Tamhid-e-Imān

Inhoudsopgave

Voorwoord van de Urdu vertaler Tangali

Voor u ligt de Nederlandse uitgave van het boek Tamhid-e-Imān. In dit boek worden de uitspraken gedaan door de Wahhābis/Deobandi aan een nadere beschouwing onderworpen. Dit handzame, compacte en bovenal integer boek is bestemd voor eenieder die meer wil weten over het denkpatroon en de uitspraken van de Wahhābis. De maatschappij waarin wij leven is behoorlijk dynamisch. Dat is ook geen wonder, omdat de Dag des Oordeels nabij is. Dat vraagt van ons (Ahle Sunnat) meer oplettendheid, vooral wat betreft de ouderlijke plicht op onze opgroeiende kinderen.

Alahazrat, een hooggeleerde Alīm-e-Dīn en een zeer begaafde mysticus, heeft aan de hand van de Heilige Qur’ān verzen en de Ahadīth[1] de buitensporige uitspraken van bovengenoemde sekten weerlegt. Zijn buitengewoon zorgvuldige onderzoek is juridisch getint.

Alahazrat is geen onbekende bij de westerse wetenschappers. In meer dan 1.000 boeken schrijft Alahazrat niet alleen over de islamitische wetenschap, maar ook over de moderne wetenschap op academisch niveau. In veel landen, waaronder in de universiteit van Leiden, worden wetenschappelijke onderzoekingen gedaan naar de hoogbegaafde kennis van Alahazrat.

Amsterdam, Rabi’il Awwal 1427 (april 2006).

Definitie van Imān in het Licht van de Heilige Qur’ān

Bismillāhi Rahmānir Raḥīm (Allāh Naam is het begin, Meest Barmhartige, Meest Genadevolle).

Allāh Ta’ālā openbaart:

إِنَّا أَرْسَلْنَاكَ شَاهِدًا وَمُبَشِّرًا وَنَذِيرًا

لِتُؤْمِنُوا بِاللَّهِ وَرَسُولِهِ وَتُعَزِّرُوهُ وَتُوَقِّرُوهُ وَتُسَبِّحُوهُ بُكْرَةً وَأَصِيلًا

“Wij hebben U [O Mohammed] uitgezonden als getuige en verkondiger en waarschuwer; opdat de mensheid moge geloven in Allāh en Zijn Boodschappers en dat u Hem mogen vereren en Hem mogen respecteren en Hem mogen verheerlijken, in de morgen en in de avond.” Surah al-Fath (de Overwinning), H48, verzen 8-9

O moslims! Let op, Allāh Ta’ālā  openbaart in deze verzen heel duidelijk, dat er drie intenties zijn om ons het geloof (Imān) van de Islam te sturen en aan de Heilige Profeet ﷺ de Heilige Qur’ān te onthullen. De intenties zijn dat moslims in:

  1. Allāh en Zijn Profeet Mohammed  geloven.
  2. De Profeet Mohammed respecteren en
  3. Allāh Ta’ālā  aanbidden.
Getrouwheid aan Allāh Ta’ālā is zinloos zonder liefde voor de Heilige Profeet Mohammed

O moslims! Neem nota van het prachtige Gebod waarin Allāh Ta’ālā de drie belangrijke voornemens heeft gememoreerd. Aan het begin heeft Allāh Ta’ālā vermeldt “geloof in Hem” en aan het eind openbaart Hij “aanbid Hem”. Daartussenin heeft Hij gezegd “ eerbiedig Zijn geliefde Profeet Mohammed”. Dit onthult, dat geloven zonder respect voor de Profeet van generlei betekenis is. Er zijn veel christenen die boeken hebben geschreven over de Profeet’s grootheid, zij bestrijden de beschuldigingen van de ongelovigen of houden preken, doch zij geloven zelf niet in Allāh Ta’ālā. Hun Geschriften en literaturen zijn slechts een verschijnsel, maar geen waarheid. Als zij daadwerkelijk in hun harten enige trouw hadden voor de Profeet, dan zouden zij beginnen in Allāh Ta’ālā  te geloven. Als iemand de Profeet ﷺ niet eerbiedigt zal er absoluut geen beloning in de levensloop zijn of getrouwheid aan Allāh Ta’ālā.

Er zijn vele yogi’s en anderen die afstand van alle plezier van het leven hebben genomen en hun leven volledig richten op het aanbidden van Allāh Ta’ālā. Er zijn velen onder hen die beweren, dat er geen ander god is dan Allāh (Lā Ilāha illAllāh), gebruiken deze bewoordingen keer op keer, maar sinds zij geen respect hebben voor de Profeet ﷺ is hun aanbidding van Allāh Ta’ālā zinloos.

Allāh Ta’ālā  openbaart over deze mensen:

وَقَدِمْنَا إِلَى مَا عَمِلُوا مِنْ عَمَلٍ فَجَعَلْنَاهُ هَبَاء مَّنثُورًا

“En, Wij gaan na wat zij aan werk bedreven hebben en maken het dan tot stofdeeltjes.” Surah al-Furqān (de Schepping), H25 vers 23

Over zulke mensen openbaart Allāh Ta’ālā verder:

عَامِلَةٌ نَّاصِبَةٌ

تَصْلَى نَارًا حَامِيَةً

“Werkend en zwoegend, terwijl zij braden in een heet vuur.” Surah al-Ghāshiyah (de verpletterende gebeurtenis), H88, verzen 3-4

Moge Allāh Ta’ālā ons beschermen, Amien! O moslims is het eerbiedigen van de Profeet ﷺ het eerste vereiste van het geloof en de verlossing, of niet? Ja, dat is absoluut waar.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

قُلْ إِن كَانَ آبَاؤُكُمْ وَأَبْنَآؤُكُمْ وَإِخْوَانُكُمْ وَأَزْوَاجُكُمْ وَعَشِيرَتُكُمْ وَأَمْوَالٌ اقْتَرَفْتُمُوهَا وَتِجَارَةٌ تَخْشَوْنَ كَسَادَهَا وَمَسَاكِنُ تَرْضَوْنَهَا أَحَبَّ إِلَيْكُم مِّنَ اللّهِ وَرَسُولِهِ وَجِهَادٍ فِي سَبِيلِهِ فَتَرَبَّصُواْ حَتَّى يَأْتِيَ اللّهُ بِأَمْرِه

“Zeg: indien uw vaders en uw zonen en broeders en uw echtgenoten en uw stamgenoten en bezittingen, die U verworven heeft, en koophandel, waarvan U mislukking vreest, en woningen die u behagen, u lieden liever zijn dan Allāh en Zijn Boodschapper en beijverend op Zijn weg, wacht dan af totdat Allāh met Zijn beschikking komt. (Maar) Allāh leidt niet recht de kwaad bedrijvers……” Surah Tawbah (vergiffenis) H9, vers 24

Definitie van de werkelijke Imān

Aan de hand van dit vers[2] komen wij te weten, dat degene die een bloed- of aanverwant, persoon, rijkdom of iets anders dierbaarder heeft dan Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet, in de ogen van Allāh Ta’ālā verworpen is. Er bestaat geen mogelijkheid, dat Allāh Ta’ālā met hem blij is, en zij moeten wachten op de straf die Allāh Ta’ālā voor hen heeft voorbestemd. Moge Allāh Ta’ālā ons beschermen! Amien.

De geliefde Profeet ﷺ zegt: “Niemand van u zal een moslim worden, indien ik niet dierbaarder voor U ben dan uw ouders, kinderen en overige mensen.”

Uitleg: Deze hadīth komt voor in Sahīh Bukhārīen Sahīh Muslim en is verhaald door Hazrat Anas bin Mālik Ansāri (radi Allāhu anhu). Het is kristalhelder uitgelegd, dat degene die iets anders dierbaarder heeft dan de Profeet ﷺ nooit een moslim kan zijn. O moslims, is de hoogste gradatie en eerbied voor de Heilige Profeet ﷺ niet bedongen als het fundamentele vereiste voor Imān en redding? Ja, het is inderdaad het eerste vereiste. Alle moslims die de Kalma reciteren accepteren diep in hun hart de liefde en respect voor de Profeet ﷺ tot op het hoogste niveau. Ik benadruk dat wij onze Profeet ﷺ meer lief hebben dan onze ouders, kinderen en de rest van de wereld. Broeders, ik bid tot Allāh Ta’ālā dat Hij deze instelling van ons oneindig moge continueren. Neem de volgende Woorden van Allāh Ta’ālā ook zeer aandachtig tot je op.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

أَحَسِبَ النَّاسُ أَن يُتْرَكُوا أَن يَقُولُوا آمَنَّا وَهُمْ لَا يُفْتَنُونَ

“Menen de mensen soms, dat zij vrijgelaten worden te zeggen: ‘wij geloven’, zonder dat zij aan verzoeking worden blootgesteld?” Surah alAnkābut (de spin) H29, vers 2

U wordt geen moslim door slechts de Kalma te reciteren

Bovenstaand vers waarschuwt de moslims, dat alleen het opzeggen van de Kalma niet voldoende is voor de verlossing. U zult op de proef worden gesteld. Als u aangemerkt wordt als liefhebber van de Profeet, zult u beloond worden als moslims.

Voor het testen van iets moet bekend worden of het de eigenschapen bezit die daarbij behoren. U hebt kunnen lezen dat de Heilige Qur’ān en de Ahadīth hebben verduidelijkt dat twee dingen essentieel zijn voor het islamitische geloof, namelijk respect voor de Profeet ﷺ en een hogere liefdesgraad voor de Profeet ﷺ, hoger dan al het ander. De juiste methode om deze test uit te voeren is dat de personen die liefde en respect afdwingen zoals uw ouders, leraren, spirituele gidsen, kinderen, broers, vertrouwde vrienden, partners, moulvi (moslim eerwaarde), Huffāz (zij die de Heilige Qur’ān uit het hoofd hebben geleerd), mufti’s (juristen), predikanten etc., als zij geen respect en liefde tot op het hoogste niveau tonen voor de Profeet ﷺ, u onmiddellijk ieder contact met hen zult verbreken. U zult hen uit uw leven moeten zetten zoals u dat doet met de vlieg in een glas melk. U zult hen moeten ontwijken. Hecht geen belang aan uw relatie en vriendschap met hen. Kortom, welke positie zij ook hebben verdiend door hun dienstbaarheid en loyaliteit aan de Profeet, zij zullen hun positie verliezen indien zij oneerbiedig tegenover de Profeet zijn geworden. Hun religieuze mantel en tulband moeten geen indruk op u maken.

Zijn er ginds geen joden die mantels en tulbanden dragen? Wat zullen wij doen met hun uiterlijke verschijning, grote namen en lange titels? Zijn er ginds geen christelijke priesters en filosofen wier kennis over Schone Kunsten en andere onderwerpen onmetelijk is? Als zij blijk geven van oneerbiedigheid aan de Profeet ﷺ en u toch vriendschap met hen onderhoudt en een serieuze afschuw niet in u opkomt, wacht dan totdat u op de proef wordt gesteld. Klaarblijkelijk, u zult niet slagen. De Qur’ān en de Ahadīth hebben helder uit één gezet de essentiële vereisten van het islamitische geloof. Beslis voor uzelf hoe ver u zich heeft verwijderd van deze gedragslijnen. O moslims! Zal er iemand onder u zijn, die de Profeet ﷺ in zijn hart het meest lief heeft en toch respect toont voor zulke mensen; ook al zijn deze mensen uw spirituele gids, leraar of vader? Zal iemand die de Profeet ﷺ het meest lief heeft niet beginnen met het ontwijken van zulke schaamteloze mensen, zelfs als hij uw vriend, broer of zoon is? In naam van Allāh Ta’ālā, heb medelijden met uzelf. Luister naar de Woorden van Allāh Ta’ālā. Zie hoe Hij u oproept tot Zijn eigen onbegrensde Barmhartigheid.

Allāh Ta’ālā openbaart

لَا تَجِدُ قَوْمًا يُؤْمِنُونَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الْآخِرِ يُوَادُّونَ مَنْ حَادَّ اللَّهَ وَرَسُولَهُ وَلَوْ كَانُوا آبَاءهُمْ أَوْ أَبْنَاءهُمْ أَوْ إِخْوَانَهُمْ أَوْ عَشِيرَتَهُمْ أُوْلَئِكَ كَتَبَ فِي قُلُوبِهِمُ الْإِيمَانَ وَأَيَّدَهُم بِرُوحٍ مِّنْهُ وَيُدْخِلُهُمْ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا رَضِيَ اللَّهُ عَنْهُمْ وَرَضُوا عَنْهُ أُوْلَئِكَ حِزْبُ اللَّهِ أَلَا إِنَّ حِزْبَ اللَّهِ هُمُ الْمُفْلِحُونَ

“Niet zult gij bevinden dat lieden, die geloven in Allāh en de Laatste Dag, genegenheid hebben voor wie zich verzetten tegen Allāh en Zijn Boodschapper, ook al waren het hun vaders of hun zoons of hun broeders of hun stamgenoten. Diegenen, in hun harten heeft Allāh het geloof geschreven en Hij heeft hen versterkt met de geest van Hem, en Hij zal hen doen binnengaan in Tuinen, onder welke rivieren stromen, eeuwig levend daarin. Allāh heeft welgevallen aan hen en zij zijn welgevallen aan Hem. Diegenen zijn de partij van Allāh. Is het niet zo, dat de partijen van Allāh welvarender zijn?” Surah al-Mujādilah (de vrouw die zich verdedigt), H58, vers 22

Oneerbiedigheid aan degene die de Profeet niet respecteren

Uitleg: Uit bovenstaand vers (58:22) blijkt, dat een moslim geen respect moet tonen aan iemand die geen ontzag heeft voor Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ. Hieruit kan worden afgeleid, dat degene die goede relaties onderhoudt met zulke mensen geen moslim kan zijn. Ten einde de algemene en laatste toepassing van dit Gebod te benadrukken zijn de woorden vader, zoon, broer en verwanten in het bijzonder genoemd. Kortom, degene die dit Gebod niet opvolgt en dezelfde houding namelijk oneerbiedigheid jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ in acht neemt en desondanks toch in uw hart dezelfde positie behoudt, maakt van u een ongelovige. Het was eigenlijk al voldoende geweest indien Allāh Ta’ālā de moslims had verboden contacten te onderhouden met deze mensen. Desondanks heeft Allāh Ta’ālā u overtuigd naar Zijn oneindige Barmhartigheid te komen door u rechten te verlenen op de volgende voordelen[3]:

  1. Allāh Ta’ālā schrijft op uw hart de islamitische Imān. Dit wil zeggen, dat uw naam uiteindelijk zal voorkomen op een memorandum van Allāh Ta’ālā gewijde belofte voor verlossing, omdat wat Allāh Ta’ālā ook schrijft nooit uitgewist wordt. Met andere woorden, u zult uw laatste adem met Imān uitblazen.
  2. Allāh Ta’ālā zal u helpen met Zijn geesteskracht.
  3. Hij zal u naar de beloofde Tuinen leiden waar rivieren stromen.
  4. U zult behoren tot Allāh Ta’ālā ’s gezelschap en u zult de ware geliefde van Allāh Ta’ālā zijn.
  5. U zult krijgen wat u verlangt en u zult veel meer tijd krijgen dan u zich kunt voorstellen.
  6. Bovendien zal Allāh Ta’ālā met u tevreden zijn.
  7. Hij openbaart: “Ik zal zeer tevreden zijn met u en u zult bijzonder tevreden zijn met Mij.”

Voor een mens kan geen grotere zegen bestaan dan dat Allāh Ta’ālā tevreden is met hem, maar het is inderdaad de hoogste weldaad te zeggen “Allāh Ta’ālā is zeer tevreden met hen en zij zijn zeer tevreden met Allāh Ta’ālā.”

O moslims! Spreek de waarheid in naam van Allāh Ta’ālā. Als iemand miljoenen levens had en hij zou al zijn levens opofferen om deze rijke en bijzondere zegens te bereiken, zelfs dan zou u al deze voordelen krijgen, voor niets. Ik kan dit onder ede verklaren, omdat het de waarheid is. Onder deze omstandigheden is het heel belangrijk geen eerbied en liefde te hebben voor zulke respectloze relaties zoals Jan, Piet en Klaas. Op dit punt heeft Allāh Ta’ālā talloze beloningen beloofd en Zijn belofte is ongetwijfeld waar. Het is gewoonlijk in de Heilige Qur’ān om goede tijding van zegens te geven aan gelovigen en de ongelovigen te bedreigen met de zweep van kastijding, zodat de minder moedige mensen op wie de overtuigingskracht voor zegen niet werkt op het Rechte Pad zullen komen in angst voor bestraffing. Onderstaand treft u aan een vers betreffende kastijding.

