Inleiding

De islam is een wereldgodsdienst, dat ontstaan is in Arabië waarvan de leerstelling van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ is. Het Arabische woord islam betekent literair ‘overgave’, maar als een religieuze term in de Heilige Qur’ān betekent het “overgave aan de wil van Allāh Ta’ālā.” 

De islam berust op vijf zuilen, namelijk Shahāda (geloof), Salāt (gebed), Zakāt (armenbelasting), Ramadān (vasten) en Hadj (bedevaart). Iemand die de islam praktiseert, is een moslim. Conform de Heilige Qur’ān is de islam de oorspronkelijke en universele religie, zelfs even natuurlijk is de moslim, omdat zij zich vanzelfsprekend onderwerpt aan de wetten van Allāh Ta’ālā, die daarin ingeworteld is. Voor de mens, die heer en meester is over eigen wil, betekent de islam praktiseren en uit vrije wil onderwerpen aan Allāh Ta’ālā. Een moslim is een volgeling van de Openbaring (Heilige Qur’ān) gezonden aan de Heilige Profeet Mohammed ﷺ en is dus een lid van de islamitische gemeenschap. De naam moslim staat in de Heilige Qur’ān vers 22:78 geschreven, daarom worden de volgelingen van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ moslim genoemd. De laatste tijd wordt ook het woord Mohammedaans gebruikt, dat een persoonlijke godsverering van Mohammed ﷺ impliceert. Dit is uiterst verboden in de islam! 

Hoewel er geen exacte statistieke gegevens beschikbaar zijn, bedraagt de moslim populatie wereldwijd meer dan 950 miljoen. De islam is uitgegroeid in uiteenlopende klimaten, culturele en etnische landen. De grootste etnische groepen in de islamitische gemeenschap inclusief de Arabieren komen voor in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Turkije, Rusland, Centraal Azië, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, Bangladesh, Zuidoost-Azië (Maleisië, Indonesië, Filippijnen) en in een klein deel van China. In Europa is de islam de tweede grote godsdienst, na de christelijke.

Islamitische wetgeving

De islamitische wetgeving, genoemd de Sharia, omschrijft nauwkeurig de morele doelen van de gemeenschap. In de islamitische gemeenschap heeft de term ‘Wet’ een ruimere betekenis dan die van het moderne Westen, omdat islamitische wet zowel wettig als morele bevelen bevat.  De twee fundamentele bronnen van de islamitische leerstelling en praktijk zijn de Heilige Qur’ān en de Ahadīth (Ahle Sunnat gedragsregels van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ).

De Heilige Qur’ān

Moslims respecteren de Heilige Qur’ān als het woord van Allāh Ta’ālā aan Mohammed ﷺ overgebracht door de aartsengel Gabriel, de engel van de openbaring. Allāh Ta’ālā is zelf de auteur van de Heilige Qur’ān en daarom onfeilbaar en beschermheer ervan. Het Geschrift genaamd de Heilige Qur’ān is de collectie van de passages onthuld aan Mohammed ﷺ gedurende 23 jaar (611-634). Het is onderverdeeld in 114 hoofdstukken van ongelijke lengte. Het kortste hoofdstuk omvat 3 korte verzen en de langste 306 lange verzen. De verzen zijn gezonden in zowel Mekka als Medina. Zowel de islamitische als de niet-islamitische geleerden, zijn het eens met de essentiële onkreukbaarheid van de Heilige Qur’ān tekst. Het is de beschermer van de leer van de vorige Heilige Geschriften. Het Geschrift bevat de kernleer van de vorige Goddelijke Boeken gezonden aan de Profeten Dawood (David), Moussa (Mozes) en Isa (Jezus) alayhis salām.

De Heilige Profeet las de verzen van de Heilige Qur’ān voor aan zijn volgelingen en deze schreven het op. Anderen leerden het meteen uit het hoofd. De Heilige Qur’ān zoals wij dat in boekvorm kennen is samengesteld door de Sahāba (radi Allāhu anhum) na het jaar 634. Een goed gekeurde versie is begin jaren 650 geproduceerd door een groep geleerden onder leiding van Hazrat Osman ibn Affān (radi Allāhu anhu). Hij heeft destijds alle andere versies laten vernietigen. In de Heilige Qur’ān zijn passages opgenomen over onder andere de islamitische godsdienst, sociale-, burgerlijke-, commerciële-, militaire- en overige toegestane activiteiten. De Heilige Qur’ān wordt door moslims nooit lager dan navelhoogte vastgehouden. Ook wordt het nooit aangeraakt zonder de benodigde reinheid en woezoe (rituele bewassing van de ledematen). 

Voornamelijk in Arabische, maar ook wel in andere islamitische landen, ziet men vaak dat Heilige Qur’ān teksten als decoraties, banners, gebouwen en posters. Toelichting op de Heilige Qur’ān zijn talloos gegeven. De bibliotheek van Tripoli en Libanon bevatten meer dan 20.000 commentaren. In Turkije is de Heilige Qur’ān geschreven in spirituele vorm genoemd Masnavi door de Heilige Soefi meester Hazrat-e-Mevlana Rumi Jalāluddin (radi Allāhu anhu). Dit meesterwerk is vertaald in onder andere Turks, Ottomaans Turks, Urdu, Perzisch en Engels.

