Rashid Efendi, bibliotheek Istanbul, sectie Suleimaniya, Haqiqat Kitābi
  • gulf2000.columbia.edu/images/maps/GulfReligionGeneral_lg.png (2013).


Translate »
error: Content is protected !!