Allāh Ta’ālā openbaart:

يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَتَّخِذُواْ آبَاءكُمْ وَإِخْوَانَكُمْ أَوْلِيَاء إَنِ اسْتَحَبُّواْ الْكُفْرَ عَلَى الإِيمَانِ وَمَن يَتَوَلَّهُم مِّنكُمْ فَأُوْلَـئِكَ هُمُ الظَّالِمُونَ

“O gij, die gelooft, neemt niet tot uw vaders en uw broeders tot verbondenen, indien zij het ongeloof hoger schatten dan het geloof. En wie uwer zich afwenden, dat zijn de onrechtdoeners.” Surah al-Tawbah (berouw), H9, vers 23

En Allāh Ta’ālā  openbaart verder:

يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَتَّخِذُواْ عَدُوِّي وَعَدُوَّكُمْ أَوْلِيَآءَ تُلْقُونَ إِلَيْهِمْ بِٱلْمَوَدَّةِ وَقَدْ كَفَرُواْ بِمَا جَآءَكُمْ مِّنَ ٱلْحَقِّ يُخْرِجُونَ ٱلرَّسُولَ وَإِيَّاكُمْ أَن تُؤْمِنُواْ بِٱللَّهِ رَبِّكُمْ إِن كُنتُمْ خَرَجْتُمْ جِهَاداً فِي سَبِيلِي وَٱبْتِغَآءَ مَرْضَاتِي تُسِرُّونَ إِلَيْهِمْ بِٱلْمَوَدَّةِ وَأَنَاْ أَعْلَمُ بِمَآ أَخْفَيْتُمْ وَمَآ أَعْلَنتُمْ وَمَن يَفْعَلْهُ مِنكُمْ فَقَدْ ضَلَّ سَوَآءَ ٱلسَّبِيلِ

“O gij die gelooft, neemt Mijn vijanden en uw vijanden niet tot vrienden! Biedt gij hun vriendschap aan, hoewel zij de Waarheid die tot u is gekomen hebben verworpen en de boodschapper en uzelf verdrijven, omdat gij in Allāh uw Heer gelooft? Indien gij optreedt om voor Mijn zaak te strijden en Mijn welbehagen te zoeken, zoudt gij hun dan in het geheim vriendschap betuigen? En Ik weet het beste wat gij verbergt en wat gij openbaar maakt. En wie van u zo handelt, is zeker van de rechte weg afgedwaald.” Surah al-Mumtahanah (de vrouw die verhoord zal worden), H60, vers 1

en Allāh Ta’ālā openbaart ook:

لَن تَنفَعَكُمْ أَرْحَامُكُمْ وَلاَ أَوْلاَدُكُمْ يَوْمَ ٱلْقِيَامَةِ يَفْصِلُ بَيْنَكُمْ وَٱللَّهُ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ

“Noch uw familiebanden noch uw kinderen zullen u op de Dag der Opstanding iets baten. Hij zal over u beslissen. En Allāh ziet alles wat gij doet.” Surah al-Mumtahanah (de vrouw die verhoord zal worden), H60, vers 3

Allāh Ta’ālā  openbaart:

  …………………وَمَن يَتَوَلَّهُم مِّنكُمْ فَإِنَّهُ مِنْهُمْ إِنَّ اللّهَ لاَ يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ

“……. en degenen onder u die met hen vriendschap zal onderhouden behoort tot hun groep. Ongetwijfeld, Allāh geeft aan degenen die met hen contacten onderhouden geen Leiding.” Surah al-Mā’idah (de Tafel), H5, vers 51

Distantieert u zich van de vijanden van de Profeet  

Uitleg: In de vorige twee verzen werden de respectloze en schaamteloze mensen beschreven als slechteriken en degenen van het slechte pad. Laatst opgesomde verzen vonnissen iedere twijfel, dat zij die hun vrienden zijn ook tot hun groepering behoren en zo worden zij dus ook ongelovigen. Zij zullen met hetzelfde touw samen met de ongelovigen worden vastgebonden. U moet niet denken dat u hen in het geheim zult ontmoeten, omdat Allāh Ta’ālā Alwetende is en uw geheimen kent. In het volgende vers wordt aangehaald over het touw waarmee de ongelovigen die geen liefde en eerbied voor de Profeet hebben, zullen worden vastgebonden. Moge Allāh Ta’ālā ons beschermen!

Allāh Ta’ālā  openbaart verder:

وَالَّذِينَ يُؤْذُونَ رَسُولَ اللّهِ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ

“Maar degenen die de Profeet van Allāh ongehoorzaam is, voor hen heeft Allāh een zware straf weggelegd.” Surah al-Mā’idah (de Tafel), H5, vers 61

En, Allāh Ta’ālā openbaart verder:

 إِنَّ ٱلَّذِينَ يُؤْذُونَ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُ لَعَنَهُمُ ٱللَّهُ فِي ٱلدُّنْيَا وَٱلآخِرَةِ وَأَعَدَّ لَهُمْ عَذَاباً مُّهِيناً

“Zij, die Allāh en Zijn Profeet krenken, hen vervloekt Allāh in het nabije en het latere leven, en Hij heeft voor hen een vernederende bestraffing bereid.” Surah al-Ahzāb (de samenzweerders), H33, vers 57

Aan de hand van deze verzen worden zeven straffen genoemd voor degene die vriendelijke relaties onderhoudt met hen die geen ontzag en liefde tonen voor Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet.

  1. Hij is een bruut.
  2. Hij is afgedwaald van het Rechte Pad.
  3. Hij is een ongelovige.
  4. Een zeer pijnlijke straf is hem voorbestemd.
  5. Hij zal onverbiddelijk lijden in het Hiernamaals.
  6. Hij is onder vervloeking van Allāh Ta’ālā in zowel deze wereld als de volgende.
  7. Hij is een vijand van Allāh Ta’ālā.

Moge Allāh Ta’ālā ons beschermen!

O moslims! Herinnert u eraan dat u behoort tot de natie van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ, hij die de leider is van de mensheid. Doe rechtvaardig en beslis zelf of de volgende zeven zegens beter zijn voor u (indien u afstand neemt van de slechteriken):

  1. De Imān van de Islam zal verstevigen in uw hart.
  2. Allāh Ta’ālā zal uw Helper worden.
  3. Het Paradijs zal uw permanente residentie worden.
  4. U wordt een liefhebber van Allāh Ta’ālā.
  5. U krijgt alles wat u ook maar verlangt.
  6. Allāh Ta’ālā zal zeer tevreden zijn met u.
  7. U zult zeer tevreden zijn met Allāh Ta’ālā.

Of, kiest u liever voor de onderstaande zeven straffen die voorbestemd zijn aan de ongelovigen en zult u deze beledigers van Allāh Ta’ālā en de Heilige Profeet ﷺ blijven aanhouden?

  1. U wordt een bruut.
  2. U zult afdwalen van het Rechte Pad.
  3. U wordt een ongelovige.
  4. U zult naar de Hel worden verbannen.
  5. U zult lijden onder belediging en vernedering in het Hiernamaals.
  6. U zult tot de degenen behoren die Allāh Ta’ālā’ s toren over zich uitroepen.
  7. U zult leven onder de vloek van Allāh Ta’ālā in beide werelden.

O Allāh Ta’ālā! Wie zal zeggen, dat de zeven straffen beter zijn? Wie kan zeggen, dat de zeven zegens minder waard zijn? Echter, broeders louter woorden en ijdel gepraat zullen daar niet helpen. Deze tijd op aarde is de tijd van de test. U hebt juist het vers van de Heilige Qur’ān gelezen en begrepen. “Kan men zich voorstellen, dat zij met rust zullen worden gelaten, omdat zij zeggen gelovig te zijn en dus niet zullen worden beproefd met onheil?”

Inderdaad is het de tijd van beproeving

Imān en Islam gebaseerd op de liefde en eerbied van de Heilige Profeet Mohammed

De Almachtig Allāh Ta’ālā wil u testen. Hij openbaart dat uw bloedverwanten en vrienden u op de Dag des Oordeels niet kunnen en zullen helpen. Met wie wilt u, nadat u zichzelf aan Mij heeft verbonden, vriendschap sluiten. Allāh Ta’ālā is Alwetend en Hij kent uw daden. Hij luistert naar uw woorden en weet wat zich in uw gedachten afspeelt. Gedraagt u niet om anderen achteloos. Verspil uw Hiernamaals niet om de gunst voor wat anders. Gedraagt u niet hardnekkig in zaken die betrekking hebben op Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet Mohammed ﷺ. Hij waarschuwt u over Zijn bestraffing. Niemand kan ontkomen aan Zijn straffen. Allāh Ta’ālā nodigt u uit tot Zijn Barmhartigheid. Niemand kan een succesvol leven leiden zonder Zijn Barmhartigheid. De andere dwalingen zijn slechts misdaden die aan u onthullen de Angst en Straf van Allāh Ta’ālā, maar u zult uw geloof (Imān) niet verliezen. Na de straf voor de volvoerde zonden zal door Allāh Ta’ālā’ s Barmhartigheid of de bemiddeling van de Heilige Profeet een eind komen aan de bestraffing.

Echter, het hangt af van het ereblijk en liefde voor de Profeet Mohammed ﷺ. Liefde en eerbied voor de Profeet ﷺ zijn de grondbeginselen van Imān. U hebt de verzen gelezen van de Heilige Qur’ān, dat degenen die tekort schieten in het liefhebben en respecteren van de Profeet ﷺ zowel op de wereld als in het Hiernamaals door Allāh Ta’ālā vervloekt zullen zijn. Als u uw Imān kwijt raakt, zult u bestraft worden voor eens en altijd (er zal geen eind aan komen). Zij die respectloos zijn tegenover de Profeet ﷺ zullen hun straf ondergaan in het Hiernamaals en er zal niemand zijn die u kan redden. Zelfs als zij komen, wat kunnen zij doen? Beslis voor uzelf of u uw leven wilt riskeren om gestraft te worden door Allāh Ta’ālā en daarom relaties te blijven onderhouden met deze respectloze mensen die de Profeet niet respecteren en liefhebben. In de naam van Allāh Ta’ālā, vergeet alle minderwaardige overwegingen of persoonlijke belangen en denk aan het moment, dat u voor Allāh Ta’ālā zult staan en aan de Statigheid en Nobelheid die Allāh Ta’ālā  geschonken heeft aan Zijn Profeet, namelijk Imān enIslam, dat gebaseerd is op de liefde en respect voor Zijn Profeet ﷺ.

“Beslis voor uzelf of u iemand lief hebt die beweerd dat de diepzinnigheid van Satan’s kennis bewezen kan worden aan de hand van de Qur’ān en dat er geen bewijs gevonden kan worden in de Qur’ān over de intelligentie en geleerdheid van de Profeet. Heeft deze respectloze persoon de Heilige Profeet Mohammed ﷺ niet beledigd?”

Heeft die persoon niet respectloos beargumenteerd, dat de geleerdheid van de Satan groter is dan van de Profeet ﷺ van de Islam? O moslims! Zegt aan deze respectloze en vulgaire mensen: “ Jij bent met jouw kennis gelijkwaardig aan Satan.” Observeer of die persoon zich beledigd voelt of niet, nu hij weet dat zijn kennis gelijkwaardig is aan de Satan en niet minder dan de Satan. Als het karakteriseren van iemands kennis als gelijkwaardig aan de kennis van Satan een belediging is, is het toeschrijven van de onjuiste bewering dat de kennis van de Profeet ﷺ minderwaardig is aan die van de Satan geen belediging van de Profeet ﷺ van Allāh Ta’ālā? Als die respectloze persoon zegt zich niet te kunnen verenigen met uw bewering, dat hij vergeleken wordt met de Satan, verlaat hem dan.

Satan heeft meer kennis dan de Profeet
Dit is het standpunt van een kāfir

Als je deze bewering van de kāfir als een testcase wilt maken, ga dan naar de rechtbank en zeg aan de rechter dat de Satan meer kennis heeft dan hij. De zaak zal meteen kristalhelder worden, omdat het een rechtstreekse belediging is. Vertel mij, is de belediging van de Profeet Mohammed ﷺ een daad van godslastering of niet? Ja, het is onverkort zo. Iemand die beweert, dat de kennis van de Satan uit de Qur’ān blijkt en dat deze kennis van de Satan groter is dan die van de Profeet Mohammed ﷺ, handelt onverkort als een ongelovige. Bovendien zegt die respectloze persoon, dat door het beschouwen van de Profeet als hooggeleerd en hoogbegaafd de Profeet gelijk wordt gesteld aan Allāh Ta’ālā. Deze respectloze persoon zal moeten verklaren welke Imān (geloof) hij heeft; hij zelf respecteert Satan als een deelgenoot van Allāh Ta’ālā. Als je beweert dat “A” op specifieke gronden een deelgenoot is van Allāh Ta’ālā, dan is het logisch dat “B” ook als een deelgenoot van Allāh Ta’ālā, op basis van dezelfde specifieke gronden, is. Het is een feit dat Allāh Ta’ālā de Eenheid zelf is en dat Hij geen deelgenoten en dergelijke heeft. Als iemand verklaart dat de Profeet Mohammed  ﷺ de plaats wil innemen als deelgenoot van Allāh Ta’ālā, als wij accepteren dat Zijn kennis diepgaand is, dan volgt hieruit dat de diepgaande kennis een speciale eigenschap van Allāh Ta’ālā is welk zo belangrijk is, dat de Profeet ﷺ verheven wordt tot het niveau van deelgenootschap van Allāh Ta’ālā, indien het toegeschreven wordt aan Hem. Hoe komt het dan, dat die respectloze persoon dezelfde eigenschap en diepgaande kennis heeft geaccepteerd voor de Satan? Het is meer dan duidelijk, dat de respectloze persoon Satan als deelgenoot heeft verklaard van Allāh Ta’ālā. O moslims! Is het geen belediging van Allāh Ta’ālā  en Zijn Profeet Mohammed ﷺ? Zeer zeker, het is zo. Het is duidelijk, beledigen van Allāh Ta’ālā kenmerkt iemand als deelgenoot van Allāh Ta’ālā. Wie is deze deelgenoot? Iblīs, de vervloekte Iblīs wordt erkend als Zijn deelgenoot. Aan de andere kant, beledigen van de Boodschapper ﷺ van Allāh Ta’ālā kenmerkt het verheffen van de positie van Iblīs hoger dan van de Profeet ﷺ en het toeschrijven van de eigenschap van Allāh Ta’ālā aan Iblīs, die indien toegeschreven aan de Profeet ﷺ het de Profeet als deelgenoot maakt van Allāh Ta’ālā. O moslims! Is iemand die Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet heeft beledigd geen ongelovige? Ja zeker, dat is hij.

“Heeft de respectloze persoon niet gezegd, dat kennis van het onzichtbare geen specialiteit van de Profeet is, omdat dit soort wetenschappen over het onzichtbare door ieder willekeurig Jan, Piet of Klaas beheerst wordt en dat zelfs geesteszieke mensen en dieren, kortom ieder wezen het bezit?”

Heeft hij op deze wijze geen ongepaste taal gebruikt jegens de Profeet Mohammed ﷺ ? Heeft de Heilige Profeet Mohammed ﷺ alleen die kennis betreffende het onzichtbare die ieder ander mens of dier heeft?

De kennis van de Profeet is gelijkwaardig aan die van de dieren

O moslim! O lid van de gemeenschap van de Profeet Mohammed ﷺ! Ik leg een eed op uw religie en Imān en vraag u of er nog steeds geen twijfel bij u bestaat, dat de ongepaste taal goddeloos en een belediging is. Moge Allāh Ta’ālā ons vergeven! Heeft het respect van de Profeet Mohammed ﷺ geen plaats meer in uw hart, dat u geen minachting toont tegen deze ergerlijke taal als een belediging van de Profeet zijn persoonlijkheid? Als je nog steeds niet overtuigd bent, ga dan naar deze respectloze mensen en praat met hen over henzelf, hun leraren en hun spirituele gidsen en zeg “luister, u heeft alleen de beschikking over de kennis die een varken bezit; uw leraren bezitten kennis die honden bezitten; uw spirituele gidsen hebben alleen de kennis die een ezel heeft.” Kortom, hun kennis is gelijkwaardig aan dat van een uil, een ezel, een hond of een varken. U zult merken of zij deze eigenschappen over henzelf, hun leraren en spirituele gidsen accepteren of niet. Zij zullen het als een belediging ervaren. Het is mogelijk, dat zij u zullen verwijten zulk respectloze taal tegen hen te gebruiken. Zo blijkt dat indien u zulk taal tegen hen gebruikt het als een belediging wordt ervaren, hoe kan het dan geaccepteerd worden dat zij zulke beledigingen aan onze Profeet Mohammed ﷺ  richten. Moge Allāh Ta’ālā mij vergeven! Is de waardigheid van de Profeet Mohammed ﷺ minder dan of zelfs gelijk aan deze mensen? Is dit wat u Imān noemt? Grote Genade! Een respectloze mens zegt dat iedereen wel iets weet van het geheim van een ander en dat de mens om deze reden gekenmerkt moet worden als bezitters van de kennis der onzichtbare.

“Met het oog op dit argument, waarbij Jan het op zich neemt om alle mensen bij elkaar te roepen die kennis hebben van het onzichtbare, doet zich de volgende vraag voor. Wordt de kennis van het onzichtbare beschouwd als een speciale eigenschap van de Profeet ﷺ?”

Wanneer gezegd wordt, dat iedere gelovige en zelfs ongelovige afzonderlijk deze eigenschap bezit, hoe kan het dan een speciale eigenschap van de Profeetschap zijn? En als deze veronderstelling niet wordt gedaan, wordt het noodzakelijk om het verschil te verklaren tussen een Profeet ﷺ en een ordinaire persoon.”

Hier is een man die het verschil niet weet tussen de Profeten van Allāh Ta’ālā en de dieren of een geesteszieke, door het gebruiken van ongepaste taal voor de Geliefde Boodschapper van Allāh Ta’ālā. Door zo te reageren, heeft hij dan niet openlijk de Woorden van Allāh Ta’ālā  verworpen en weerlegd?

Allāh Ta’ālā openbaart:

وَأَنزَلَ اللّهُ عَلَيْكَ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَعَلَّمَكَ مَا لَمْ تَكُنْ تَعْلَمُ وَكَانَ فَضْلُ اللّهِ عَلَيْكَ عَظِيمًا

“En, Allāh heeft op U neergezonden het Schrift en de Wijsheid en heeft u onderwezen wat gij niet wist. En Allāh Ta’ālā’ s genade jegens u is ontzaglijk.” Surah an-Nisā’ (de vrouwen), H4, vers 113

وَإِنَّهُ لَذُو عِلْمٍ لِّمَا عَلَّمْنَاهُ وَلَـكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لاَ يَعْلَمُونَ

“En hij [profeet Jakoep] was welbekend met wat Wij hem onderwezen hadden, maar de meeste der mensen weten niet.” Surah Yusuf, H12, vers 68

فَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً قَالُوا لَا تَخَفْ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَامٍ عَلِيمٍ

“Engelen hebben aan Ibrahim de boodschap gebracht over een nog te geboren geleerde [profeet Ishāq].“ Surah az-Zāriyāt (de wind die verspreid), H51, vers 28

وَعَلَّمْنَاهُ مِن لَّدُنَّا عِلْمًا

“En, aan wie [profeet Khizr] Wij kennis van Ons hadden onderwezen.” Surah al-Kahf (de grot), H18, vers 65

De kennis van de Profeet is de gelijke van Jan, Piet of Klaas

Er zijn vele andere verzen van de Qur’ān die indiceren dat Allāh Ta’ālā kennis aan Zijn Profeten heeft geschonken, waardoor hun Wijsheid is toegenomen. Deze bijzondere kennis heeft Allāh Ta’ālā aan de gewone mensen niet gegeven. Vervang nu de naam van Jan met Allāh Ta’ālā en vervang absolute kennis met kennis aangaande het onzichtbare. Het spreekt voor zich, dat simpel kennis door ieder dier wordt beheerst. Probeer nu te bekijken hoe de verklaring van deze respectloze persoon de Woorden van Allāh Ta’ālā  verwerpt. Met andere woorden deze hondse mens heeft een positie ingenomen tegen Allāh Ta’ālā en zegt dat de Profeet Mohammed ﷺ en de andere Profeten in het Licht van Allāh Ta’ālā kunnen worden geaccepteerd als bezitters van kennis, maar wat voor soort kennis bezitten zij dan wel? Is het bezit van de kennis deels of volmaakt? Als het deels is over een bepaald onderwerp, dan is het niets bijzonders van de Profeet Mohammed ﷺ en de overige Profeten, omdat zulk kennis door iedere Jan, Piet of Klaas of door een geesteszieke en dieren gedragen wordt. Onder deze omstandigheden, als Allāh Ta’ālā het op Zich neemt iedereen een knappe kop te noemen, dan rijst de vraag waarom Allāh Ta’ālā kennis als een kwalitatieve eigenschap van Zijn Profeten noemt. Een kwaliteit die niet een onderscheiden kan worden van een gelovige of van een ander mens, kan niet als een unieke eigenschap wordt beschouwd van de Profeetschap. En als dit vermoeden niet bestaat, dan is het noodzakelijk het verschil tussen een Profeet en een ordinaire persoon te verklaren. In geval het volmaakte kennis betreft, dat zelfs niet een enkele lering of wetenschap uitsluit, is zijn verwerping bewezen aan de hand van argumenten, zowel feitelijk als intellectueel. Dit zet een punt achter dit onderwerp.