Sunnah

De tweede substantieve bron van de islam is Ahadīth. De kern van deze tradities is gebaseerd op wat de Profeet Mohammed ﷺ zei of deed overeenkomstig de verschillende afleveringen van de Heilige Qur’ān verzen. De Ahadīth kan niet vergeleken worden met de Heilige Qur’ān.  De laatste werd en wordt nog steeds in z’n geheel of deels uit het hoofd geleerd door de volgelingen van de Profeet Mohammed ﷺ. Door het perfecte geheugen is in een vroeg stadium de huidige Qur’ān samengesteld in geschreven vorm. 

De overleveringen van de Profeet Mohammed ﷺ worden Hadith genoemd. Meervoud van het woord Hadith is Ahadīth. Het beschrijft voorschriften voor onder andere handelingen en het leven volgens zijn Sunnat. Het wordt geaccepteerd als een belangrijke bron van islamitisch geloof en praktijk en komt ná de Heilige Qur’ān op de eerste plaats. De meest belangrijkste en grootste is het boekwerk Sahīh Bukhārī (7.675 Ahadīth) welke geschreven is door Hazrat Imam Bukhārī (radi Allāhu anhu). Een aantal andere Ahadīth boeken zijn Sahīh moslim, Tirmīzī, Abu Dawood en Ibn Maja. Alle Ahadīth boeken zijn genoemd naar hun auteur. Deze boeken bevatten interpretaties van de wetgeving, debatten over theologische zaken zoals het vasten en het gebed, gedrag en houding, sociaalleven en commerciële handelwijze.

De overlevering van de Ahadīth was hoofdzakelijk verbaal. De schrijver uit de betrouwbare collectie dateert uit de negende eeuw. In tegenstelling tot de Heilige Qur’ān is de Hadith, met respect, niet onfeilbaar. In het begin van de islam werd de vraag gesteld of de Profeet Mohammed ﷺ zelf onfeilbaar was (los van de Openbaring in de Heilige Qur’ān). Dit was een punt van discussie. Later was de algemene opvatting van de islamitische gemeenschap het Imān (geloof), dat de Profeet Mohammed ﷺ en de vorige Profeten onfeilbaar zijn. Doordat de Ahadīth hoofdzakelijk van mond tot mond werd overgeleverd, bestond de mogelijkheid dat vergissingen in de menselijke overdracht konden voorkomen. Hadith is daarom een ondergeschikte bron aan de Heilige Qur’ān, hoewel het van zeer bijzondere betekenis is voor de meeste moslims. De moslims die volgens de leer van de Heilige Profeet ﷺ  leven worden Soennieten genoemd. Deze vormen de grootste groep in de wereld. Uit de Hadith (overlevering) is gebleken dat uitsluitend deze groep ‘Ahle Sunnat’ naar het Paradijs gaat en de overige 72 firqa’s (stromingen in de islam) voor ééns en altijd naar de Hel zullen worden gestuurd. 

Verscheidene nuanceringen van interpretatie en verschillende denkscholen hebben zich ontwikkeld in de Soenniet theologie. De Soenniet tendens heeft zich aangepast aan de minder belangrijke verschillen van opinie en bevestigen de algemene opvatting van de gemeenschap in rechtlijnige belangen. Vier denkscholen hebben zich in ieder geval ook ontwikkeld in de Soenniet traditie namelijk de Hanafi, Shafi’ī, Mālikī en Hanbali.

Een andere bron is de ijtihād (individueel verantwoordelijke opinie) genoemd. Dit wordt toegepast wanneer een probleem niet wordt gedekt door passages in de Heilige Qur’ān of Ahadīth. Een Moefti (islamitische jurist) kan dan een uitspraak doen over het probleem door gebruik te maken van Qiyās (parallelle redenering). Zulke beredenering werd voor het eerst ontwikkeld toen islamitische theologen en juristen, in overmeesterde landen, werden geconfronteerd met de noodzaak lokale gewoontes en wetten te integreren met de Heilige Qur’ān en Ahadīth. Later hebben islamitische autoriteiten deze originele redeneringen als gevaar gezien voor de interpretatie van de Heilige Qur’ān en Ahadīth, en hebben zij de toepassing ervan gelimiteerd tot uitzonderingen.

Omwille van de wijsgerige veranderingen in de moslim wereld gedurende de laatste decennia, is een hernieuwde nadruk gelegd op de innovatieve bedenkers van Ijtihād. Deze vierde bron is de consensus van de gemeenschap welke geleidelijk aan is bereikt door het terzijde leggen van sommige opinies en de acceptatie door anderen. Daar de islam geen officiële dogmatische autoriteit heeft is dit een informeel rechtsproces dat vaak lange behandeltijd nodig heeft.