Er is geen verschil tussen de Profeet en dieren

Het is dus bewezen, dat alle verzen van Allāh Ta’ālā de onlogische argumenten van de respectloze mensen verwerpen. O moslims! U hebt gelezen dat deze vulgaire mensen niet alleen beledigende taal jegens de Profeet Mohammed ﷺ hebben gebruikt, maar ook de Woorden van Allāh Ta’ālā  hebben verworpen. Echter, het is niet verbazingwekkend voor een persoon die de Woorden van Allāh Ta’ālā verwerpt, vervalst, negeert en onder zijn voeten vertrapt om de kennis betreffende het onzichtbare van de Profeet te vergelijken met de kennis van gekken en dieren. Hij heeft zijn ogen gesloten voor Imān, Islam en mensheid en verklaart dat er geen verschil is tussen een Profeet en een dier. Vraag hem of zijn verbale beledigende verklaring aan het adres van de Profeet ook geldt voor zijn leraren, zijn kameraden en zijn volgelingen. Zo niet, waarom niet? En indien het wel van toepassing is op hen, wat is de rechtvaardiging? Vraag deze respectloze persoon wanneer zij ons in de gelegenheid stellen een simpel vraag te stellen? Over het algemeen spreken zij mensen zoals u aan als geleerden, religieuze leiders en spirituele gidsen, maar zij duiden de dieren, zoals honden en varkens niet aan met deze titels. Mensen waarderen u, kussen uw handen en voeten, maar zij behandelen de dieren zoals uilen en ezels niet op dezelfde wijze. Wat is hiervan de reden? U bezit niet de volmaakte kennis over alles en kennis in mindere mate is niets bijzonders over u. Zulk kennis is waanzinnig, in overeenstemming met uw eigen uitspraak hebben zelfs de uilen, honden en varkens aanmerkelijke kennis. Op grond hiervan kunnen deze dieren geleerden, religieuze leiders en spirituele gidsen worden genoemd, enzovoorts. Als u veronderstelt de dieren niet te betitelen als geleerden, rijst de vraag op waarom kennis een van uw speciale prestaties is? Is deze connectie, die u al eerder heeft afgekondigd, dat mensen niets bijzonders zijn, omdat dieren zoals ezels, honden en varkens ook kennis bezitten. Waarom kan dit op aarde worden beschouwd als een van uw speciale prestaties? In het licht van uw eigen verklaring is het essentieel voor u om het verschil tussen uzelf en een ezel, een hond en een varken te verklaren. Hiermee sluit dit discussiepunt.

O moslims! Indien u bovenstaande vragen stelt aan die brutale mensen, dan zult u merken welke brute woorden zij tegen de Profeet hebben gebruikt, bovendien hebben zij vele verzen uit de Qur’ān verworpen.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَلَقَدْ ذَرَأْنَا لِجَهَنَّمَ كَثِيراً مِّنَ الْجِنِّ وَالإِنسِ لَهُمْ قُلُوبٌ لاَّ يَفْقَهُونَ بِهَا وَلَهُمْ أَعْيُنٌ لاَّ يُبْصِرُونَ بِهَا وَلَهُمْ آذَانٌ لاَّ يَسْمَعُونَ بِهَا أُوْلَـئِكَ كَالأَنْعَامِ بَلْ هُمْ أَضَلُّ أُوْلَـئِكَ هُمُ الْغَافِلُونَ

“En voor Jahannam hebben Wij geschapen velen van de djinn en de mensen welke harten hebben, waarmede zij niet verstandig denken, en welke ogen hebben, waarmede zij niet zien, en welke oren hebben, waarmede zij niet horen. Diegenen zijn als de kuddedieren, neen, zij dwalen nog erger. Diegenen, dat zijn de onachtzamen.” Surah al-A’rāf (de stadsmuur), H7, vers 179

 فَهَلْ يَنظُرُونَ إِلَّا سُنَّتَ الْأَوَّلِينَ  

عَاقِبَةُ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ وَكَانُوا أَشَدَّ مِنْهُمْ قُوَّةً وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيُعْجِزَهُ مِن شَيْءٍ فِي السَّمَاوَاتِ وَلَا فِي الْأَرْضِ

“Kijk eens, degenen die hun verlangen als hun ‘god’ hebben gemaakt. Zult u de verantwoordelijkheid van deze mensen op u nemen? Of hebt u het vermoeden dat velen uit hen horen en verstandig zijn? Neen, neen, zij zijn kuddedieren, maar veel erger nog zij zijn gedwaald.” Surah al-Fātir (de Schepper), H35, verzen 43 en 44

Kennis van de tegenstanders van de Profeet is gelijkwaardig aan die van de dieren

Deze respectloze mensen erkennen, dat de kennis van de Profeet gelijkwaardig is aan dat van de viervoetige dieren. Vraag hen nu of hun eigen kennis gelijkwaardig is aan dat van de Profeet Mohammed ﷺ , zij zullen niet meteen ja zeggen, hoewel, als zij ja zeggen zullen zij zichzelf verklaren als gelijkwaardig aan viervoetige dieren. Zij zijn zelf mensen en zullen zich diep schamen voor deze vergelijking. Vraag hen ook over hun leraren, religieuze leiders en spirituele gidsen of er ooit iemand is geweest met meer kennis dan anderen of zijn zij allen gelijkwaardig wat kennis betreft. Uiteindelijk zullen zij toegeven, dat hun leraren een grotere kennis hebben dan zijzelf. De conclusie zal zijn dat hun leraren op grond van hun eigen verklaringen gelijkwaardig zijn aan viervoetige dieren en dat zij zelf minder begaafd zijn. Dit is de reden waarom zij hun leerlingen werden. De algebra regel houdt in, dat indien een persoon minder is dan “A” en “A” en “B” zijn gelijke waarden, dat het resultaat zal zijn dat de bedoelde persoon minder is dan “B”. Aldus, deze respectloze mensen zijn in het licht van hun eigen verklaringen verder weg van huis dan de viervoetige dieren. Zij zijn in feite dat soort mensen die bedoeld worden in het volgende vers:

Allāh Ta’ālā  openbaart:

فَأَذَاقَهُمُ اللَّهُ الْخِزْيَ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَلَعَذَابُ الْآخِرَةِ أَكْبَرُ لَوْ كَانُوا يَعْلَمُونَ

“Toen deed Allāh hen smaken de vernedering in het nabije leven; maar de bestraffing van het latere is waarlijk groter, indien zij het slechts wisten.” Surah az-Zumar (de groepen), H39, vers 26

Allāh Ta’ālā kan leugens vertellen

O moslims! Ik heb veel gediscussieerd over de verklaringen van de kāfir aangaande de ongepaste taal die zij gebruiken tegen de Profeten en zeer zeker tegen de laatste Profeet Mohammed ﷺ . Maar veel erger is hun geschreven verklaringen in welke een opzettelijke aanval werd gemaakt om Allāh Ta’ālā  te vernederen. Deze respectloze mensen houden vol dat er een mogelijkheid bestaat dat, toevallig ooit, door Allāh Ta’ālā een leugen zou zijn verteld. Dit betekent dat zij geloven dat Allāh Ta’ālā een leugenaar is. Hij heeft leugens verteld en blijft leugens openbaren. De mensen die een islamitische mening hebben, dat deze respectloze mensen de verzen van de Qur’ān niet goed hebben geïnterpreteerd, en dus niet als ongelovige mogen worden beschouwd, maken een grote vergissing. De mensen die zeggen dat er geen wrede rechtspraak op hen zal worden toegepast zijn onrechtvaardig. Het is geen nieuwe mening, maar de geleerden uit het verleden hadden ook een meningsverschil betreffende deze verklaringen.

“Degenen die zeggen dat deze respectloze verklaringen kleine meningsverschillen zijn (zoals de verschillen tussen bijvoorbeeld Hanafi en Shafi’ī denkscholen voor wat betreft het vouwen van de handen onder de navel of erboven) beredeneren onjuist, omdat het benoemen van Allāh Ta’ālā tot Waarheidsgetrouw of leugenaar een serieuzer zaak is dan de verschillen tussen Hanafi en Shafi’ī. Kortom, je kunt zo iemand niet een gedwaalde of zondaar noemen. Ofwel iemand die Allāh Ta’ālā voor leugenaar uitmaakt, mag je geen gewaalde noemen, maar zelfs ook geen zondaar. Deze respectloze mensen hebben openlijk gezegd, dat Allāh Ta’ālā bij toeval een leugen heeft geopenbaard.”

Alahazrat zegt het volgende. “Hoe kan iemand een moslim blijven nadat hij deze anti-islamitische verklaring heeft verkondigd? Hoe kan iemand die deze respectloze mensen als moslims erkent een moslim blijven? O moslims! In de naam van Allāh Ta’ālā, vertel mij in alle rechtvaardigheid wat Imān is?” Het is om te getuigen dat Allāh Ta’ālā Groot en Eerlijk is. De tegenstelling van waarheid is leugens. Door te zeggen dat Allāh Ta’ālā leugens heeft geopenbaard wordt het islamitische geloof (Imān) tenietgedaan. Als het geloof ongeschonden blijft, nadat een leugen aan Allāh Ta’ālā wordt toegeschreven, wie weet dan waar “Imān” voor staat? Waarom noemen wij astrologen, Hindoes, Christenen en Joden ongelovigen? Hebben zij hun Goden niet als leugenaar uitgemaakt. Zij accepteren de woorden van Allāh Ta’ālā niet als waarheid, omdat zij Hem niet kennen. U zult ongetwijfeld geen ongelovige in de wereld tegenkomen, die Allāh Ta’ālā als Allāh Ta’ālā erkent en Allāh Ta’ālā’ s Woorden als Zijn eigen Woorden en toch noemt hij openlijk Allāh Ta’ālā een leugenaar. Kortom, geen rechtvaardige persoon kan twijfelen aan het feit dat deze respectloze mensen gebruik hebben gemaakt van zware belediging en ongepaste taal tegen Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet. Dit is het moment waarop Allāh Ta’ālā ons zal beproeven. Vrees Allāh Ta’ālā, de Almachtige en de Eenheid van Allāh Ta’ālā en handel in het Licht van de bovengenoemde Qur’ān verzen. Uw eigen ware Imān zal uw hart vullen met haat jegens deze respectloze mensen. Uw Imān zal u niet toestaan partij te kiezen voor deze mensen tegen Allāh Ta’ālā  en Zijn geliefde Profeet ﷺ. U zult hen niet volgen, maar hen juist ontwijken. Doe rechtvaardig in de naam van Allāh Ta’ālā! Als iemand uw moeder, vader, leraar of uw spirituele gids uitscheldt zult u hem dan ondersteunen of beschermen door verzonnen onnozele argumenten? Als u als mens enige waardigheid en status heeft en genegenheid voor uw ouders, zult u deze respectloze mensen ontwijken. U zult zelfs hun schaduw ontwijken. U zult evenzo een vijand van die persoon worden en wie zal hen proberen te beschermen. Zet nu uw moeder en vader in een schaal en uw Imān in de Almachtige Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ in de andere schaal van de weegschaal. Als u een moslim bent zult u de eer van Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ hoger houden vanwege meer waarde dan de genegenheid voor uw ouders. U zult uw liefde voor uw ouders overwegen als gering in vergelijking met de liefde voor Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ. Het is dus uw plicht, zelfs duizendmaal uw plicht, om deze respectloze mensen te ontwijken, ver uit hun buurt te blijven en boosheid aan deze mensen te tonen. Zelfs duizendmaal meer dan wanneer iemand uw ouders krengt. Zo zult u tot de mensen behoren aan wie Allāh Ta’ālā de zeven zegens heeft beloofd. O moslims! Uw nederige sympathisant hoopt dat de Qur’ān verzen van onze enige en Almachtige Allāh Ta’ālā’ s het niet meer noodzakelijk maken andere verklaringen en argumenten te voeren. Uw Imān zal u dwingen deze respectloze mensen tegen te spreken, waarover Allāh Ta’ālā  heeft gesproken in de Qur’ān, over de natie van de Profeet Ibrahim (alayhis salām) met de bedoeling u een ethische les te leren:

Allāh Ta’ālā  openbaart:

 قَدْ كَانَتْ لَكُمْ أُسْوَةٌ حَسَنَةٌ فِيۤ إِبْرَاهِيمَ وَٱلَّذِينَ مَعَهُ إِذْ قَالُواْ لِقَوْمِهِمْ إِنَّا بُرَءآؤُاْ مِّنْكُمْ وَمِمَّا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ ٱللَّهِ كَفَرْنَا بِكُمْ وَبَدَا بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمُ ٱلْعَدَاوَةُ وَٱلْبَغْضَآءُ أَبَداً حَتَّىٰ تُؤْمِنُواْ بِٱللَّهِ وَحْدَهُ إِلاَّ قَوْلَ إِبْرَاهِيمَ لأَبِيهِ لأَسْتَغْفِرَنَّ لَكَ وَمَآ أَمْلِكُ لَكَ مِنَ ٱللَّهِ مِن شَيْءٍ رَّبَّنَا عَلَيْكَ تَوَكَّلْنَا وَإِلَيْكَ أَنَبْنَا وَإِلَيْكَ ٱلْمَصِيرُ

رَبَّنَا لاَ تَجْعَلْنَا فِتْنَةً لِّلَّذِينَ كَفَرُواْ وَٱغْفِرْ لَنَا رَبَّنَآ إِنَّكَ أَنتَ ٱلْعَزِيزُ ٱلْحَكِيمُ

لَقَدْ كَانَ لَكُمْ فِيهِمْ أُسْوَةٌ حَسَنَةٌ لِّمَن كَانَ يَرْجُو ٱللَّهَ وَٱلْيَوْمَ ٱلآخِرَ وَمَن يَتَوَلَّ فَإِنَّ ٱللَّهَ هُوَ ٱلْغَنِيُّ ٱلْحَمِيدُ

“Er was toch voor u lieden een schoon voorbeeld in Ibrahim en hen, die met hem waren. Toen zij zeiden tot hun volk: ‘wij zijn los van u lieden en wat gij dient buiten Allāh; wij zijn ongelovig aan u lieden, en tussen ons en u is er vijandschap en haat voortdurend’, zolang gij niet gelooft in Allāh alleen. Er was waarlijk voor u in hen een schoon voorbeeld, voor wie degenen die in Allāh  en de Laatste Dag geloven. Maar zo een zich afwendt welnu dan is Allāh geen belang bij, de Lofwaardige.” Surah al-Mumtahanah (de beproeving), H60, verzen 4-6

Allāh Ta’ālā  openbaart, dat Zijn Profeet Ibrahim Khalilulah  (alayhis salām) en zijn Metgezellen hun relaties met hun natie verbraken omwille van Allāh Ta’ālā en dat zij vijanden werden van hun eigen natie om vervolgens hun woede te laten zien. Zo zult u ook hetzelfde moeten doen met deze respectloze mensen. U zult hen moeten vertellen dat u uw relatie met hen zult verbreken. Houdt ook in gedachte dat Allāh Ta’ālā onafhankelijk is. Zoals deze respectloze mensen vijanden van Allāh Ta’ālā zijn geworden, zo zult u ook hun vijand worden.

Zowel uw goede als slechte daden zullen van geen invloed zijn op Allāh Ta’ālā’ s positie. Er zijn vele vijanden en als u het Rechte Pad niet wilt volgen, zult u ook bondgenoot worden van deze vijanden. Allāh Ta’ālā heeft u al deze dingen verteld in uw eigen belang, omdat Hij zelf onafhankelijk is van alles wat er bestaat en Zijn Eigenschappen zijn de beste en hoogste in hun eigen recht.

De Geboden in de Heilige Qur’ān

Als Allāh Ta’ālā iemand wil helpen geeft hij hem de moed om goede dingen te doen. Niettemin hebben wij hier twee groepen mensen, die pardon vragen om deze Geboden niet op te volgen.

De eerste groep

Gelijkenis met een ezel die boeken draagt

Argeloze en onontwikkelde mensen geven twee soorten excuus aan. Het eerste excuus is dat zij alles afschuiven op hun leraar, vriend of een ander persoon. U hebt al het antwoord van Allāh Ta’ālā  gelezen in de Heilige Qur’ān, dat u in dit geval zelfs geen rekening moet houden met uw vader indien u op de Dag des Oordeels aan de straf van Allāh Ta’ālā wilt ontkomen. Het tweede excuus is dat de respectloze mensen ook religieuze leiders zijn en niemand hen kan bestempelen als ongelovigen of slechte mensen. Het antwoord hierop is als volgt.

Allāh Ta’ālā openbaart:

أَفَرَأَيْتَ مَنِ اتَّخَذَ إِلَهَهُ هَوَاهُ وَأَضَلَّهُ اللَّهُ عَلَى عِلْمٍ وَخَتَمَ عَلَى سَمْعِهِ وَقَلْبِهِ وَجَعَلَ عَلَى بَصَرِهِ غِشَاوَةً فَمَن يَهْدِيهِ مِن بَعْدِ اللَّهِ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ

“Zie dan eens, Wie zijn eigen lust tot zijn god maakt, en wie Allāh doet dwalen in volle kennis daarvan, en wiens oor en hart Hij verzegeld heeft en op wiens blik Hij een sluitdoek heeft gelegd, wie zal zo een, na Allāh, nog kunnen recht leiden?” Surahal-Jāthiyah (het knielen), H45, vers 23

مَثَلُ الَّذِينَ حُمِّلُوا التَّوْرَاةَ ثُمَّ لَمْ يَحْمِلُوهَا كَمَثَلِ الْحِمَارِ يَحْمِلُ أَسْفَارًا بِئْسَ مَثَلُ الْقَوْمِ الَّذِينَ كَذَّبُوا بِآيَاتِ اللَّهِ وَاللَّهُ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ

“De gelijkenis van hen, wie de Taurah te dragen is gegeven, en haar daarna niet hebben willen dragen, is als de gelijkenis van de ezel, die boeken draagt. Kwaad is de gelijkenis der lieden, die de tekenen Allāh voor leugen verklaren. En Allāh leidt niet recht de onrecht doende lieden.” Surah al-Jumu’ah (het vrijdaggebed), H62, vers 5

وَاتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ الَّذِيَ آتَيْنَاهُ آيَاتِنَا فَانسَلَخَ مِنْهَا فَأَتْبَعَهُ الشَّيْطَانُ فَكَانَ مِنَ الْغَاوِينَ

وَلَوْ شِئْنَا لَرَفَعْنَاهُ بِهَا وَلَـكِنَّهُ أَخْلَدَ إِلَى الأَرْضِ وَاتَّبَعَ هَوَاهُ فَمَثَلُهُ كَمَثَلِ الْكَلْبِ إِن تَحْمِلْ عَلَيْهِ يَلْهَثْ أَوْ تَتْرُكْهُ يَلْهَث ذَّلِكَ مَثَلُ الْقَوْمِ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا فَاقْصُصِ الْقَصَصَ لَعَلَّهُمْ يَتَفَكَّرُونَ

سَاء مَثَلاً الْقَوْمُ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَأَنفُسَهُمْ كَانُواْ يَظْلِمُونَ

مَن يَهْدِ اللّهُ فَهُوَ الْمُهْتَدِي وَمَن يُضْلِلْ فَأُوْلَـئِكَ هُمُ الْخَاسِرُونَ

“Vertel aan hen hun eigen verklaring waarover Wij onze tekenen gegeven hadden en die zich toen daaraan onttrok, waarop de Satan hem vervolgde, zodat hij werd tot een der gedwaalde.