De klassieke periode  

Gedurende de eerste eeuwen van de islam werd de wetgeving, theologie en de fundamentele orthodox islamitische disciplines ontwikkeld. Theologie is van direct belang voor de wetten van de islam, maar niet zo essentieel zoals de christelijke theologie was voor het christendom. Theologische speculaties begonnen vrij spoedig na het jaar 634 n. Chr. De eerste grote zaak in kwestie werd geprovoceerd door de moord van de derde kalief Osman ibn Affān (radi Allāhu anhu) en aansluitend de politieke belemmeringen. De Kharījis, een fanatieke groep, kwam op om het respect van praktisch alle moslim politieke autoriteiten te oneerbiedige, en na talloze opstand werden zij uiteindelijk onderdrukt. Een meer gematigde interne onenigheid van de Kharījis, genoemd Ibādis, overleefde de onderdrukking. Deze sekte bestaat nog steeds in Noord en West-Afrika, Syrië en Oman.

Profeten

Vanwege de zedelijke zwaktes van de mens, heeft Allāh Ta’ālā Profeten op aarde gestuurd om de mensen correcte zedenleer én spirituele gedrag aan te leren. Na schepping en voedsel is Allāh Ta’ālā Barmhartigheid voltooid in deze daad van godgeleerde Leiding. Ondanks dat ‘goed en slecht’ herkenbaar ingeprent zit in het hart van de mensen, heeft de onmacht of weigering van velen om dit te erkennen ertoe geleid, dat de komst van Profeten noodzakelijk was. Deze leiding is universeel, niemand is hiervoor ontzien. Adam (alayhis salām) was de eerste Profeet, na zijn verhuizing uit de Tuin van het Paradijs vergaf Allāh Ta’ālā hem zijn kleine vergissing (deze reden accepteert de islam niet als originele leer). De boodschap van alle Profeten vloeit voort uit dezelfde godgeleerde bron, welke in de Heilige Qur’ān ‘de Beschermende Plaquette, het Verborgen Boek of de Moeder der Goddelijke Boek’ wordt genoemd. De moslim erkent de ca. 124.000 Profeten die Allāh Ta’ālā naar de mens heeft gestuurd. Godsdiensten zijn daarom in beginsel één, zelfs al verschilt hun genootschap. Profeten zijn een ondeelbare eenheid. Alle profeten zijn mensen, zij hebben geen deelneming in de Godheid, maar zijn de meest perfecte voorbeelden voor de mensheid. Sommige Profeten zijn in aanzien hoger (Rasool) dan andere (Nabi). In de Heilige Qur’ān reciteren wij dat de Heilige Profeet Mohammed ﷺ de Zegel der Profeten wordt genoemd. Hiermee wordt bevestigd dat de Profeet Mohammed ﷺ de laatste Boodschapper van Allāh Ta’ālā is. De Profeet Mohammed ﷺ is geboren in Mekka in het jaar 571. Hij behoorde tot de stam Hashim, een arme maar zeer gerespecteerde tak van de prestigieuze en invloedrijke groep van Quraysh. Zijn vader overleed vóór zijn geboorte en zijn moeder stierf toen hij zes jaar oud was. Hij groeide op bij zijn oom Abu Tālib. Peinzend en in teruggetrokken geaardheid toonde hij op jonge leeftijd een acuut moreel van gevoeligheid. Hij werd dan ook wel Al-Amien (de betrouwbare, eerlijke) genoemd. Net als zijn stamgenoten werd hij ook een handelaar en maakte hij vele reizen naar Syrië waar hij communiceerde met Christenen. De Profeet ﷺ begon de zaken van een weduwe, Khadija te regelen. Vanwege zijn eerlijkheid en bekwaamheid trouwde zij met hem toen hij 25 jaar oud werd. Toen de Profeet 40 jaar oud werd kreeg hij de eerste Openbaring van Allāh Ta’ālā om de Boodschap van de Waarheid te verkondigen. Dit deed de Profeet gedurende 23 jaar. De Profeet leefde 63 jaar op aarde (in fysieke vorm).

Islam en de samenleving

De islamitische visie op de samenleving is theocratisch in de zin van ‘het doel van alle moslims is Allāh Ta’ālā Zijn Geboden op aarde opvolgen’. Ondanks deze, geestelijke voorschrift, beoefenen een aanzienlijk aantal religieuze autoriteiten politieke invloeden uit in sommige islamitische landen. Islamitisch sociale filosofie is gebaseerd op het geloof dat alle terreinen van het leven spiritueel, sociaal, politiek en economisch een ondeelbare eenheid maakt. Dit is door en door ingebed met islamitische waarden en normen. Dit ideaal weergeeft concepten als ‘islamitische Wet’ en ‘islamitische Staat’. Het verklaart de islam als sterke accent op het sociale leven en sociale functie. Zelfs de kardinale godsdienstige verplichtingen, de vijf zuilen van de islam, geven als richtlijnen heldere sociale suggesties, bijvoorbeeld elkaar ontmoeten en gezamenlijk in de moskee en het gebed verrichten.

De godsdienstige gemeenschap

De basis van het islamitische genootschap is de gemeenschap van de godsdienst welke geconsolideerd wordt door de vijf zuilen van de islam. De missie is het goede te verkondigen en het slechte te verbieden en daarmee de aarde te hervormen. De gemeenschap moet al het buitengewone vermijden. Gedurende de ‘Middel Eeuwen’ begonnen islamitische autoriteiten een gradatie van onfeilbaarheid te claimen, tot voordeel van de gemeenschap, maar de Europese koloniale overheersers in de islamitische landen lieten speculeren dat de gemeenschap gestraft moest worden. 

In de 20e eeuw hebben islamitische filosofen voortdurend dialoog gevoerd en voorstellen gedaan voor hervorming.

De geesteswetenschap

In de tijd dat de Heilige Profeet Mohammed ﷺ de islam verkondigde werd het Arabische schiereiland bewoond door groepen Bedoeïenen (nomaden die zich bezighielden met stelen). Deze zwervers kwamen op gegeven ogenblik in de handel terecht. De religie van de Arabieren was polytheïstisch. Niettemin, een oude traditie van monotheïsme of op z’n minst een geloof in een hogere macht was aanwezig. Joodse en christelijke gemeenschappen leverden vermoedelijk een bijdrage aan een groeiende ontvankelijkheid van monotheïstische doctrines, hoewel nooit het joodse noch het christelijke teken bij de Arabieren werd aangetroffen. Een aantal monotheïstische priesters probeerden de Profeet ﷺ voor te gaan, maar hadden geen succes.

Islam in de 21e eeuw

De stagnatie van de islamitische cultuur na de ‘Middel Eeuwen’ leidde tot een originele denkwijze (Ijtihād) en religieuze hervormingsbewegingen. In tegenstelling tot de primaire leerstelling en filosofische bewegingen van de Middeleeuwen waren de moderne bewegingen voornamelijk betrokken bij de sociale en morele hervormingen. De eerste beweging was de ongelovige Waai (genoemd naar zijn stichter Ibn Abd al-Wahhāb) welke in Arabië in de 18e eeuw opkwam en een enorme promotor van de heropleving werd met uitlopers door de hele moslim wereld. De Wahhābi beweging trachtte de islam opnieuw in te voeren door het te zuiveren van non-islamitische invloeden, in het bijzonder degenen die het monotheïsme in gevaar brachten en door het accent te leggen op de verantwoordelijkheden van moslims eerst na te denken alvorens blindelings tradities te accepteren. Zelf zeggen de Wahhābis dat het verstand van onze Heilige Profeet Mohammed ﷺ gelijk is aan het verstand van een viervoetig dier. Hoe kunnen deze ongelovige, onnozele en helbewoners dit in hun verstand halen?

Andere islamitische hervormers werden beïnvloed door Westerse ideeën. De meest invloedrijke hervormer van de 19e eeuw n. Chr. was de Egyptenaar Mohammed Abduh die geloofde, dat de beweegredenen en de moderne Westerse denkwijze eerder de waarheid van de islam zou bevestigen dan het te ondermijnen én dat islamitische dogma zou worden hervormd in een moderne onderwijsperiode. 

Mohammed Iqbāl is de meest bekende moderne filosoof die de herinterpretatie van de islamitische dogma’s heeft geprobeerd te verbeteren. Andere intellectuelen in Egypte, Turkije en India hebben getracht zulke ideeën in overeenstemming te brengen met de leer van de Heilige Qur’ān zoals die opgericht zijn door constitutionele democratie, wetenschap en de emancipatie van de vrouw. De Heilige Qur’ān leert het principe van ‘heersen door overleg’ welke in moderne tijden, disputeren zij, het best eerder gerealiseerd kan worden door een representatieve regering dan monarchie. De non-moslims brachten onder de aandacht dat de Heilige Qur’ān de studie en gebruik van de natuur aanmoedigde, maar dat moslims al na enkele eeuwen van briljant wetenschappelijk werk in Europa de Heilige Qur’ān hadden gepasseerd en afstand van had genomen. Zij beklemtonen dat de Heilige Qur’ān vrouwen gelijke rechten had gegeven, maar dat deze onrechtmatig in bezit waren genomen door mannen die grote mate polygamie aanmoedigen. Hoewel de modernste ideeën gebaseerd waren op de aannemelijke interpretatie van de Heilige Qur’ān werden zij vooral na 1930 met bitterheid bestreden door de islamitische gemeenschap. 

Tenslotte, en wellicht meest belangrijkste, de bitter verontwaardigde moslims voelt alles wat westers is als kwade westerse kolonialisme, soms wel terecht. Gedurende de moderne periode is de islam gegroeid door toename van bekeerde Afrikanen en zwarte Amerikanen aan wie de fundamentele voorstander, van algemene gelijkheid, veel betekent.

Onderwijs

Het islamitische universitaire systeem heeft een bijzondere bijdrage geleverd aan de culturele ontwikkelingen van de islam. De universiteiten waren gesticht als instituten van religieuze studie, waar Oelema-e-Ahle Sunnat (Schriftgeleerden), Nazi’s (rechters), Moefti’s (uitlegger van de wetteksten) en andere hooggeplaatste functionarissen werden opgeleid. Deze functionarissen vormden een belangrijke politieke groep, vooral in Turkije en India, waar zij veel invloed hadden op het Staatspolitiek. In veel moslim landen van de 20e eeuw hebben de Oelema hun vroegere invloedrijke status verloren, voornamelijk te midden van de westers geschoolde moslims die geen sterk verlangen hebben naar de strikte religieuze gedragslijn.