En zo Wij gewild hadden, zouden Wij hem verhoogd hebben daardoor, maar hij neigde naar de aarde en volgde zijn lust. Zijn gelijkenis is als die van een hond, die zijn tong laat hangen, om het even of men hem wegjaagt of wel met rust laat; dat is de gelijkenis van de lieden, die Onze tekenen voor leugen verklaren. Houd hun dus de vertelling voor, opdat zij wellicht tot nadenken komen. Slecht is de gelijkenis der lieden, die Onze tekenen voor leugen verklaren en zichzelf onrecht doen. Wie Allāh leidt, die is het recht geleide, maar wie Hij doet dwalen, diegenen zijn de verliezers.” Surah al-A’rāf (de verheven plaatsen), H7, verzen 175-178

Kennis kan geen leiding garanderen

Het impliceert dat leidinggeven niet afhangt van kennis, maar het is de kracht van Allāh Ta’ālā . Deze Qur’ān verzen veroordelen de geleerden die zijn heen gegaan. Er zijn ook andere verzen en Ahadīth van de Profeet over deze gedwaalde geleerden. Het onderwerp is zo gewichtig dat in overeenstemming met een Hadith[4] de engelen van de hel deze respectloze geleerden gevangen zullen nemen, zelfs voordat zij dat doen met de afgodendienaren. Deze zogenaamde geleerden zullen protesteren waarom zij eerst worden gegrepen in plaats van de afgoden aanbidders. Het antwoord van Allāh Ta’ālā zal zijn: “Degenen die weten en zij die niet weten zijn niet gelijk.”

Broeders! Wij respecteren de geleerden, omdat wij tegen hen opkijken als een opvolger van de Profeet. De trouwe en wettige opvolger van de Profeet ﷺ is een persoon die op het Rechte Pad is. Een respectloze persoon die op het slechte pad is, is eerder een opvolger van de Satan dan van de Profeet. Het respecteren van een waarheidsgetrouwe geleerde betekent het eerbiedigen van de Profeet en het respecteren van een respectloze geleerde is gelijk het respecteren van de Satan. Iemand die zelf niet op het Rechte Pad loopt kan een ander niet op het Rechte Pad brengen. De geleerden van ongelovigen kunnen niet worden erkend als leiders van de moslims. Een geleerde die ongepaste taal gebruiken jegens de Profeet Mohammed ﷺ is een ongelovige. Hij verdient geen respect van de moslim gemeenschap. O mijn broeders! Kennis is waardevol als het de Imān versterkt, anderzijds zijn de hindoe en christen gestudeerden in hun eigen gemeenschap ook eminente geleerden. Iblīs was een respectabele geleerde en toch eerbiedigt geen enkele moslim hem. Hij was bekend als een leraar van de engelen, hetgeen betekent dat hij kennis verschafte aan de engelen. Hij werd vervloekt[5] en afgewezen toen hij weigerde te knielen voor het Licht van de Profeet Mohammed ﷺ , dat scheen op het voorhoofd van Hazrat Adam (alayhis salām).

Sindsdien hebben de vooraanstaande leerlingen van hem zich gekeerd tegen hem. Zij vervloeken hem. Ieder jaar wordt Iblīs gedurende de maand Ramadān aan kettingen vastgebonden. Op de Dag des Oordeels zullen zij hem in de hel duwen. Wij begrijpen hierdoor hoe kennis en status te kort schieten om iemand te helpen die de Profeet vernedert.

Broeders! Het is meer dan duidelijk dat een moslim veel respect moet tonen aan Allāh Ta’ālā en de Profeet. De regel is dat een moslim niet meer van zijn broer, vriend of iets anders houdt en respecteert dan Allāh Ta’ālā en de Profeet. Moge Allāh Ta’ālā ons leiden en helpen om een trouwe moslim te worden door zijn Barmhartigheid en door de Lof van Zijn geliefde Profeet. Amien.

De tweede groep

Geen Verlossing door Tauhid alleen

De vijanden van uw Imān, die niet handelen conform de regels van Imān, proberen te ontsnappen aan het etiket “ongelovigen” op hun naam door de Islam, Qur’ān, Allāh Ta’ālā, de Profeten en onze Imān belachelijk te maken. Zij vertellen ook sprookjes in de lijn van Iblīs, zodat mensen kunnen denken dat er absoluut geen noodzaak is te handelen conform de essentiële waarden van onze Imān. Zij willen dat de Islam wordt afgeslankt tot een papegaaiachtige uitlating van de Kalma. Een mens zal de Kalma moeten reciteren en het doet er niet toe of hij daarna Allāh Ta’ālā voor leugenaar uitmaakt of gebruik maakt van vernederende en ongepaste taal tegen de Profeet. Hij zal blijven beweren dat hij een moslim is.

Allāh Ta’ālā openbaart:

بَل لَّعَنَهُمُ اللَّه بِكُفْرِهِمْ فَقَلِيلاً مَّا يُؤْمِنُونَ

“Neen, gevloekt heeft Allāh hen wegens hun ongeloof, zodat hun geloof gering was.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 88

Moslims! De antagonisten (vijanden van de Islam) verkondigen sommige Satanische en bedrieglijke argumenten met de duivelse intentie om de mensen te misleiden en de Imān in de Enige en Almachtige Allāh Ta’ālā te verzwakken. Hun eerste bedrieglijke argument is hun uitlating over de Kalma. In de Hadith lezen wij een overlevering: “Hij die zegt, dat er geen god is dan Allāh Ta’ālā zal het Paradijs ingaan.” Zij beargumenteren dat u iemand niet een ongelovige kunt noemen voor zijn daden en woorden zolang hij de Kalma opzegt. O moslims! Waak ervoor, de essentie van dit bedrieglijke argument is dat slechts het opzeggen van “er is geen god dan Allāh Ta’ālā” u de status verleend van bijna de zoon van Allāh Ta’ālā. Als de zoon van Adam (alayhis salām) u beledigt, met een schoen slaat of wat dan ook, dan nog zal hij niet ophouden om de zoon van Allāh Ta’ālā te zijn. Evenzo, als iemand zegt “er is geen god dan Allāh Ta’ālā” zal hij niet uit de cirkel van de Islam treden zelfs niet als hij Allāh Ta’ālā een leugenaar noemt en beledigende en ongepaste taal gebruikt tegen de Profeet. Het antwoord is, dat dit bedrieglijke argument al in de Heilige Qur’ān (Surah 29:2) is geopenbaard en luid als volgt: “is men ervan bewust dat zij met gemak zullen worden gelaten, omdat zij zeggen we geloven en wij zullen niet getest worden met kwelling?” Als de Islam louter het opzeggen van de Kalma inhoud, waarom verklaart de Heilige Qur’ān dat deze trotse en zelfzuchtige mensen slecht zijn?

Allāh Ta’ālā  openbaart

قَالَتِ الْأَعْرَابُ آمَنَّا قُل لَّمْ تُؤْمِنُوا وَلَكِن

قُولُوا أَسْلَمْنَا وَلَمَّا يَدْخُلِ الْإِيمَانُ فِي قُلُوبِكُمْ

“De analfabeten zeggen: wij geloven. Zeg: Gij gelooft niet, maar zegt: wij hebben Overgave gedaan; doch het geloof is nog niet binnengegaan in uw harten.” Surah al-Hujarāt (de binnenkamers), H49, vers 14

إِذَا جَاءكَ الْمُنَافِقُونَ قَالُوا نَشْهَدُ إِنَّكَ لَرَسُولُ اللَّهِ وَاللَّهُ يَعْلَمُ إِنَّكَ لَرَسُولُهُ وَاللَّهُ يَشْهَدُ إِنَّ الْمُنَافِقِينَ لَكَاذِبُونَ

“Wanneer de huichelaars tot u komen, zeggen zij: wij getuigen, dat gij waarlijk de Boodschapper Allāh zijt. Maar Allāh weet wel, dat gij zijn Boodschapper zijt, en Allāh getuigt, dat de huichelaars leugenaars zijn.” Surah al-Munāfiqun (de huichelaar) H63, vers 1

Is het waard te vermelden dat de herhaling van eed en recitatie van de Kalma niet waardevol is bewezen voor de hypocrieten. Allāh Ta’ālā heeft hen als leugenaar verklaard. In het Licht van deze verzen is het helder en duidelijk dat het reciteren van de Kalma niet inhoud dat men moslim is geworden. Eigenlijk moet iemand die de Kalma opzegt erkend worden als een moslim, totdat hij iets zegt of doet wat tegen de Islam indruist. Zodra hij een anti-islamitische handeling pleegt zal het opzeggen van de Kalma voor hem van geen betekenis meer zijn.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

يَحْلِفُونَ بِاللّهِ مَا قَالُواْ وَلَقَدْ قَالُواْ كَلِمَةَ الْكُفْرِ وَكَفَرُواْ بَعْدَ إِسْلاَمِهِمْ وَهَمُّواْ بِمَا لَمْ يَنَالُو…….

“Zij zweren bij Allāh, dat zij het niets gezegd hebben[6], terwijl zij toch het woord van het ongeloof gesproken hadden en zijn zij nadat zij een gelovige waren, ongelovig geworden.” Surah at-Tawbah (berouw), H9, vers 74

Ibn Jarīr, Tabrānī, Abu Sheikh en Ibn Mardewia hebben een Hadith verhaald die verteld is door Abdullah bin Abbās (radi Allāhu anhum). Hij zegt dat op een dag de Profeet Mohammed ﷺ in de schaduw van een boom zat. Hij zei dat er spoedig iemand gaat komen en met de ogen van Satan zal opkijken tegen de Metgezellen van hem. De Profeet ﷺ adviseerde zijn Metgezellen niet met die persoon te praten zodra hij was aangekomen. Niet veel later passeerde een man de Profeet ﷺ wiens ogen leken op die van een kat. De Profeet ﷺ riep hem en vroeg waarom hij en zijn vrienden minachtende taal hadden gesproken tegen de Profeet. De man ging weg en kwam terug met zijn vrienden. Zij zweerden allen, dat zij geen opgepaste taal had gebruikt tegen de Profeet ﷺ. Op dat moment openbaarde Allāh Ta’ālā  een vers waarin staat, dat zij brutaal zijn geweest tegen de Profeet ﷺ, desondanks hadden zij gezworen op Allāh Ta’ālā. De openbaring maakt duidelijk dat zij ongelovigen zijn geworden wegens het gebruiken van ongepaste taal jegens de geliefde Profeet van Allāh Ta’ālā. Wij moeten hiervan notie nemen, dat Allāh Ta’ālā zelf verklaart dat een ongepast woord tegen zijn Profeet ﷺ diegene brengt tot op het laagste niveau van ongeloof, desondanks zal hij duizenden keren beweren een moslim te zijn of de Kalma een miljoen keer te hebben opgezegd, maar toch blijft hij een ongelovige.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَلَئِن سَأَلْتَهُمْ لَيَقُولُنَّ إِنَّمَا كُنَّا نَخُوضُ وَنَلْعَبُ قُلْ أَبِاللّهِ وَآيَاتِهِ وَرَسُولِهِ كُنتُمْ تَسْتَهْزِئُونَ

لاَ تَعْتَذِرُواْ قَدْ كَفَرْتُم بَعْدَ إِيمَانِكُمْ …….…

“En indien gij hen vraagt, zullen zij zeggen: wij waren slechts in besprekingen verdiept en schertsten. Zeg: Waart gij dan aan het spotten met Allāh Ta’ālā en Zijn tekenen en Zijn Boodschapper? Doe niet zogenaamd, jullie zijn al ongelovigen geworden, nadat jullie gelovigen waren.” Surah at-Tawbah(berouw), H9 verzen 65 en 66

Ibn Abi Sheba, Ibn Jarīr, Ibn Al-Munzar, Ibn Abi Hātim en Abu Sheikh (radi Allāhu anhum)rapporteren een hadīth die zij vernomen hebben van Imam Mujāhid, die een favoriete leerling van Sayyidena Abdullah bin Abbās (radi Allāhu anhuma) is. Deze hadīth luid als volgt: “Een man raakte een kameel kwijt. Iedereen zocht naar die kameel. Profeet Mohammed ﷺ vertelde in welk bos en waar in dat bos de kameel zich bevond. Hierop reageerde een hypocriet dat de Profeet niet kon weten waar de kameel was, omdat de Profeet geen kennis had van het onzichtbare.”

In deze kwestie openbaarde Allāh Ta’ālā een vers (Qur’ān 9:65), waarin werd gevraagd of zij grappen maakten met Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ. Dit vers verklaarde verder dat zij geen excuus kunnen maken en dat zij op grond van hun kwaadsprekerij ongelovigen waren geworden, nadat zij eerst moslims waren[7].

O moslims! Onthoud dat deze man werd gestraft door Allāh Ta’ālā voor het zeggen dat Profeet Mohammed ﷺ  niet de kennis had van het onzichtbare. Zijn recitatie van de Kalma was voor hem niet meer van toepassing. Allāh Ta’ālā heeft duidelijke gezegd dat hij geen excuses moet maken, omdat hij zichzelf heeft verlaagd tot de ongelovigen, die eerder de Islam hadden aangenomen. Mensen zullen lering moeten trekken uit deze les, dat zij niet moeten zeggen en denken dat de Heilige Profeet Mohammed ﷺ geen kennis heeft van het onzichtbare. Het is vermeldenswaard, dat in beginsel het een verklaring is van een hypocriet en Allāh Ta’ālā heeft hem en zijn hypocriete volgelingen gebrandmerkt als mensen die grappen maken met Allāh Ta’ālā, de Heilige Qur’ān en de Profeet ﷺ. Allāh Ta’ālā classificeert hen al ongelovigen en afvalligen (murtad). Het is juist, omdat de kennis van het onzichtbare een privilege is van Profeetschap. Dit onderwerp werd lange tijd behandeld door prominent islamitische geleerden zoals Imam Mohammed Ghazālī, Imam Ahmed Qasṭallānī, Mullah Ali Qāri en Allāma Mohammed Zurqani (radi Allāhu anhum). Ik heb in naam van Allāh Ta’ālā de noodzakelijke details over het onzichtbare geschreven in mijn nieuwsbrieven Rasail-e-I’lm-e-Ghayb. Veronderstel de volslagen ellende en verschrikkelijke tegenspoed van degene die zegt dat de Profeet ﷺ niets weet van het onzichtbare, ondanks dat Allāh Ta’ālā het hem vertelt. Hij denkt dat het voor Allāh Ta’ālā absoluut onmogelijk is om zoiets te doen (het onzichtbare vertellen aan de Profeet ﷺ) en dat Hij niet in staat is om de kennis van het onzichtbare aan iemand te geven. Moge Allāh Ta’ālā ons allen beschermen voor de misleiding van Satan! Amien.

Het zal, in werkelijkheid, ongeloof zijn als iemand denkt iets te kunnen weten zonder dat Allāh Ta’ālā daarvan op de hoogte is. Het zal ook een vorm van ongeloof zijn tegen de meerderheid van de islamitische geleerden om te denken, dat de kennis van een geschapen individu gelijkwaardig is aan de volmaakte kennis van Allāh Ta’ālā. Edoch, de kennis over die dingen vanaf de schepping tot de Dag des Oordeels is slechts een fractie van de kennis die Allāh Ta’ālā heeft. Het lijkt op een miljoenste deel of druppel water van de zeeën. Het zal beter zijn te zeggen, dat de kennis van de Profeet Mohammed ﷺ  zo onmetelijk groot en uitgebreid is, dat de kennis van dit universum slechts een puntje van de kennis van onze Profeet is. De details over dit onderwerp zijn besproken in “Ad-Daulat-ul Makkiyya” en andere boeken. Laten wij terugkeren naar het discussieonderwerp.

Het tweede bedrieglijke argument van deze respectloze groep is dat Imam-e-Azam (radi Allāhu anhu) heeft gezegd: “Wij verklaren niemand tot ongelovige zolang hij met het gezicht bidt in de richting van de Ka’aba.” Er is een hadīth die inhoud dat degene die met ons bidt, het gezicht richt naar de Ka’aba en vlees eet van dieren die op islamitische wijze is geslacht, een moslim is. O moslim! In dit bedrieglijke argument hebben deze mensen hun standpunt over het reciteren van de Kalma voor Imān verwisselt door het standpunt het gezicht te richten naar de Ka’aba. Zij beargumenteren nu, dat iemand die bidt met het gezicht in de richting van de Ka’aba een moslim is, zelfs als hij Allāh Ta’ālā een leugenaar noemt en ongepaste taal gebruikt jegens de Profeet. In de eerste plaats is het antwoord op dit bedrieglijke argument waarover

Allāh Ta’ālā openbaart

لَّيْسَ ٱلْبِرَّ أَن تُوَلُّواْ وُجُوهَكُمْ قِبَلَ ٱلْمَشْرِقِ وَٱلْمَغْرِبِ وَلَـٰكِنَّ ٱلْبِرَّ مَنْ آمَنَ بِٱللَّهِ وَٱلْيَوْمِ ٱلآخِرِ وَٱلْمَلاۤئِكَةِ وَٱلْكِتَابِ وَٱلنَّبِيِّينَ وَآتَى ٱلْمَالَ عَلَىٰ حُبِّهِ ذَوِي ٱلْقُرْبَىٰ وَٱلْيَتَامَىٰ وَٱلْمَسَاكِينَ وَٱبْنَ ٱلسَّبِيلِ وَٱلسَّآئِلِينَ وَفِي ٱلرِّقَابِ وَأَقَامَ ٱلصَّلاةَ وَآتَى ٱلزَّكَاةَ وَٱلْمُوفُونَ بِعَهْدِهِمْ إِذَا عَاهَدُواْ وَٱلصَّابِرِينَ فِي ٱلْبَأْسَآءِ وٱلضَّرَّآءِ وَحِينَ ٱلْبَأْسِ أُولَـٰئِكَ ٱلَّذِينَ صَدَقُواْ وَأُولَـٰئِكَ هُمُ ٱلْمُتَّقُونَ

“Het is geen deugd, dat je jouw gezicht naar het Oosten of naar het Westen wendt, maar waarlijke deugd is in hem, die in Allāh, de Laatste Dag, de engelen, het Boek en de profeten gelooft en die van zijn vermogen geeft uit liefde voor Hem aan de verwanten, de wezen, de armen, de reiziger, de bedelaars en voor het vrijkopen van slaven en die het gebed onderhoudt en de Zakaat betaalt; verder in degenen, die hun belofte nakomen, wanneer zij een belofte doen en de geduldigen in armoede, in kwellingen en in oorlogstijd; dezen zijn het, die bewezen hebben, waarachtig te zijn en dezen zijn vromen.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 177

Alahazrat zegt, dat het duidelijk is verteld in de Qur’ān dat in werkelijkheid Imān betekent het accepteren van eveneens andere islamitische voorwaarden.

Allāh Ta’ālā  openbaart verder:

وَمَا مَنَعَهُمْ أَن تُقْبَلَ مِنْهُمْ نَفَقَاتُهُمْ إِلاَّ أَنَّهُمْ كَفَرُواْ بِاللّهِ وَبِرَسُولِهِ وَلاَ يَأْتُونَ الصَّلاَةَ إِلاَّ وَهُمْ كُسَالَى وَلاَ يُنفِقُونَ إِلاَّ وَهُمْ كَارِهُونَ

“En niets anders heeft verhinderd, dat hun bijdragen (geld) van hen aangenomen werden, dan dat zij ongelovig waren aan Allāh en Zijn Boodschapper, terwijl zij niet de Salāt vervulden dan in onachtzaamheid, en geen bijdragen (geld) schenken dan met tegenzin.[8]Surah at-Tawbah (berouw), H9, vers  54

Zij verrichten het gebed, maar zijn ongelovigen

Hun gebeden worden genoemd, toch blijven zij ongelovigen. Hebben zij hun gebed niet verricht met het gezicht in de richting van de Ka’aba? Neem er nota van, dat zij hun gebeden verrichten in een gemeente geleid door de meest geliefde, de grootste en laatste Profeet Mohammed ﷺ  met het gezicht in de richting van de Ka’aba.

Allāh Ta’ālā openbaart:

فَإِن تَابُواْ وَأَقَامُواْ الصَّلاَةَ وَآتَوُاْ الزَّكَاةَ فَإِخْوَانُكُمْ فِي الدِّينِ وَنُفَصِّلُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْلَمُونَ

وَإِن نَّكَثُواْ أَيْمَانَهُم مِّن بَعْدِ عَهْدِهِمْ وَطَعَنُواْ فِي دِينِكُمْ فَقَاتِلُواْ أَئِمَّةَ الْكُفْرِ إِنَّهُمْ لاَ أَيْمَانَ لَهُمْ لَعَلَّهُمْ يَنتَهُونَ

“Doch indien zij zich berouwvol bekeren en de Salāt verrichten en de Zakāt opbrengen, dan zijn zij uw broeders in de godsdienst. En Wij zetten de tekenen duidelijk uiteen voor geleerden, die weten. En indien zij hun beloftes breken, nadat zij bondsplicht hebben aangegaan en uw godsdienst aanvallen, bestrijdt dan de leiders van het ongeloof. Op hun eed kan geen vertrouwen ontstaan, misschien zullen zij hun zonden laten.” Surah at-Tawbah(berouw), H9, verzen 11-12

Begrijp dat zij ook bidden en rampzalig betalingen van de armenbelasting voldoen, oppervlakkig geloofden en zij worden het Hoofd van de ongelovigen genoemd en leiders van het ongeloof, omdat zij de Islam aanvallen. Zijn de arrogante woorden van deze respectloze mensen tegen Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet niet hetzelfde als het aanvallen van de Imān van de Islam?

In dit verband openbaart Allāh Ta’ālā :

مِّنَ الَّذِينَ هَادُواْ يُحَرِّفُونَ الْكَلِمَ عَن مَّوَاضِعِهِ وَيَقُولُونَ سَمِعْنَا وَعَصَيْنَا وَاسْمَعْ غَيْرَ مُسْمَعٍ وَرَاعِنَا لَيًّا بِأَلْسِنَتِهِمْ وَطَعْنًا فِي الدِّينِ وَلَوْ أَنَّهُمْ قَالُواْ سَمِعْنَا وَأَطَعْنَا وَاسْمَعْ وَانظُرْنَا لَكَانَ خَيْرًا لَّهُمْ وَأَقْوَمَ وَلَكِن لَّعَنَهُمُ اللّهُ بِكُفْرِهِمْ فَلاَ يُؤْمِنُونَ إِلاَّ قَلِيلاً

“Onder hen die het Jodendom belijden, zijn er die de bewoordingen verdraaien van haar plaatsen en zeggen: wij hebben gehoord, maar wij zijn ongehoorzaam. En, hoor! Zonder dat het hoorbaar is. En, hoed ons! Hun tongen verdraaiende en de godsdienst verwondende[9]. En zo zij zeiden: wij hebben gehoord en gehoorzaamd. En, hoor en geef ons een kans! Zou dat beter voor hen zijn en juister. Maar Allāh heeft hen vervloekt wegens hun ongeloof, zodat zij niet geloven, tenzij weinig.” Surah anNisā’ (de vrouwen), H4, vers 46

Beledigen van de Profeet is kufr

Sommige Joden interrumpeerden de Profeet Mohammed ﷺ vaak tijdens zijn toespraken met het dubbelzinnige Arabische woord “Ra-iena”. Allāh Ta’ālā weet dat de Joden pretendeerden ogenschijnlijk respect te tonen, maar in hun hart wilden zij in zichzelf oneerbiedig zijn tegen de Profeet ﷺ. Dit woord betekent, als het wordt uitgesproken op een beleefde wijze, “luister naar ons.” De tweede mogelijke vertaling is “luister naar ons jij als degene die hardhorend is.” De derde betekenis, als de midden klinker langer wordt gemaakt bij het uitspreken van het woord “Ra-iena” is “onze schaapherder.” Sinds er verschillende mogelijkheden in de betekenis van het ene woord zijn, heeft Allāh Ta’ālā de dubbelzinnigheid geacht als een serieuze poging om de Islam aan te vallen. Wees eerlijk en zeg of alle drie betekenissen van het woord onze Profeet ﷺ niet beledigen net zoveel als er tegenwoordig respectloze mensen zijn, die hebben gezegd dat de kennis van de Profeet ﷺ minder is dan van de Satan of dat het vergelijkbaar is met dat van een dwaas en dieren. Deze respectloze mensen hebben ook gezegd dat Allāh Ta’ālā een leugenaar is en nu pretenderen zij deugdzaam soenniet moslims te zijn. Wij zoeken toevlucht bij Allāh Ta’ālā, de Heer der Werelden. Ten tweede is het een ongegronde bewering jegens Imam-e-Azam, omdat in zijn boek zijn credo Fiqh al-Akbar staat geschreven: “Alle eigenschappen van Allāh Ta’ālā zijn eeuwig; niemand heeft hen bedacht noch zijn die eigenschappen ontstaan bij toeval. Eenieder die zegt dat de eigenschappen zijn bedacht, bij toeval zijn ontstaan, twijfel hebben of afstand nemen in deze kwestie zijn ongelovigen.”

Op een vergelijkbare manier zegt Imam Humaam (Alayhir Rahmah) in zijn boek Kitāb-ul-Wasiya het volgende: “Iemand die zegt dat de Heilige Qur’ān is gevormd door het verzamelen van woorden, is geëngageerd in ongeloof jegens Allāh Ta’ālā .”

De volgende woorden zijn als uitleg opgenomen in Fiqh al-Akbar: “In overeenstemming met een authentiek testament van Imam Abu Yusuf; de grote Imam zegt dat hij in discussie was met Imam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhuma) over het onderwerp creatie van de Heilige Qur’ān. Beiden waren het eens dat wanneer iemand zegt dat de Qur’ān een vervaardigd boek of Schepping is, hij een ongelovige wordt. Deze zienswijze is ook bevestigd door Imam Mohammed (radi Allāhu anhu).” Met andere woorden, drie Imāms zijn in overeenstemming gekomen, dat iemand die de Glorieuze Qur’ān beschrijft als een ontworpen ding een ongelovige is. Bidden de Mu’tazilah, Kuramiyya en Rawāfiz, die de Qur’ān beschrijven als een ontworpen ding, niet met het gezicht in de richting van dezelfde Ka’aba? Laten wij een klein detail hiervan bekijken. Een leider van de Hanafi denkschool, Imam Abu Yusuf, zegt in zijn boek ‘Kitāb-ul-Kharaj’: “Iemand, nadat hij tot de Islam is bekeerd, die beledigende woorden tegen de Profeet Mohammed ﷺ gebruikt, de Profeet ﷺ beschuldigt een leugen te hebben verteld, beweert dat er een tekort is aan het karakter van de Profeet ﷺ of op één of andere manier probeert de Profeet ﷺ te kleineren wordt ongetwijfeld een ongelovige. Hij heeft in Allāh Ta’ālā niet geloofd en het huwelijk met zijn vrouw is ontbonden.”

Overtuigt u ervan hoe helder dit punt is gemaakt! Iedere moslim die fouten toeschrijft aan de Profeet Mohammed ﷺ is geen moslim meer en wordt een ongelovige en zijn echtgenote is niet meer zijn partner. Bid deze moslim niet met het gezicht in de richting van de Ka’aba of zegt hij de Kalma niet op? Hij doet het wel, maar sinds hij de Profeet ﷺ beledigde verloor hij alle kansen voor de acceptatie van zijn Ka’aba of Kalma. O Allāh Ta’ālā wij zoeken bescherming bij U!

Ka’aba volgelingen concept is ongeldig

Ten derde, het feit “met het gezicht in de richting van de Ka’aba” is in de opinie van de Imams voor mensen die in alle essentiële punten van de Islam geloven. Als die persoon zelfs een enkele essentiële punt negeert zal hij ongetwijfeld een ongelovige worden, in het licht van het eensgezinde vonnis van de islamitische geleerden. Degenen die zulke mensen gelovige noemen zijn zelf een ongelovige geworden.

In Shifa Sharīf, Bazaziyya, Durar, Gorar en Fatāwa Khairiah en vele andere boeken staat het volgende geschreven: “Alle moslims zijn unaniem van mening, dat iemand die oneerbiedig is tegen de Profeet Mohammed ﷺ een ongelovige is. Iemand die twijfelt in de straf die daarvoor is bestemd of in zijn kāfir (ongelovige) worden is zelf ook een ongelovige.”

Majmua-ul-Anhur en Durr-e-Mukhtār bevatten het volgende: “Iemand die een ongelovige is geworden als gevolg van het tonen van minachting aan de Profeet ﷺ, zal niet vergeven worden en eenieder die twijfelt aan de straf die daarvoor staat of zijn (degene die oneerbiedig is) ongeloof wordt zelf een ongelovige.”

Allāh Ta’ālā zij geprezen! Dit is een belangrijk aspect van dit onderwerp en de totale moslim gemeenschap is unaniem van mening dat deze respectloze en brute mensen ongelovigen zijn; hij die hen niet erkent als ongelovigen is zelf een ongelovige.

Het is opgenomen in de uitleg van Fiqh al-Akbar: “De correcte benadering houdt in dat de mensen die met het gezicht naar de Ka’aba bidden niet als ongelovigen zullen worden genoemd, totdat zij de essentiële vereisten van Imān weigeren te accepteren, bijvoorbeeld beschouwen van wat verboden (Harām) is als toegestaan (Halāl). Het is geen geheim dat wanneer onze geleerden zeggen, dat de mensen die met het gezicht naar de Ka’aba bidden om bepaalde zonden niet zonder meer ongelovigen genoemd mogen worden. Hiermee wordt niet alleen bedoeld het gezicht naar de Ka’aba richten, maar die mensen moeten alle voorwaarden van het geloof accepteren zoals de Rafizi[10]. Deze mensen zeiden valselijk, dat Jibra’il (alayhis salām) een fout maakte in het overbrengen van de Openbaringen; Allāh Ta’ālā had de Openbaringen gestuurd naar Hazrat Ali (radi Allāhu anhu) en niet naar de Profeet Mohammed ﷺ. Sommigen van hen behandelen Hazrat Ali (radi Allāhu anhu) als Allāh. Deze mensen, hoewel zij bidden met het gezicht in de richting van de Ka’aba, zijn geen moslims. Deze hadīth heeft evenzo dezelfde betekenis, wat inhoudt dat hij die net als wij bidt met zijn gezicht in de richting van de Ka’aba en vlees eet van de dieren die wij slachten, een moslim is.”

De essentiële vereisten van het geloof

Het betekent dat zo iemand moet geloven in de essentiële vereisten van het islamitisch geloof, en hij moet niets doen dat indruist tegen de geest van de Imān. In hetzelfde boek komen wij de volgende verklaring tegen: “Er moet gezegd worden, dat u in gedachte houdt dat met ‘gezicht in de richting van de Ka’aba richten’ bedoeld wordt die mensen die zich schikken aan alle essentiële vereisten van Imān. Bijvoorbeeld schepping van het heelal, sterfelijkheid van het lichaam, de beschikking over de totale kennis door Allāh Ta’ālā (van klein tot groot) en andere belangrijke aspecten van Imān. In tegendeel, iemand die zijn hele leven besteed aan het bidden, maar tegelijkertijd gelooft dat het universum eeuwig is, denkt dat er nooit de Dag des Oordeels zal komen voor de creatuur of dat Allāh Ta’ālā niet alle details weet van alles, is geen  mens die met het gezicht naar de Ka’aba bidt. In overeenstemming hiermee met de geloofsovertuiging van de Ahle Sunnat ‘noem degene die met het gezicht naar de Ka’aba bidt geen ongelovige’ betekent dat hij niet kan worden gekenmerkt als ongelovige totdat hij tekenen of symptomen vertoont van ongeloof en iets zegt of doet wat ongeloof is.”

De prominente Imam Sayyid Abdul Aziz bin Mohammed Bukhārī Hanafi schrijft in zijn boek Sharah-e-Usool-e-Hussāmi: Misleide religieuze fanatisme

“Er kan gezegd worden, ongelovigen die in hun ongeloof fanatiek zijn, dat het voor de moslim noodzakelijk is hem een ongelovige te noemen. Indien hij in een islamitische kwestie meedoet of bezwaar maakt, zal zijn deelname van geen betekenis zijn. De reden is niet ver te zoeken; het voorrecht om onschuld te bewijzen wegens een vergissing is uitsluitend voorbestemd aan de islamitische gemeenschap[11]. Hij mag bidden met zijn gezicht in de richting van de Ka’aba en hij mag zichzelf zien als een moslim, doch hij maakt geen deel uit van de moslim gemeenschap, omdat Ummah niet wil zeggen bidden met het gezicht in de richting van de Ka’aba, maar de moslim gemeenschap wordt Ummah genoemd. Deze misleidde mannen zijn ongelovigen, niettemin zal hij met zijn opinie zichzelf niet willen beschouwen als een ongelovige.”

Ik citeer uit Radd-ul-Muhtār: “Er kan gezegd worden, het is een overeenkomstige opvatting van de islamitische geleerden, dat iemand die de elementaire vereisten van de Islam verwerpt een ongelovige is, ondanks dat hij met het gezicht naar de Ka’aba bidt en zijn hele leven gericht heeft op het nakomen van de toegestane handelingen, zoals het ook staat in Sharh Tahreer van Imām Ibn-ul-Humaam”.

In deze boeken over het Islamitisch geloof, wetgeving en principes staat dit onderwerp heel duidelijk en gedetailleerd beschreven.

Oneerbiedigheid tegenover Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet is erger dan afgoderij

Ten vierde, dit onderwerp heeft zijn eigen heldere logica. Kan iemand die vijf keer per dag bidt met zijn gezicht in de richting van de Ka’aba en op een ander moment Maha Dev aanbidt door een verstandig mens ooit een moslim worden genoemd? De handeling om Maha Dev te aanbidden en de handeling om Allāh Ta’ālā voor leugenaar uit te maken of de Profeet te beledigen zijn allen handelingen van ongeloof, maar de handeling om Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet te vernederen zijn ongetwijfeld erger dan het aanbidden van Maha Dev. Sommige handelingen van ongeloof zijn erger dan andere. De reden is dat het aanbidden van een afgodsbeeld een symbolische weigering van Allāh Ta’ālā is, maar deze symbolische weigering is niet gelijkwaardig aan de werkelijke weigering. Bovendien, sajdah (zich op de grond werpen voor Allāh Ta’ālā) voor een idool kan wellicht een redelijke verklaring geven, dat het een handeling uit respect is en niet een handeling bedoelt als aanbidding (sajdah). Iedere sajdah met de intentie van respect is op zichzelf geen handeling van ongeloof. Bijvoorbeeld, als iemand bij zijn leraar of spirituele leider komt en sajdah voor hem doet uit respect zal hij voor zondaar worden uitgemaakt, maar niet als ongelovige. Het aanbidden van beelden is het werk van ongelovigen, daarom heeft de Shariah (islamitische wetgeving) hen kāfir genoemd.

Integendeel, kwaad spreken over de Profeet Mohammed ﷺ is op zichzelf een daad van ongeloof, waar geen sprake van islamitisch geloof overblijft (met andere woorden je bent al een ongelovige geworden). Ik steun hier in beginsel niet op het verschil dat de islamitische gemeenschap door hun eenstemmige beslissing een afgod aanbidder kan vergeven, maar zelf duizend grote Schriftgeleerden kunnen en willen niemand vergeven die kwaad spreekt over de Profeet ﷺ van de Islam. Onze vooraanstaande Hanafi geleerden zoals Imam Bazazi, Imam Ibnul Hummam, Allāma Maula Khusr (auteur van Durar), Allāma Zain bin Nodjaim (auteur van Bahrur Raa’iq en Ishbah Hoen Nazaair), Allāma Umar bin Nodjaim (auteur van Nahr-ul Faai’q), Allāma Abu Abdullah Muhammad bin Abdullah Ghazālī (auteur van Tanveer-ul-Absār), Allāma Khair-ud-Dīn Ramli (auteur van Fatāwa Khairiyyah), Allāma Shaikh-Zada (auteur van Majmua-ul-Anhur), Allāma Muhaqqiq Muhammad bin Ali Haskafi (auteur van Durr-e-Mukhtār) radi Allāhu anhum en andere prominente geleerden zijn het hiermee eens geworden[12].