In de 9e eeuw stichtte de kalief Al-Mamun een academie in Bagdad op voor de studie van moderne (wereldse) vakken en voor de vertaling van Griekse filosofische en wetenschappelijke teksten. In de 10e eeuw stichtte de Fātimi kaliefen de Al-Azhar universiteit in Cairo voor onder andere moderne studies. Al-Azhar is nog steeds het belangrijkste centrum voor islamitische studies. Vorsten en welgestelde mensen steunen financieel nog steeds individueel geletterden van deze universiteit. Middeleeuwse islamitische geleerden leverden belangrijke bijdragen aan de onderwerpen filosofie, medicijnen, astronomie, wiskunde en de natuurwetenschappen.

Tussen de 9e en 13e eeuw waren de islamitische universiteiten de meest productieve ontwikkelaars in de wereld. Te midden van de andere islamitische universiteiten werd in 1067 de Nizāmiyya gesticht in Bagdad door de Iranese Staatsman Nizām al-Mulk. Hier werd de wet, theologie en islamitische traditie onderwezen. Een van de beroemde medewerkers van deze universiteit was Al-Ghazālī. De Mustansiriya werd in 1234 in Bagdad gesticht. Hier werd onderricht gegeven in de islamitische wetgeving en andere vakken.

Denkscholen

Vijf denkscholen zijn in de islam opgericht. Vier Soenniet en één Sjiieten. De vier Soennitische denkscholen verschenen in de eerste twee eeuwen van de islam, te weten de Hanafi, de Shafi’ī, de Mālikī en de Hanbali. Alle vier hebben systematische redeneringen gebruikt voor de terreinen die niet gedekt werden door de Heilige Qur’ān en Ahadīth.  Zij verschillen in beginsel in hun accent op het ‘tekstuele recht’ of ‘analogische beredenering’. Elke denkschool erkent de conclusies van de ander als uitermate wettig en het wordt binnen de kaders van orthodoxe islam toegepast. Elke school strekt zich uit in verschillende gebieden. De Hanafi in het Indiase subcontinent, Centraal Azië, Turkije, enkele streken van Egypte, Jordanië, Syrië, Irak, Suriname, Pakistan en Palestina. De Mālikī in Noord-Afrika, de Shafi’ī in Zuidoost-Azië en de Hanbali in Saoedi-Arabië. De Sjiieten denkschool Jafari in Iran.

De Mu’tazilli (zijn ongelovigen)

De vertaling van Grieks filosofische literatuur in het Arabisch in de 8e en 9e eeuw resulteerde in het ontstaan van de eerste voornaamste islamitisch theologische school, genaamd de Mu’tazilli. Zij legden de nadruk op logisch denken en zorgvuldige logica. De vraag om de belangrijkheid van goede werken hield stand en de Mu’tazilli handhaafden, dat een persoon die een grafschennis pleegde zonder berouw te hebben noch een moslim noch een non-moslim was, maar het midden grond bewoonde. Hun fundamentele nadruk lag op de absolute Eenheid en Rechtvaardigheid van Allāh Ta’ālā. Zij verklaarden dat Allāh Ta’ālā puur geest was zonder eigenschapen, omdat eigenschapen met zich veelheid van vormen meebrengen. 

Godgeleerde rechters vereisten vrije wil van de mens, omdat de mens vrij moest zijn in het kunnen kiezen tussen goed en kwaad. Beloning en straf werden absurd. Allāh Ta’ālā, omdat Hij volmaakt is, kan geen beloning voor het goede tegenhouden of straf voor het kwaad. De Mu’tazilli verdedigden, als rationalisten, de menselijke beweegredenen als competent voor het onderscheid tussen goed en kwaad, hoewel het bijgevoegd is door onthulling. 

De theologie van de Mu’tazilli werd ingeburgerd als een Staats-geloofsbelijdenis door kalief Al-Mamun, maar in de 10e eeuw zette een terugslag zich in onder leiding van de filosoof Al-Ash’ari en zijn volgelingen. Zij verloochenden de vrijheid van de vrije wil betreffende het concept als onverenigbaar met Allāh Ta’ālā Zijn absolute macht en wil. Zij verloochenden ook, dat natuurlijk redenering van de mens kan leiden tot kennis over goed en kwaad. Morele waarheden zijn gestaafd door Allāh Ta’ālā en kunnen alleen gekend worden door openbaring. De vooruitzichten van Al-Ash’ari en zijn school kwamen langzamerhand overheersend in Soenniet of orthodox islam en zij zegevierden onder meest conservatieve moslims. De tendens van de Soennieten was tolerant en zij pasten zich aan de kleine verschillen over opinie. Ook benadrukten zij de consensus van de gemeenschap in het belang van de doctrine.