Het moet goed begrepen worden, dat de onmacht om te vergeven gelimiteerd is aan de rechtbank van een islamitische heerschappij, omdat de rechtbank het doodvonnis moet aankondigen, zelfs na het horen van het pleidooi voor vergiffenis. Aan de andere kant, als iemand eerlijk en hartgrondig zoekt naar vergiffenis, is dat acceptabel in de rechtbank van Allāh Ta’ālā. Er bestaat een risico, dat deze respectloze mensen ervan bewust moeten zijn dat voor vergiffenis geen garantie gegeven kan worden. De juiste opstelling voor het verzoeken van vergiffenis is, dat het ongeloof zal worden uitgewist; u moet een moslim worden (bekeren tot de Islam) en daardoor bevrijd worden van de eeuwige opsluiting in de hel. Over deze graad is eenstemmigheid tussen de islamitische geleerden (zie Radd-ul-Muhtār en andere boeken).

Een onlogisch argument

Het derde bedrieglijke argument van deze ongelovige groep is dat de islamitische wet zegt, dat iemand die 99 dingen van ongeloof beweert en een ding van de Islam in zich heeft, niet als een ongelovige mag worden getypeerd.

Ten eerste

Dit kwetsbare argument is de minste en matigste van alles. Als iemand de Azān (oproep tot het gebed) doet of iedere dag twee Rakaat gebed verricht en voor de rest van de dag 99 keer afgodsbeelden aanbidt, op signaalhoorns blaast of de kerk bel luid, is hij dan door deze definitie een moslim? Zulke mensen hebben geen Imān. Om even Imān terzijde te leggen, zulke mensen kunnen zelfs door geen enkel verstandig mens erkend worden als een moslim.

Ten tweede

In het licht van deze definitie -uitgezonderd de atheïsten- wie ontkent het bestaan van Allāh Ta’ālā, alle overige ongelovigen zoals hindoes, christenen en joden zullen dan gerekend moeten worden tot moslims. Zij hebben een ding gemeen, zij geloven allen in het bestaan van Allāh Ta’ālā. Deze mening is een van de meest belangrijke principes van de Islam. Deze wijsgerig geneigde ongelovigen,  Aryans of vergelijkbare mensen hebben hun eigen concepten betreffende de Eenheid van Allāh Ta’ālā. De joden en christenen zullen worden beschouwd als voorname moslims, omdat zij in toevoeging tot de Eenheid van Allāh Ta’ālā ook geloven in Zijn andere Geschriften, duizenden van Zijn Profeten, de Dag des Oordeels, rekening van verantwoording op de Dag der Vergelding, beloning en straf, paradijs en hel, etc. De meeste van deze geloofspunten komen overeen met de Islam.

Ten derde Nadwa hervormer

De verzen van de Heilige Qur’ān die in het begin opgesomd zijn, zijn voldoende om dit argument te verwerpen. Het is door deze verzen bewezen, dat ondanks het opzeggen van de Kalma of het verrichten van het gebed deze brutale mensen ongelovigen zijn.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَكَفَرُواْ بَعْدَ إِسْلاَمِهِمْ وَهَمُّواْ بِمَا لَمْ يَنَالُواْ وَمَا نَقَمُواْ إِلاَّ أَنْ أَغْنَاهُمُ اللّهُ

“En, zij zijn ongelovigen geworden, nadat zij de Islam hadden aanvaard, omdat zij een eigen verklaring hebben opgemaakt.” Surah at-Tawbah(berouw), H9, vers 74

Ergens anders in de Heilige Qur’ān openbaart Allāh Ta’ālā: “Maak geen excuses, jij bent een ongelovige geworden nadat je de Islam had aanvaard.”

In overeenstemming met dit onnozele argument zullen er meer dan 99 woorden tot ongeloof moeten zijn, maar Allāh Ta’ālā heeft hen als ongelovigen verklaart op grond van slechts één woord van ongeloof. Misschien zullen de brute mensen zeggen dat dit een vergissing van Allāh Ta’ālā is of Hij heeft overhaast het terrein van de Islam begrensd. Zij zullen kritiek hebben, dat de mensen die met het gezicht naar de Ka’aba bidden en de reciteerders van de Kalma uit de Islam zijn verbannen op grond van slechts een woord, en dat zij geen kans hebben gekregen gratie te vragen. Allāh Ta’ālā heeft geen aanbidder van de natuur (atheïst) of een docent van de Nadwa gevraagd, of een andere vrijzinnige islamitische hervormer over hun mening. “Moge de vervloeking van Allāh Ta’ālā terechtkomen op de respectlozen.”

Allāh Ta’ālā  openbaart:

ثُمَّ أَنتُمْ هَـؤُلاء تَقْتُلُونَ أَنفُسَكُمْ وَتُخْرِجُونَ فَرِيقاً مِّنكُم مِّن دِيَارِهِمْ تَظَاهَرُونَ عَلَيْهِم بِالإِثْمِ وَالْعُدْوَانِ وَإِن يَأتُوكُمْ أُسَارَى تُفَادُوهُمْ وَهُوَ مُحَرَّمٌ عَلَيْكُمْ إِخْرَاجُهُمْ أَفَتُؤْمِنُونَ بِبَعْضِ الْكِتَابِ وَتَكْفُرُونَ بِبَعْضٍ فَمَا جَزَاء مَن يَفْعَلُ ذَلِكَ مِنكُمْ إِلاَّ خِزْيٌ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ يُرَدُّونَ إِلَى أَشَدِّ الْعَذَابِ وَمَا اللّهُ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ

أُولَـئِكَ الَّذِينَ اشْتَرَوُاْ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا بِالآَخِرَةِ فَلاَ يُخَفَّفُ عَنْهُمُ الْعَذَابُ وَلاَ هُمْ يُنصَرُونَ

“Gelooft gij dan in een deel van de Schrift en zijt gij ongelovig in een ander deel? Wat dan is de vergelding voor wie dat bedrijven onder u anders dan vernedering in het nabije leven, terwijl zij op de Dag der Opstanding worden teruggezonden tot de hevigste bestraffing? Niet is Allāh achteloos betreffende wat gij bedrijft. Diegenen zijn het, die het nabije leven voor het latere gekocht hebben; dus zal voor hen niet verlicht worden de bestraffing, en niet zullen zij geholpen worden.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, verzen 85-86

Veronderstel dat er duizend beweringen zijn in de Heilige Qur’ān. De islamitische Imān eist dat iedere bewering geaccepteerd moet worden. Als iemand 999 beweringen accepteert en slechts een enkele niet, zegt de Glorieuze Qur’ān dat hij geen moslim is. Het Qur’ān Gebod is dat hij een ongelovige is, omdat hij een bewering van Allāh Ta’ālā niet heeft geaccepteerd en hij zal vernedering ondergaan in deze wereld en voor eeuwig gestraft worden in het Hiernamaals. Dit is het resultaat als je een Gebod van de Qur’ān verwerpt, hoe kan iemand een moslim worden door slechts 1 bewering te accepteren en 99 te verwerpen uit de honderd principes van Imān. Klaarblijkelijk, dit is niet een islamitische geloofsbelijdenis. Het Qur’aanische bewijs leidt ons naar de conclusie, dat het overduidelijk een handeling van ongeloof is.

Ten vierde Aanklacht tegen islamitische geleerden

Eigenlijk hebben deze brutale mensen hun ongegronde klacht hooggestemd tegen de islamitische geleerden. De specialisten van de islamitische wetgeving hebben nooit een dergelijk uitspraak gedaan. De brute mensen hebben gehandeld als de joden en de betekenissen gewijzigd door de verklaring anders te interpreteren. “De joden veranderden en interpreteerden een verklaring buiten de kaders,” openbaart de Qur’ān. De specialisten van de wetgeving hebben niet gezegd, dat een man die 99 handelingen van ongeloof verricht en een handeling van de Islam verricht van karakter een moslim is. O Allāh Ta’ālā wij zoeken bescherming tegen zo een vreselijk onheil!

De waarheid, aan de andere kant, is dat de totale moslim gemeenschap overeenstemming heeft bereikt op het punt dat iemand die in zijn weegschaal 99 verklaringen van de Islam heeft en een verklaring van ongeloof ongetwijfeld en absoluut een ongelovige is. Als je 99 druppels rooswater met een druppel urine mengt, zal al het rooswater door de urine onrein worden. Echter, deze brute mensen zeggen dat als je een druppel rooswater in 99 druppels urine mengt met een druppel urine zal het mengsel vroom en puur worden. Bespottelijk! Laat de islamitische geleerden even terzijde, zelfs een verstandige en gewone man kan zulke dwaze beweringen niet maken.

Recentelijk hebben de specialisten van de islamitische wetgeving gezegd, dat indien een moslim een woord gebruikt dat 100 mogelijke betekenissen heeft waarvan 99 betekenissen verwijzen naar ongeloof en een naar de Islam, het niet redelijk zal zijn om hem een ongelovige te noemen, totdat het bewezen is dat zijn intentie was om enig teken van ongeloof uit te drukken met dat woord. De logica achter deze bewering heeft betrekking op algemene strekking. De specialisten willen de moslims het voordeel van de twijfel geven. Ten slotte, is er slechts één opinie van betekenis in de Islam. Het is mogelijk dat hij zich om deze enkele islamitische betekenis had voorgenomen, en zal deze opvatting in weldaad zijn. Hoewel het al duidelijk is gemaakt dat indien zijn intentie was gebaseerd op ongeloof hij door Allāh Ta’ālā’ s beslissing een ongelovige zal worden.

Bijvoorbeeld als Zaid zegt: “Amar bezit onvoorwaardelijk kennis van het onzichtbare.”

Deze bewering heeft wellicht de volgende 21 betekenissen van ongeloof: Amar weet van nature alles over het onzichtbare. Dit is duidelijk ongeloof en kameraadschap met Allāh Ta’ālā.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

قُل لَّا يَعْلَمُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ الْغَيْبَ إِلَّا اللَّهُ

“Zeg: niet kennen wie in de hemelen en op de aarde zijn de verborgenheid, dan Allāh alleen[13].“  Surahan-Naml (de mier), H27, vers 65

Amar bezit niet de kennis over het onzichtbare, maar sommige geesten (djinn) die deze kennis wel bezitten maken deze kennis openbaar aan hem. Zo verkrijgt hij formeel de kennis van het onzichtbare. Dit is ook ongeloof!

Allāh Ta’ālā  openbaart:

خَرَّ تَبَيَّنَتِ الْجِنُّ أَن لَّوْ كَانُوا يَعْلَمُونَ الْغَيْبَ مَا لَبِثُوا فِي الْعَذَابِ الْمُهِينِ

“Werd het duidelijk aan de Djinn, dat zo zij de verborgenheid gekend hadden, zij niet gebleven zouden zijn in de vernederende bestraffing[14].“ Surah Saba’ (Sheba), H34, vers 14

  1. Amar is een astroloog.
  2. Hij bestudeert een kaart om een gebeurtenis te voorspellen.
  3. Hij is een handlezer.
  4. Hij kan de betekenis begrijpen van het gekrijs van de kraaien.
  5. Hij kan de betekenis interpreteren van het bij toeval vallen van een insect, reptiel of vogel op een mens.
  6. Hij kan weten of prediken door in overweging te nemen de onzichtbare gebeurtenissen van een vogel of ander dier die iemand links of rechts passeert.
  7. Hij kent de voortekens van het plotseling knipperen van de ogen of beweging van een ander deel van het lichaam.
  8. Hij gooit met dobbelstenen.
  9. Hij gist de gebeurtenissen door een naam na te trekken.
  10. Hij communiceert via een medium met de zielen van dode mensen om kennis te vergaren van het onzichtbare.
  11. Hij weet hoe hij mensen moet hypnotiseren.
  12. Hij maakt gebruik van een magische tafel.
  13. Hij verkrijgt kennis door een geschreven mededeling van geesten.
  14. Hij speculeert vrijwel nauwkeurig.
  15. Hij weet hoe een horoscoop te tekenen en doormiddel van deze vaardigheid krijgt hij bepaalde kennis over het onzichtbare.

Al bovenstaande zijn eveneens ongeloof.

De Profeet Mohammed ﷺ zegt: “Degene die een helderziende of medicijnman om raad vraagt en gelooft in wat hij zegt, heeft waarlijk verworpen wat Mohammed ﷺ heeft gebracht.” Ahmed en Hākim rapporteren deze overlevering onder het gezag van Abu Huraira via authentieke kanalen. Ook Ahmed en Abu Dawood rapporteerden onder het gezag van Abu Huraira: “Hij heeft herroepen of afstand genomen van datgene wat is geopenbaard aan Mohammed ﷺ. “

Amar ontvangt openbaringen van het profeet-schap. In deze opvatting ontvangt hij kennis over het onzichtbare net als de Profeten. Dit is absoluut ongeloof.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

يَكُونُ لِي غُلاَمٌ وَقَدْ بَلَغَنِيَ الْكِبَرُ وَامْرَأَتِي عَاقِرٌ قَالَ كَذَلِكَ اللّهُ يَفْعَلُ مَا يَشَاء

“Zeer zeker, hij is de Profeet van Allāh en als laatste Profeet gekomen. En Allāh weet alles.” Surah Aali ‘Imrān (de huishouding van profeet Imrān), H3, vers 40

Hij ontvangt geen openbaringen, maar hij verkrijgt kennis over het onzichtbare door instinct (Ilhām), hij beweert dat zijn kennis alle Kennis van Allāh Ta’ālā bestrijkt. Dit is ongeloof, omdat hierdoor met de kennis van Amar wordt beweerd dat het een hoger niveau heeft dan van  de Profeet Mohammed ﷺ. Zelfs de Profeet Mohammed’s ﷺ kennis bestrijkt niet de Kennis van Allāh Ta’ālā.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

قُلْ هَلْ يَسْتَوِي الَّذِينَ يَعْلَمُونَ وَالَّذِينَ لَا يَعْلَمُونَ

“Zeg: zijn soms gelijk zij die kennis hebben en zij die geen kennis hebben?” Surah Az-Zumar (de groepen), H39, vers 9

In Nasimoer Riadh staat geschreven, degene die beweert dat een bepaalde persoon meer kennis heeft dan de Heilige Profeet Mohammed ﷺ heeft hem (de Profeet ﷺ) beledigd. Het beledigen is een vernedering, dus zijn bevel zal het bevel van de belediger zijn.

Hij weet niet alles over het onzichtbare, maar zijn gelimiteerde instinctieve kennis over het onzichtbare heeft betrekking op geen leiding van enige Profeet, engel of man. Allāh Ta’ālā heeft hem rechtstreeks de kennis gegeven over het onzichtbare zonder bemiddeling van een Profeet. Dit is ook ongeloof.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

….مَا كَانَ اللّهُ لِيُطْلِعَكُمْ عَلَى الْغَيْبِ وَلَكِنَّ اللّهَ يَجْتَبِي مِن رُّسُلِهِ…

“…… luister mensen, het is niet Allāh onwil om jullie kennis over het onzichtbare te geven, maar het is bestemd voor Zijn uitverkoren profeten……..” Surah Aali ‘Imrān (de huishouding van profeet Imrān), H3, vers 179

إِلَّا مَنِ ارْتَضَى مِن رَّسُولٍ

“Allāh geeft Zijn onzichtbare kennis aan niemand anders, dan zijn geliefde profeten”. Surah al-Djinn, H72, vers 27

Amar krijgt kennis van de Profeet Mohammed ﷺ over sommige onzichtbare zaken via zijn oog, oor of door instinct van Allāh Ta’ālā. Dit is in de juiste Islam mogelijk.

Ongeloof accepteren als de religie Islam is ongelovig worden

De moslim geleerden zullen hem niet verklaren als een ongelovige, omdat een van de 21 betekenissen naar de Islam verwijst en de rest naar ongeloof. Zij zullen op hem schuld toepassen, maar hem het voordeel van de twijfel geven en rekening houden met dit goede aspect totdat het tegendeel bewezen is, dat Amar de intentie had ook die ene betekenis uit te drukken als ongeloof. Deze voorzichtigheid kan niet leiden tot voordeel van de twijfel ingeval van een brutale en respectloos mens die zegt, dat Allāh Ta’ālā kan liegen en/of beledigende taal gebruikt tegen de Profeet ﷺ van de Islam. Deze kwestie is zo duidelijk, dat wij hem wel een ongelovige moeten noemen.Hem niet noemen als ongelovige wil niet zeggen dat het ongeloof als Islam kan worden aanvaard. Eenieder die ongeloof als Islam accepteert is zelf een ongelovige. Eerder nog hebben wij gehoord dat in authentieke boeken zoals Shifa, Bazaziyya, Durar, Bahr, Naher, Fatāwa-e-Khairiyyah, Majmua-ul-Anhur en Durr-e-Mukhtār staat geschreven, dat iemand die de Profeet ﷺ beledigd een ongelovige is en dat degene die twijfelt aan zijn ongeloof ook een ongelovige wordt.

Het is anders dan degenen die als Joden denken en de betekenissen van de woorden anders hebben geïnterpreteerd[15] door het uit de context te halen en valse beweringen aan de grote geleerden toe te schrijven.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَسَيَعْلَمُ الَّذِينَ ظَلَمُوا أَيَّ مُنقَلَبٍ يَنقَلِبُونَ

“En eens zullen zij die onrecht doen, weten welke ommekeer hen wacht[16].” Surah Ash-Shu’arā (de dichters), H26, vers 227

In Sharh Fiqh al-Akbar staat geschreven: “Waarlijk zij hebben vermeld als er sprake is van een kwestie van Kufr (ongeloof) waarvan 99 aspecten verwijzen naar Kufr en een aspect niet verwijst naar Kufr. Het meest toepasselijk voor de Mufti en Qāzi is te handelen in genegenheid van het aspect dat niet naar Kufr verwijst.”