Middeleeuwse filosofie

De Mu’tazilli waren waarschijnlijk de eerste moslims die de Griekse filosofische methoden overnamen om hun mening uit te leggen. Sommige van hun tegenstanders pasten dezelfde methoden toe en het debat initieerde de islamitisch filosofische beweging welke berustte op de Arabische vertaling en studie van Grieks filosofische en wetenschappelijke werken aangemoedigd door de kalief Al-Mamun.

De eerste bekende islamitische filosoof in de 9e eeuw was Arab al-Kindi. Hij trachtte het Grieks filosofische concept op een lijn te brengen met de Openbaring van de islam. Als opvolgend islamitische filosoof van die periode werd hij in beginsel geïnspireerd door werken van Aristoteles en door Neoplatoons, welke hij samenvoegde tot een geheel nieuw filosofisch systeem. 

In de 10e eeuw was de Turk al-Farābi de eerste islamitische filosoof die Openbaring en godsdienstige wet ondergeschikt maakte aan filosofie. Hij beargumenteerde, dat filosofische waarheid op de wereld hetzelfde is en dat veel verdwenen godsdiensten symbolische expressies zijn van een ideaal universeel godsdienst.

In de 11e eeuw voltooide de Perzisch islamitische filosoof en arts Avicenna de meest systematische integratie van Grieks rationalisme en islamitische denkwijze. Dat was op basis van verschillende orthodoxe artikelen van het geloof, zoiets als geloof in persoonlijke onsterfelijkheid en in de schepping van het heelal. Hij beweerde ook, dat godsdienst slechts filosofie is in een metaforische vorm dat het aanvaardbaar maakt voor de mensen die niet in staat zijn filosofische waarheden te bereiken in redelijke formuleringen. Deze opvattingen leidden tot aanvallen op Avicenna en op de filosofie in het algemeen door meer orthodox islamitische denkers. Voornamelijk op de theoloog al-Ghazālī, wiens boek Destruction of the Philosophers het meest te doen had met het eventuele verval van rationalistisch filosofische speculaties in de islamitische gemeenschap.

Averroes, in de 12e eeuw Spaans-Arabische filosoof en arts, verdedigde Aristoteles en Neoplatoons zienswijzen tegen al-Ghazālī en werd de meest significant islamitische filosoof in de westerse intellectuele geschiedenis wegens zijn invloeden op de Scholasticus.

Jihad 

De term Jihad, vrij vertaalt heilige oorlog, benadrukt de belemmering van de islamitische doelstelling om de wereld te hervormen, welke gepaard kan gaan met het inzetten van militaire macht. De voorgeschreven richtlijnen voor Jihad zijn niet bedoeld voor territoriale uitbreiding of gedwongen bekering van mensen tot de islam, maar voor politieke machtsovername ten einde de islamitische principes toe te passen door openbare instituten en onderdrukking van de islam te voorkomen. Verder ter verdediging van aanvallen op de islam. Het concept Jihad was en wordt desondanks gebruikt door sommige (zwakbegaafde) moslim heersers om oorlogen te rechtvaardigen gemotiveerd door puur politieke ambities. Volgens de islamitische wet was de wereld verdeeld in drie zones: het Huis van de islam (waar moslims in overwicht zijn), het Huis van Vrede (de kracht waarmee moslims vredesverdragen hebben afgesloten) en het Huis van de Oorlog (de rest van de wereld). Langzamerhand werd Jihad meer geïnterpreteerd als defensief dan offensief. 

In de 20e eeuw inspireert het concept Jihad moslims in hun belemmering tegen het westerse kolonialisme.

Soefisme

De mystieke beweging (soefisme) dateert uit de 8e eeuw n. Chr. toen kleine groepen vrome moslims begonnen het innerlijke leven van de geest te ontwikkelen door morele zuivering. In feite was het soefisme al begonnen gedurende de fysieke aanwezigheid van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Er werden in Medina twee scholen opgericht. Een school dat zich met nadruk legde op de studie van Sharia en als bijvak spiritualiteit en de tweede school die de nadruk legde op spiritualiteit gevolgd door Sharia. In deze Sahāba tijd waren in principe alle Sahāba een Alīm. In deze tijd waarin wij leven is het verstandiger om eerst Sharia te leren en daarna spiritualiteit zoals alle Awliya het hebben gedaan.

Gedurende de 9e eeuw ontwikkelde soefisme zich in een mystiek onderricht met rechtstreekse verbondenheid of zelfs extatisch vereniging met Allāh Ta’ālā als het ideaal. Deze inspiratie tot de mystieke harmonie met Allāh Ta’ālā verstoorde de orthodox islamitische overtuiging tot het monotheïsme. In 922 werd al-Hallaj ervan beschuldigd zijn identiteit te hebben vergeleken met Allāh Ta’ālā en werd hij geëxecuteerd in Bagdad. Prominente Soefi’s probeerden vervolgens een samenvoeging te bereiken tussen gematigde Soefisme en orthodoxe praktijken.

In de 11e eeuw slaagde al-Ghazālī grotendeels erin om Soefisme binnen de orthodoxe grenzen te brengen. 

In de 12e eeuw ontwikkelde Soefisme zich tot een geschoolde elite in een complex populaire beweging. De Soefi legde het accent op intuïtief kennis én de liefde voor Allāh Ta’ālā vergrote de aantrekkingskracht van de mens tot de islam. Grotendeels breidde de Soefisme zich uit van Midden-Oosten tot Afrika en Oost Azië. Soefi broederschap vermenigvuldigde zich snel van de Atlantische kust tot Indonesië. Sommige overspanden zelfs de volledige islamitische wereld, anderen waren regionaal of lokaal actief. Het enorme succes van deze broederschapen lag juist primair in de bekwaamheden en menslievendheid van hun stichters en leiders die niet alleen bijstonden in de spirituele noodzakelijkheden van hun volgelingen, maar ook de armen hielpen in alle oprechtheid door frequente dienstverlening als intermediair tussen de mensen en de overheid. Bekende Soefi Orders zijn Qādri, Chisthi, Naqshbandī en Suharwardi.

Sekten[1]

De Sjiiet dook op, uit een geschil over politieke opvolging van Mohammed ﷺ. De Sjiieten beweren dat de zeggenschap over de gemeenschap een Goddelijk Recht van de Profeet zijn nazaat is via zijn dochter Fatima (radi Allāhu anha) en haar man Ali (radi Allāhu anhu). De Sjiieten geloven in een serie van 12 onfeilbare leiders (Imams) te beginnen met Imam Ali. De Sjiieten wordt ook gekend als ‘de Twaalfde’. De twaalfde en laatste imam verdween in 880 en Sjiieten wachtten op zijn terugkeer het moment waarop de wereld gevuld zal worden met gerechtigheid. Tot die tijd is zelfs de beste heerser half legitiem. De Sjiieten, in tegenstelling tot de orthodoxe Soennieten, beklemtonen esoterische kennis eerder dan de consensus van de gemeenschap.

De Wahhābis zijn volgelingen van een hervormde beweging. Deze beweging begon door de conservatieve Syrische jurist Mohammed ibn Abd al-Wahhāb (1703-1792). Ibn Abd al-Wahhāb was trouw aan de Heilige Qur’ān en Ahadīth. Hij verwierp alle vernieuwingen evenals de principes van consensus, van de moslim gemeenschap, op initiërende islamitische Schrift en uit gewoonte vergelijkingen met de Heilige Qur’ān en Ahadīth. Het ascetische leven en de strenge preken van ibn Abd al-Wahhāb breidde de invloed van de Wahhābis uit, die weelde, dansen, gokken, muziek en roken verwierp. Het Wahhābisme groeide snel als een nationalistisch religieuze beweging met nazaten door heel Arabië. De Wahhābi strijders vielen met succes aan en verwijderden in de vroege jaren van de 19e eeuw de heiligdommen van Karbala uit de steden Riyad, Mekka en Medina. Dit deden zij voordat de Turkse sultan Mahmood II met zijn leger hun in 1818 versloeg. Momenteel zijn er meer dan 8 miljoen Wahhābis, waarvan merendeels op het Arabische schiereiland Saoedi-Arabië leven. De boeken van deze sekte die beweringen van ongeloof bevatten zijn lang geleden gepubliceerd en uitgegeven door deze respectloze mensen, toen zij nog in leven waren. Sommige van deze boeken zijn voor de tweede keer gedrukt en nogmaals hebben de geleerden van de Ahle Sunnat afkeuring van deze beweringen uitgesproken en uitgegeven. De gedrukte documenten van deze respectloze mensen waarin zij Allāh Almachtige een leugenaar noemen, onder hun zegels en signaturen, kunnen vandaag de dag nog gezien worden. Foto’s van deze documenten zijn genomen. Foto’s en andere boeken werden naar Makkah Mu’azzamah en Medina Munawwarah gebracht om hetzelfde te presenteren aan de geleerden van deze heilige plaatsen. Deze foto’s zijn nog steeds in het bestand van de Arabische regering. 

Dit onheilige oordeel betrekking hebbende op de valse bewering, dat Allāh een leugenaar is waren 18 jaar geleden1 nogmaals gepubliceerd met een tegenspraak in Rabbi-ul-Akhir, 1308 Hijrah in het tijdschrift Siānat-un-Nās in Hadiqah-tul-Uloom Press, Meerut (stad in India). Later in 1318 Hijrah werd een gedetailleerde tegenspraak over dit oordeel gepubliceerd in Gulzar-e-Hasnie Press, Rumba. Tot op heden, in 1320 Hijrah, was een veelomvattende tegenspraak over dit oordeel gepubliceerd in Tohfāh-e-Hunafiah Press in Patna Azimabād. De auteur van dit onheilige oordeel ging dood in de maand Jamādi-al-Akhir in 1323 Hijrah. Hij handhaafde volkomen stilte tot zijn dood. Nooit heeft hij gezegd dat het niet zijn oordeel (Fatāwa) was, noch verklaarde hij de bedoeling te hebben datgene te zeggen wat de Ahle Sunnat geleerden hadden begrepen. Hij had kunnen verduidelijken wat hij zowaar gemeend had. Het was geen onbelangrijke kwestie, welke hij kan negeren. Het was een zeer serieuze kwestie van ongeloof.