Wij vinden terug in Fatāwa Khulasah, Jāmi-ul-Fasoolein, Muhīt en Fatāwa Aalamgiri: “Als een onderwerp vele betekenissen heeft dwingt het tot verwerping (Takfīr) en een aspect verhindert verwerping, de mufti en qāzi moeten neigen naar dat ene component en niet een gradatie van kufr uitspreken tegen zo iemand, die persoonlijk een goede Imān heeft in de Islam. Als de intentie van degenen die deze woorden hebben uitgesproken verwijzen naar dat aspect die verwerping verhindert, zal hij worden aangemerkt als een moslim. En als het in strijd is daarmee, dan zullen de mufti’s hun beoordelingen moeten ophelderen vanuit het standpunt dat niet noodzaakt tot verwerping, wat zinloos zal zijn in deze zaak.” Met andere woorden de mufti zal geen uitspraak (fatwa) doen dat hij een ongelovige is, omdat de Islam dwingt om goed te handelen jegens moslims. Indien de intentie van degene die de uitspraak heeft gedaan niet verwijst naar ongeloof, dan is hij een moslim. En indien de intentie wel naar ongeloof verwijst, dan heeft de bescherming door de Mufti voor hem geen voordelen.

In dezelfde strekking zien wij in Fatāwa Bazaziyya, Bahr-ur Raa’iq, Majmua-ul-Anhur, Hadiqah Nadiyah en verder in Taataar Ganiyah, Bahr, Sal-ul Hussām en Tanbih-ul Walaat: “Iemand zal niet tot kāfir (ongelovige) worden verklaard in geval er mogelijkheid bestaat op twijfel van slechts een aspect, omdat veroordeling tot kāfir de uiteindelijke straf is die aanspraak maakt op een buitengewone misdaadzaak. In een twijfelachtige zaak is geen absolute straf.”

In Bahr-ur Raa’iq, Tanveer-ul-Absār, Hadiqah Nadiyah, Tanbih-ul-Walaat en Sal-ul Hussām lezen wij vervolgens: “Een moslim zal niet tot kāfir veroordeeld worden als er een mogelijkheid bestaat om zijn verklaring zodanig te interpreteren dat het raakvlakken heeft met goede intenties.”

Tot zover zien wij dat een woord meerdere betekenissen kan hebben. Edoch, de Joden hebben de betekenissen veranderd door het anders te interpreteren.

De grote superioriteit

Kennis van het onzichtbare

Dit onderzoek naar de waarheid heeft eveneens een ander punt verhelderd. In sommige islamitische uitspraken zoals Fatāwa Qāzi Khan staat geschreven, dat iemand die de namen van Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ opgeeft als getuigen bij een huwelijksovereenkomst (Nikāh) of zegt dat de zielen van spirituele gidsen aanwezig en alwetend zijn, of zegt dat de engelen de kennis bezitten van het onzichtbare, of zegt ik bezit de kennis van het onzichtbare is een ongelovige. Al deze beweringen verwijzen naar ongeloof die hij op basis van zijn eigen kennis verklaard. Hier staat niet duidelijk geschreven, dat de kennis van het onzichtbare onvoorwaardelijk is en dat ‘kennis van het onzichtbare’ is gebruikt in goed geloof. Als wij naar andere mogelijkheden zoeken, zullen wij 21, beter gezegd 42, alternatieven tegenkomen. Veel van deze alternatieven zullen buiten de kaders van ongeloof zijn, omdat met zekerheid beweren dat onzichtbare kennis bestaat ongeloof is. En denken dat de mogelijkheid bestaat, dat onzichtbare kennis aanwezig is kan geen ongeloof worden genoemd. Bahr0-ur Raa’iq en Radd-e-Muhtār vermelden: “Het is belezen uit hun publicaties, dat degene die iets welke door Allāh Ta’ālā is veroordeeld tot Harām door zijn ijdele hoop Halāl wordt erkend, niet tot een kāfir zal worden veroordeeld. Hij zal als een kāfir worden veroordeeld als hij iets resoluut (met Imān) Halāl acht als het Harām is, en insgelijks.

Wat Qurtubi (inwoner van Cordoba in Spanje) heeft geschreven in de Sharh Muslim is, dat iemand die denkt de ijdele hoop te kunnen koesteren om het onzichtbare te kunnen beoordelen, zoals sterrenkijkers en handlezers over de gebeurtenissen in de toekomst denken te kunnen doen, middels dagelijkse praktijk, heeft een juiste gedachte. Indien iemand aanspraak maakt kennis van het onzichtbare te bezitten of schijnbaar aanspraak maakt over notie van Ghayb (onzichtbare) te hebben, dan is dat Harām, maar niet Kufr. En indien iemand zelfverzekerd zegt kennis van het onzichtbare te bezitten, dan is dat ongeloof.”

Vermoedelijke vooruitzichten

De vraag die opkomt is, waarom hebben de islamitische geleerden het veroordeeld als een handeling van ongeloof als er zoveel islamitische interpretaties mogelijk zijn? Voor de hand liggend, hebben zij belangrijkheid gegeven aan de vermoedelijke vooruitzichten, welke verwijst naar ongeloof. Als wij dit inzicht niet accepteren zullen de beweringen en de redeneringen van de geleerden van nul en gene waarde worden. Meer details worden gevonden in onder andere Jāmi-ul-Fasoolein, Radd-e-Mukhtār, Hāshiya Allāma Nooh, Multaqit Fatāwa Hujjat, Tataar Ganiyah, Majmua-ul-Anhur, Hadiqah Nadiyah en Sal-ul Hussām. De sleutelreferenties naar de Qur’aanische verzen en Profetische tradities kan bestudeerd worden in de boeken over kennis van het onzichtbare, zoals Al-Luloo-ul Maknoon. Zij zijn allen afhankelijk van de Leiding en Macht van Allāh Ta’ālā!

Met het volgende fragment uit Hadiqah Nadiyah kan volstaan worden: “Ten minste in de boeken van islamitische uitspraken (fatwa) wordt slechts op dat woord de aandacht gevestigd, dat uitsluitend de betekenis heeft van ongeloof (Kufr). Op de spreker van deze Kufr (woord van ongeloof) wordt fatwa uitgesproken. En indien het geen Kufr is, dan zal geen uitspraak van ongeloof worden gedaan.

Een belangrijke waarschuwing

Alleen een woord met meerdere betekenissen heeft de mogelijkheid van betrouwbaarheid. Uitsluitend daaruit kan de betekenis worden gehaald. Wanneer een verklaring helder is, is het niet raadzaam de vergezochte mogelijkheden te bestuderen. Als wij tegemoet komen aan in soort van onredelijke praktijken, zal niets als ongeloof geclassificeerd kunnen worden. Bijvoorbeeld, Zaid zegt dat er twee goden zijn. Dat bedoelt hij letterlijk. Als hij deze bewering figuurlijk probeert te interpreteren als twee vormen van Allāh Ta’ālā’ s Gebod[17], dan zal niet naar zijn bewering worden geluisterd.

Uitspraken van de Fuqaha

Stel Amar zou zeggen: “Ik ben de Boodschapper van Allāh Ta’ālā.” Dit is onmogelijk om als figuurlijk te beschouwen. Amar zou bedoelen dat Allāh Ta’ālā de ziel in hem heeft geplaatst en Amar veronderstelt dat hij daarom als Profeet op de wereld is gekomen. In Shifa Sharīf staat geschreven: “Waar de bewering op zichzelf helder en duidelijk is, is het niet noodzakelijk de vergezochte mogelijkheden aan te horen of te overwegen.”

Sharh Shifa Qāri zegt: “Zulk claim in de islamitische wetgeving is verwerpelijk.”

Nasimoer Riad zegt: “Zulk interpretatie kan geen sympathie teweegbrengen en het zal worden beschouwd als overbodig en onzinnig gepraat.”

In onder andere Fatāwa Khulasa, Fasool-e-Imadia, Jāmi-ul-Fasoolein en Fatāwa Hindiya staan geschreven: “Als iemand zichzelf een Profeet van Allāh Ta’ālā noemt en hij bedoelt daarmee te zeggen dat hij ook boodschappen overbrengt (zoals de profeten dat deden), dan wordt hij een ongelovige.”

Dit soort interpretaties zal binnen de islamitische wetgeving niet als geldig worden beschouwd. Moge Allāh Ta’ālā ons beschermen!

Ontkenning of ongeloof

Het vierde bedrieglijke argument is ‘ontkenning’. Deze respectloze mensen ontkennen uitdrukkingsloos de beschuldiging te krijgen beledigende beweringen jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet te hebben gemaakt. Als zij iemand ontmoeten, die hun boeken niet heeft gelezen, beweren zij onschuldig te zijn. Aan de andere kant, als sommige geleerden in hun gepubliceerde boeken aantonen wat zij zelf geschreven hebben, dan lopen zij met een fronsende blik weg of kijken de geleerden in hun ogen en zeggen schaamteloos dezelfde beweringen keer op keer te zullen verkondigen, zelfs als hij met het tegendeel wordt overtuigd. Aan een niet-geestelijk persoon zeggen de brute mensen dat hun beweringen iets anders betekenen.

Om Allāh Ta’ālā’ s wil, maak het helder wat zij van plan waren te zeggen namens hun schrijvers. Het antwoord in deze situatie is bedwongen in het volgende vers van de Qur’ān: “Zij zweren bij Allāh Ta’ālā dat zij niets verkeerds zeggen, nog altijd verkondigen zij het woord van ongeloof en geloven niet, dan nadat zij eerst gelovigen waren.” Het is een feit dat leugenaars vaak hun eigen woorden ontkennen.

Recentelijk boeken gepresenteerd aan de ulema van Haramain

De boeken die de beweringen van ongeloof bevatten zijn lang geleden gepubliceerd en uitgegeven door deze respectloze mensen, toen zij nog in leven waren. Sommige van deze boeken zijn voor de tweede keer gedrukt en nogmaals hebben de geleerden van de Ahle Sunnat afkeuring van deze beweringen uitgesproken en uitgegeven. De gedrukte documenten van deze respectloze mensen waarin zij Allāh Ta’ālā  een leugenaar noemen, onder hun zegels en signaturen, kunnen vandaag de dag nog gezien worden. Foto’s van deze documenten zijn genomen. Ik bracht een foto met andere boeken naar Makkah Mu’azzamah en Medina Munawwarah om hetzelfde te presenteren aan de geleerden van deze heilige plaatsen. Deze foto’s zijn nog steeds in het bestand van de Saoedi-Arabische regering. Dit onheilig oordeel betrekking hebbende op de valse bewering, dat Allāh Ta’ālā een leugenaar is waren 18 jaar geleden[18] nogmaals gepubliceerd met een tegenspraak in Rabī-ul Akhir, 1308 Hijri in het tijdschrift Siyanat-un-Naas in Hadiqah-tul-Uloom Press, Meerut (stad in India). Later, in 1318 Hijri werd een gedetailleerd verweer over dit oordeel gepubliceerd in Gulzar-e-Hasnie Press, Mumbay. Tot op heden, in 1320 Hijri, was een veelomvattende tegenspraak over dit oordeel gepubliceerd in Tuhfah-e-Hunafiah Press in Patna Azimabad. De auteur van dit onheilig oordeel ging dood in de maand Jamādi-al-Akhir in 1323 Hijri. Hij handhaafde volkomen stilte tot zijn dood. Nooit heeft hij gezegd dat het niet zijn oordeel (fatwa) was, noch verklaarde hij de bedoeling te hebben datgene te zeggen wat de Ahle Sunnat geleerden hadden begrepen. Hij had kunnen verduidelijken wat hij zowaar gemeend had.Het was geen onbelangrijke kwestie, welke hij kon negeren. Het was een zeer serieuze kwestie van ongeloof. Als Zaid springlevend is; een gestempelde en ondertekend oordeel is openlijk gepubliceerd onder zijn naam; hij is beschreven als een ongelovige. Hoe kan hij zich permitteren het te negeren? Stel je voor dat hij het doet en voor een aantal jaren wordt zijn boek keer op keer gepubliceerd, anderen weigeren Zaid te stigmatiseren als ongelovige, en hij leeft in aller stilte gedurende 15 jaar. Kan iemand met zijn volle verstand concluderen dat Zaid ontkende of het niet zo bedoelde? De andere respectloze mensen die vandaag de dag leven zijn terughoudend (aarzelend) over dit onderwerp. Zij kunnen hun gepubliceerde boeken niet verwerpen noch kunnen zij een andere mening verzinnen over hun eigen bewoordingen en/of belediging.

Ulema van Deoband weigeren te debatteren

In 1320 Hijri zijn de verklaringen van ongeloof van deze mensen gepubliceerd in een enkelvoudig volume samen met een aannemelijke tegenspraak. In die tijd benaderden enkele moslim leiders de leider van deze respectloze mensen met een aantal intellectuele vragen. Deze vragen overdonderden de respectloze mensen enorm. U kunt het navragen aan degene die gezien hebben hoe bezorgd zij keken. Echter, zij konden noch hun eigen verklaringen verwerpen noch enige mening bedenken. Hun leider zei dat hij niet was gekomen om deel te nemen aan enig debat. Hij zei verder, dat hij geen debat wilde voeren, omdat hij en zijn geleerden niet begaafd waren met de debattechniek. Zijn laatste woord was dat hij zou vervolgen met het zeggen van dezelfde dingen keer op keer, zelfs als anderen hem overtuigden over zijn koppigheid.

De gestelde vragen tezamen met een gedetailleerde rapport zijn gepubliceerd op 15 Jamādi-al-Akhir 1323 Hijri. Dit document werd overhandigd aan de leider van deze respectloze volgelingen. Vier jaar waren verstreken na deze gebeurtenis en nog steeds hadden wij niets vernomen als verweer. Onder deze omstandigheden, hun bedrieglijke ontkenning, kan gezegd worden dat de respectloze mensen die beledigende woorden hebben gebruik jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet niet geboren zijn in deze wereld, en niets kan gedaan worden omdat het volkomen vals is. Moge Allāh Ta’ālā hen het besef van eigen respect geven!

Er is een vijfde bedrieglijke argument dat zij geven; zij beschuldigen de Schriftgeleerden van Ahle Sunnat voor het brandmerken van anderen als ongelovigen. Dit bewijst de hulpeloosheid van de respectloze mensen. Het ontbreekt hen aan morele moed om vergiffenis te vragen aan Allāh Ta’ālā  en Zijn Profeet Mohammed ﷺ voor hun gepubliceerde, beledigende woorden en arrogante houding. Zij moeten, net zoals zij beledigende dingen over Allāh Ta’ālā en de Heilige Profeet hebben geschreven, ook schriftelijk publiceren dat wat zij beweren, onjuist is. De reden hiervan is dat onze Heilige Profeet ﷺ heeft gezegd, dat degene die in stilte een zonde begaat ook in stilte vergiffenis moet vragen en degenen die schriftelijk een zonde begaat het ook schriftelijk teniet moet doen om vergiffenis te krijgen. Deze hadīth heeft Imam Ahmad gerapporteerd in het boek Az-Zuhd en Imam Tabrānī in het boek Al-Kabir en Imam Baihāqi in het boek Shuab-ul Imān via Hazrat Mu’āz, zoon van Jabal.

Schaamteloze leugenaars

Deze respectloze mensen citeren het onderstaande vers:

الَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًا وَهُم بِالآخِرَةِ هُمْ كَافِرُونَ

“Welke afhouden van de weg van Allāh, dat het een kronkelweg was, terwijl zij ongelovig zijn aan het latere leven.” Surah Hoed (profeet Hoed), H11, vers 19

En probeer even de moslim gemeenschap op te hitsen door het beschuldigen van de Schriftgeleerden van Ahle Sunnat, dat zij vele moslims brandmerken als ongelovigen. Hun bewering is dat zij alleen de beschikking hebben over een machine die het oordeel van ongeloof publiceert. Ismail Dehlvi is een ongelovige genoemd. Moulvi Ishāq of Moulvi Abdul Hay is genoemd als een ongelovige. Meer brutale en respectloze mensen gaan zo verder door te zeggen, dat (moge Allāh Ta’ālā ons vergeven voor het noemen van hun namen) Hazrat Shah Abdul Aziz als een ongelovige is genoemd. Shah WaliAllāh Ta’ālā, Hadji Imdadullah en Maulana Shah Fazl-[ur Rahmān zijn ongelovigen genoemd. De absolute schaamteloosheid ging verder dan dit en zij zeggen dat (moge Allāh Ta’ālā ons vergeven) Hazrat Sheikh Ahmad Mujaddid Al-Fishāni (radi Allāhu anhu) als een ongelovige is genoemd. Kortom, zij memoreren de namen van personen die hoog in het vaandel worden gehouden door de mensen met wie zij praten. Zo zeer, dat een van deze respectloze mensen naar Maulana Shah Mohammed Hussain Allahabadi (moge Allāh Ta’ālā zijn ziel zegenen) ging en abusievelijk beweerde, dat Zijne Heiligheid Hazrat Sayyidena Sheikh-e-Akbar Mohiyuddin bin Arabī ook als een ongelovige is genoemd. Moge Allāh Ta’ālā een plaats in de hoogste gradatie van het Paradijs garanderen aan de Maulana!

Hij handelde conform de Qur’ān vers.

إِن جَاءكُمْ فَاسِقٌ بِنَبَأٍ فَتَبَيَّنُوا أَن تُصِيبُوا قَوْمًا

“Indien een kwaaddrijver tot u komt met een bericht, vergewist u dan daarvan.” Surah Al-Hujarāt (de binnenkamers), H49, vers 6

Hij schreef een brief om de waarheid vast te stellen. Als antwoord daarop werd een beschouwing Anja-ul-Beri an Wieswaasiel mufti geschreven en verzonden. Op het ontvangstbewijs van deze beschouwing stuurde de Maulana een brief aan de leugenaar als verwerping. Deze respectloze mensen vertellen altijd leugens en het antwoord is hetzelfde.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

إِنَّمَا يَفْتَرِي الْكَذِبَ الَّذِينَ لاَ يُؤْمِنُونَ بِآيَاتِ اللّهِ وَأُوْلـئِكَ هُمُ الْكَاذِبُونَ

“Leugenachtig is het slechts wat zij, die niet aan de tekenen Allāh geloven.” Surah an-Nahl (de bijen), H16, vers 105

En, Allāh Ta’ālā  openbaar verder in de Qur’ān:

وأَنفُسَكُمْ ثُمَّ نَبْتَهِلْ فَنَجْعَل لَّعْنَةُ اللّهِ عَلَى الْكَاذِبِينَ

“En, spreken (plechtig) en leggen de vloek Allāh op de bedriegers.” Surah Aali ‘Imrān (de familie van profeet Imrān), H3, vers 61

Bedrieglijke argumenten

O moslims! Het is niet moeilijk op te treden tegen dit zwakke en bedrieglijke argument. Vraag aan deze mensen bewijzen te leveren. Er is geen twijfel om te zeggen dat zulke mensen ongelovigen zijn. Zij moeten bewijsstukken tonen. Zij moeten het boek, het tijdschrift, het islamitische oordeel of ieder ander document tonen waarin zulke verklaringen staan geschreven. Waarom overleggen zij het niet? Op welke bijzondere dag wachten zij? Zij moeten bewijsstukken leveren als zij het kunnen. Abusievelijk, zij kunnen het niet. Allāh Ta’ālā weet dat zij geen enkele documentaire stukken kunnen overleggen. Zie, de Heilige Qur’ān levert bewijs dat zij liegen. O moslims!

Allāh Ta’ālā  openbaart:

فَإِذْ لَمْ يَأْتُوا بِالشُّهَدَاء فَأُوْلَئِكَ عِندَ اللَّهِ هُمُ الْكَاذِبُونَ

“Immers, nu zij geen getuigen bijbrachten, waren zij het, die ten overstaan van Allāh leugenachtig waren.” Surah an-Noor(het Licht), H24, vers 13

O moslims! Er is geen punt in het testen van die mensen die al zijn getest. Het is ontelbare keren gebeurd, dat deze respectloze mensen veel ophef en lawaai maakten, maar zij renden weg toen sommige moslims hen vroegen bewijsstukken te leveren. Zij konden hen niet dulden. Zij zijn verslaafd ophef en herrie te schoppen. Zij willen het ongeloof verbergen van degenen die beledigende taal hebben gebruikt jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ door de moslim gemeenschap op te hitsen en te zeggen, dat de geleerden van de Ahle Sunnat anderen brandmerken als ongelovigen. O moslims! Deze uitvinders van leugen kunnen geen enkele bewijsstuk leveren. Het is een feit: leugen heeft geen poot om op te staan.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَأَنَّ اللّهَ لاَ يَهْدِي كَيْدَ الْخَائِنِينَ

“En, dat Allāh niet recht leidt de aanslag der trouweloze.”  Surah Yusuf, H12, vers 52

Dit licht der waarheid is voldoende om hun leugen te onthullen.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَمَا يَشْعُرُونَ أَيَّانَ يُبْعَثُونَ

“Lever het bewijs indien je de waarheid spreekt.” Surah an-Naml (de mier), H27, vers 65

Onthulling van hun leugen
Ten eerste

Er is geen verdere discussie noodzakelijk. Toch zullen wij bij de gratie van Allāh Ta’ālā zulke bewijzen leveren betreffende hun leugens, zodat de feiten zullen stralen als het daglicht. Dit bewijs wijst hen aan als de verzinners van leugens, stralender dan de zon. Dit bewijs is bij gratie van Allāh Ta’ālā geschreven, gepubliceerd en vele jaren oud. Van degenen die de deskundigen van de Ahle Sunnat beklagen als degenen die hen ongelovigen noemen komt Ismail Dehlvi het meest naar voren. Er is geen twijfel mogelijk, dat de Schriftgeleerden van de Ahle Sunnat vele verklaringen van ongeloof hebben gevonden in zijn schrijfwerk. Zij hebben hun bevindingen bewezen en gepubliceerd. Desondanks, raadpleeg ook Subhanoos Subbooh-an-Aibi Kizb-e-Maqbooh, eerste editie, die gepubliceerd is in 1309 Hijri in Anwār-e-Muhammadi Press, Lucknow. Door het geven van overtuigende argumenten is bewezen, dat degene die het boek van Ismail Dehlvi accepteert als zijnde waarheid het verdient verklaart te worden tot ongelovige en wel op grond van 75 punten. Uiteindelijk werd het geschreven op nagenoeg 90 pagina’s, dat in het belang van voorzichtigheid en behoedzaamheid de geleerden hem geen ongelovige zullen noemen. Het is een zorgzaam en een geoorloofd vonnis. Er kan gezegd worden: “Dit is het antwoord, dit is de basis van het vonnis; dit is onze religie; en dit is de bron van zelfvertrouwen, veiligheid en solidariteit.”

Ten tweede

Raadpleeg Al-Kaukabatush-Shahābiyat Fi Kufriyāti Abi al-Wahhābi, dat geschreven werd om voornamelijk Ismail Dehlvi en zijn volgelingen te bestrijden. Het werd voor de eerste keer gepubliceerd in de maand Sha’bān 1316 Hijri door Tuhfah-e-Hanafia Press, Azimabad. In dit boekje zijn relevante verzen uit de Qur’ān, gelijkende tradities van de Profeet en de briljante uitleg van de Imams opgesomd met verwijzing naar de authentieke boeken en paginanummers. Het is bewezen door het leveren van 70 of meer redenen dat deze respectloze man het uitstraalt een ongelovige te zijn. Om tot een conclusie van deze discussie te komen is het commentaar geschreven op 62 pagina’s. Dit was in onze zaak de meest toepasselijke voortgang van het juridische proces was om onze uitspraak te onthouden voor hem betitelen als een ongelovige. Allāh Ta’ālā  alleen weet de waarheid!

Ten derde

Raadpleeg Sal-as-Sayoof-il-Hindiya Alā Kufriyāti-e-Baba-in-Najdiyah, dat gepubliceerd is in de maand Safar 1316 Hijri in Azimabad. In dit boekje zijn eveneens sterke aanwijzingen gegeven en het is bewezen dat Ismail Dehlvi en zijn volgelingen ongelovigheid uitstralen op basis van hun eigen anti-islamitische verklaringen. Deze zijn geschreven op pagina’s 21 en 22.  Aangezien het een kwestie van vonnis betrof, was het erg noodzakelijk uiterste zorgvuldigheid toe te passen. Onze geleerden zijn  prijzenswaardig, ondanks dat zij beledigingen hoorden jegens oprechte moslims door de spirituele gidsen van deze respectloze mensen, werden zij niet wraakzuchtig noch gaven zij op de principes van het uitoefenen van geduld en voorzichtigheid in het uitspreken van hun geoorloofde vonnis. Zij zijn nog steeds op onderzoek uit of iemand zondermeer een ongelovige mag worden genoemd. De reden hiervan is dat zolang je het niet eens bent met de verklaringen van de brute mensen (ongelovigen), je niet als een ongelovige genoemd kan worden. Een verklaring of uitspraak voor ongeloof uitmaken is wat anders dan iemand een ongelovige noemen. De juiste houding is om zorgvuldigheid en stilte te betrachten, geduld op te brengen en Allāh Ta’ālā te vrezen in het uitspreken van een vonnis van ongeloof als zij zelfs in tegendeel het zwakste teken van Islam in zich hebben.

Ten vierde

Raadpleeg Isala-tul-Aar Bay Hijri Karayim an Kalabin Naar, dat voor de eerste keer is gepubliceerd in 1317 Hijri in Azimabad. In dit boekje schreven wij op pagina 10, dat in deze kwestie wij het beleid van onze geleerde Oelama-e-Ahle Sunnat[19] hebben toegepast. Dit beleid houdt in, dat geen moslim een ongelovige zal worden genoemd, zolang hij de essentiële principes van Imān niet ontkent. Ook indien hij iemand een moslim noemt, die de essentiële principes van de moslim Imān ontkent, zal men hem nog geen ongelovige noemen.

Ten vijfde

Ismail Dehlvi niet buiten beschouwing latende, deze respectloze mensen over wie nu een oordeel van ongeloof is gevonnist waren lange tijd onderwerp van onderzoek. Toen wij hun duidelijk beledigende woorden jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet niet konden weten, keken wij tegen hen op als beschuldigde leugenaars. Nadat ik 78 redenen van hen had onthuld waaruit ongeloof bleek, had ik in Subbhaanoos Subbooh geschreven dat ik hen niet wilde brandmerken als ongelovige. Zelfs vandaag de dag beschouw ik de moderne volgelingen van deze respectloze mensen als moslims, hoewel ik geen twijfel heb over hun kleinerende en negatieve houdingen. Ik beschouw zelfs Ismail Dehlvi de leider van deze groep niet als een ongelovige, omdat onze Profeet Mohammed ﷺ ons verboden heeft een moslim als een ongelovige te bestempelen, totdat de reden van zijn ongeloof duidelijker is geworden dan de zon en er absoluut geen mogelijkheid meer bestaat hem binnen de kaders van de Islam te handhaven.

Voorzichtigheid en waarschuwing geboden

O moslims! O moslims! Denk aan uw Imān, uw godsdienst, uw Almachtige Allāh Ta’ālā voor wie u moet verschijnen op de Dag des Oordeels. Denk na over hoe voorzichtig ik ben in het bestempelen van een moslim als een ongelovige ondanks de vele genoteerde redenen om zo te handelen. Het is volkomen schaamteloos, misdadig en oneerbiedig van deze respectloze mensen om mij valselijk te beschuldigen andere mensen overhaast tot ongelovigen te verklaren. Ongetwijfeld, zij hebben een leugen verzonnen. Profeet Mohammed ﷺ zegt, en datgene wat hij zegt is juist: “wanneer je niet schaamteloos bent, doe dan wat je wilt.”

Veroordeelt tot ongelovigen

O moslims u hebt voor u deze kristalheldere en krachtige verklaringen. Sommige zijn tussen 10 en 17 jaar geleden gepubliceerd en 19 jaar geleden geschreven. Deze respectloze mensen zijn sinds 1320 Hijri veroordeelt tot ongelovigen, het jaar van de Al-Mutamad-ul-Mustanad publicatie; circa 6 jaar geleden. Lees deze verklaringen zeer nauwkeurig en wees rechtvaardig met vrees voor Allāh Ta’ālā en liefde voor Zijn Profeet ﷺ. Deze vonnissen weerleggen niet alleen de aanval van de verzinners der leugens, maar zij bewijzen ook dat een gewaarschuwde moslim geleerde deze respectloze mensen niet als ongelovigen had genoemd, totdat hun ongeloof duidelijker werd dan de zon, en er geen kans meer bestond (binnen de islamitische uitleg) om hen tot ongelovige te verklaren.

Deze dienaar van Allāh Ta’ālā, is toch dezelfde man, die ongeveer 70 aanklachten van ongeloof heeft opgesomd die iedere prominente respectloze persoon tegenspreekt, en desondanks hem toch geen ongelovige noemt. Hij geeft hun het voordeel van de twijfel in het licht van Profeet Mohammeds’ ﷺ bevel dat een moslim niet bestempeld moet worden tot ongelovige zolang zijn ongeloof niet duidelijker wordt dan de zon en hij niet binnen de kaders van de Islam gehandhaafd kan worden.

Deze dienaar van Allāh Ta’ālā is dezelfde man, die 78 redenen gaf die hun ongeloof rechtvaardigt en toch zijn onwil uitdrukt om hen als ongelovige te beschouwen, omdat in dit stadium hij niet exact de beledigende woorden kent die gebruikt zijn tegen Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ. Hij had geen woede tegen hen. Hij had geen gemeenschappelijke kenmerk met hen, die opheldering kon geven over het op dat ogenblik heersende meningsverschil. De relatie tussen de moslims hangt af van liefde of haat jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ. Zolang deze respectloze mensen geen beledigende woorden gebruiken of deze dienaar van Allāh Ta’ālā deze beledigende uitingen jegens Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ niet zelf gezien of gehoord had, respecteerde hij hun lippendienst tot de Islam. Hij gebruikte uiterste voorzichtigheid en sloot zich niet aan bij die Schriftgeleerden die van mening waren dat deze respectloze mensen het verdienen ongelovigen te worden genoemd. Anderzijds sloot deze dienaar van Allāh Ta’ālā zich aan bij die geleerden die van mening waren grote zorgvuldigheid toe te passen bij het noemen van een moslim als ongelovige. Toen hij met zijn eigen ogen de beledigende uitingen zag jegens Allāh Ta’ālā  en Profeet Mohammed ﷺ raakte hij ervan overtuigd dat deze respectloze mensen gefaald hadden de essentiële principes van de Islam te waarborgen. Hij had toen geen keus meer en verklaarde deze respectloze mensen tot ongelovige. U hebt al in het begin gelezen, de opinies van de grote Imams dat iemand die twijfelt aan de daad van ongeloof ook zelf een ongelovige wordt. Het was noodzakelijk mijn eigen Imān te beschermen en de Imān van de moslim broeders en islamitische gemeenschap. Vandaar dat een vonnis van ongeloof werd gepubliceerd en uitgegeven.

Hij die twijfelt in de bestraffing van deze respectloze mensen en twijfelt op hun ongelovig zijn, wordt zelf een ongelovige.

Allāh Ta’ālā  openbaart:

وَقُلْ جَاء الْحَقُّ وَزَهَقَ الْبَاطِلُ إِنَّ الْبَاطِلَ كَانَ زَهُوقًا

“En zeg: het wezenlijke is gekomen en het ijdele is vergaan. Het ijdele is waarlijk vergankelijk.” Surah  al-Isrā’ (de nachtreis), H17, vers 81

En, Allāh Ta’ālā  openbaart verder:

لاَ إِكْرَاهَ فِي الدِّينِ قَد تَّبَيَّنَ الرُّشْدُ مِنَ الْغَيِّ

“Er is geen dwang in de godsdienst. De rechtsgerichtheid is duidelijk onderscheiden van de verdeling.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 256

Samengevat zijn vier hoofdpunten simpel gemaakt:
  1. De geschreven en gepubliceerde verklaringen van deze respectloze mensen zijn definitief beledigingen van Allāh Ta’ālā  en Zijn Profeet Mohammed ﷺ.
  2. Eenieder die Allāh Ta’ālā  en Zijn Profeet Mohammed ﷺ beledigt is definitief een ongelovige.
  3. Eenieder die hen geen kāfir noemt, met hen een vriendschappelijke band onderhoudt of hun positie in overweging neemt als leraren, verwanten of vrienden wordt ook definitief een van hen. Hij wordt een ongelovige net als zij. Op de Dag des Oordeels zal hij eveneens worden vastgebonden aan hetzelfde touw.
  4. Wat voor zwakke excuses en bedrieglijke argumenten zij ook geven, ze zijn ongeldig en vals.
Zegel van de Oelama van Makkah en Medina op fatwa’s

Al deze vier punten, bij gratie van Allāh Ta’ālā , zijn zeer helder geworden. De verzen van de Heilige Qur’ān hebben bewijzen geleverd en de richting geïndiceerd. Enerzijds is er het Paradijs en eeuwige genot, terwijl anderzijds de Hel en eeuwige vuur zijn. Eenieder kan kiezen wat hij of zij leuk vindt. Edoch, het moet begrepen worden dat iemand die de Profeet Mohammed ﷺ wil verlaten en kiezen voor de Jan, Piet of Klaas nooit succesvol zal worden. Dat Leiding uitsluitend bij machte van Allāh Ta’ālā is. Deze kwestie was in zijn eigen recht helder voor iedere moslim, maar vaak willen onze moslim broeders de zegel van de geleerden op de documenten zien. De zegel van de geleerden van Makkah Mu’azzamah en Medina Munawwarah zijn de hoogste in rang, omdat onze Imān op die plaatsen een aanvang kreeg. De overeengekomen tradities van de Profeet ﷺ bevestigen dat Satan nooit in dat deel van de wereld succes zal hebben. Vandaar, voor de voldoening van onze moslim broeders is de kwestie gepresenteerd voor de rechters en geleerden van de islamitische wetgeving in Makkah Mu’azzamah en Medina Munawwarah. Deze leiders van de islamitische wereld certificeerden het vonnis gewillig en enthousiast. Alle lof zij aan Allāh Ta’ālā! Hun vonnissen, getuigschriften en commentaren zijn geschreven met Urdu vertaling in de tegenovergestelde pagina’s in het boek Hussām-ul Haramain Alā Manheriel Kufri Wal Main voor het (grondig) doornemen door onze moslim broeders.

O Allāh Ta’ālā schenkt wijsheid en durf aan mijn moslim broeders om de waarheid te accepteren en bescherm hen voor het supporten, op basis van stijfkoppigheid of zelfzuchtigheid, van Zaid en Amar tegen U en Uw geliefde Profeet Mohammed ﷺ. Accepteert ons gebed (du’ā) in naam van de Profeet’s ﷺ statigheid en edelmoedigheid. Amien! Amien!

Alle lof is aan Allāh Ta’ālā, de Heerser van het Heelal. En, de beste Darood en Salaam aan onze Heilige Profeet Mohammed ﷺ,  zijn (klein)kinderen, metgezellen, vrienden en overige moslims.


[1] Overleveringen van Sayyidena RasoolAllāh ﷺ

[2] Qur’ān 9:24

[3] Als u afstand neemt van de respectloze mensen ten einde de naam van Allāh Ta’ālā en Zijn Profeet ﷺ te verheerlijken.

[4]Deze hadīth is verhaald door Hazrat Annas, door Imam Tabrānī in Muadjam Kabir en door Hazrat Abu Naiem in Hiljaa (radi Allāhu anhum).

[5] Tafsīr Kabir van Imam Fakhruddin Rāzi, deel 2,  pagina 455

[6] Hier wordt bedoeld, dat zij geen respectloze daad jegens de Profeet Mohammed ﷺ hebben gebruikt.

[7] Lees hierover Commentaar door Imam Ibn Jarīr (radi Allāhu anhu), gepubliceerd in Egypte, deel 10, pag. 105; en Commentaar Durre Mansoor door Imam Jalāluddin Suyuti (radi Allāhu anhu), deel 3, pag. 254.

[8]Hier wordt bedoeld dat de Munāfiqun Kufr jegens Allāh Ta’ālā en de Profeet Mohammed ﷺ hebben gepleegd. Allah accepteert noch hun geld noch hun wereldse namāz.

[9] Hier wordt bedoeld, dat zij hun tong verdraaien (Rai-iena) en daardoor de betekenis ervan verdraaien om de Islam te verzwakken.

[10] Dit is een groep van de Zia.

[11] Hier wordt bedoeld Ummat-e-Idjabat.

[12] Voor meer details en discussie over dit onderwerp raadpleegt u het boek “Fatāwa-e-Razwiyah”.

[13] Hiermee wordt bedoeld dat niemand uit zichzelf iets van het onzichtbare weet.

[14] Toen de Profeet Sulaimān (alayhis salām) zijn laatste adem uitblies, wisten de Djinns dit gedurende 1 jaar niet, terwijl zij vaak met hem samen waren en zijn opdrachten uitvoerden.

[15] Degenen die de gedachte op nahouden zoals de Joden, dat indien iemand van de 100 dingen, 1 ding van de Islam accepteert hij dan geen ongelovige mag worden genoemd. De Islamitische geleerden zeggen, dat indien van de 100 dingen slechts een ding twijfelachtig is ten aanzien van het ongeloof, hij geen ongelovige zal worden genoemd, totdat het niet bewezen is dat hij de intentie had van ongeloof.

[16] Mensen die onze Heilige Profeet hebben beledigd, weten welke straf hen op de Dag des Oordeels wacht.

[17] Mubaram en Mo-allakqie

[18] Het tijdspad vanaf nu is 112 jaar geleden.

[19] Hier wordt bedoeld Motakallimien (Oelama die gespecialiseerd zijn op het terrein van Aqīda).


Translate »
error: Content is protected !!