Andere kleine sekten zijn ontstonden naast de Shia. De meest bekende van deze is de Ismail sekte. De theologische ideeën van Ismail is meer radicaal dan die van de Sjiieten en zijn grotendeels afgeleid van Gnosticisme en Neoplatonisme. Ismails zijn hoofdzakelijk ontstaan in India en Pakistan; anderen zijn recentelijk geëmigreerd van Oost Afrika naar Canada. Ismail is de oudste zoon van Jāfar al-Sādiq die de Sjiieten erkennen als de zesde imam of spirituele opvolger van de Profeet Mohammed ﷺ. Na de dood van Ismail erkenden zij zijn zoon Mohammed als de zevende en laatste imam wiens terugkeer op de Dag des Oordeels zij afwachten. De Ismails worden ook gekend als ‘de Zevende’, omdat zij alleen zeven imams erkennen minder dan de twaalf van de Sjiieten. 

In de 9e eeuw werd een Ismails Staat door Hamdān Qarmat op communistische principes in Irak gesticht. Zijn volgelingen werden bekend als Qarmatians. Zijn Staat viel spoedig uiteen en sommige van zijn volgelingen vormden in de 10e eeuw samen met andere Ismail groepen de Fātimi dynastie van Noord-Afrika. Twee centrale branches van Ismails zijn in Bohras met hoofdkwartier in Mumbai (India) en de Khojas geconcentreerd in de Gujrat Staat (India). 

Een ander afgeleide sekte van de Ismails met aan het hoofd Aga Khan heeft volgelingen in Pakistan, India, Iran, Jemen en Oost Afrika.

Een andere uitloper van de Ismails is de Drasse sekte die verrees na de mysterieuze verdwijning van de Ismail Fātimi kalief al-Hakim in Cairo. Veel Drussen geloven dat al-Hakim een incarnatie van Allāh Ta’ālā is.

In 1814 verklaarde een jonge Sjiiet, Mirza Ali Mohammed van Shiraz, zichzelf tot Bab (poort tot Allāh Ta’ālā) en verzon een Messiaanse rol. Zijn volgelingen, de Babis, werden onverbiddelijk vervolgd door de Sjiiet geestelijken en hij werd geëxecuteerd in 1850. 

Onder leiderschap van zijn discipel, Mirza Hoseyn Ali Noori (bekend als Bahaullah), ontwikkelde de Bahaïs (zo werd de groep later genoemd) een kosmisch pacifistische doctrine, verklarende dat Bahaïs een godsdienst was onafhankelijk van de islam. Hij bekeerde veel mensen in de Verenigde Staten tot zijn sekte. Onder leiding van Shighi Efendi ontwikkelden de Bahaïs een administratief systeem met hoofdkwartieren in Wilmett, Illinois, Verenigde Staten. Naar schatting zijn er wereldwijd 5,3 miljoen Bahaïs, waarvan er 110.000 in de Verenigde Staten wonen. Deze sekte heeft intussen in meer dan 300 landen afdelingen en hun boekwerk is vertaald in meer dan 350 talen.

Vier beroemde Kaliefen

De vier kaliefen van de islam (Abu Bakr, Umar-e-Faroek, Osman Ghani en Ali radi Allāhu anhum) zijn de opperste leiders van de moslim gemeenschap en woordvoerders van de Profeet Mohammed ﷺ. Onder hen was de moslim Staat een theocratie met de Sharia, de religieuze en morele principes van de islam. De Soennieten, volgen tradities van de Profeet, beschouwden de periode van de eerste vier kaliefen als de Gouden Eeuw van de islam.  Andere sekten kwamen om deze periode te observeren en vervolgens verschillende kaliefen te introduceren. Hierdoor ontstond een splitsing tussen de Soennieten en de anderen zoals de Sjiieten die zich moslim noemen, maar niet de regels van de Ahle Sunnat volgen. Gedurende de loop van de islamitische geschiedenis had de komst van het kalifaat meer verdeeldheid gebracht dan andere artikelen over het geloof. Gebaseerd op het voorbeeld van de eerste vier met oprecht geleide kaliefen en Sahāba (metgezellen) van de Profeet definieerden de Soennieten de volgende vereisten van een kalief: “De kalief moet een Arabier zijn en afkomstig van de stam Quraysh van de Profeet Mohammed ﷺ. Hij zal verantwoordelijk zijn voor het ten uitvoer brengen van de Goddelijke wetten en het verspreiden van de islam met behulp van alle middelen die noodzakelijk zijn.”

Nadat de Profeet ﷺ de wereld vaarwel had gezegd in 634 Hijrah werd in Medina door een groep islamitische leiders Hazrat Abu Bakr Siddiqui, de schoonvader van de Profeet, gekozen tot leider van de gemeenschap. Hazrat Abu Bakr kreeg de titel Khalifah Rasool Allāh Ta’ālā (opvolger van de Boodschapper van Allāh Ta’ālā). Het woord Kalief is afgeleid van deze titel. 

Voordat hij overleed in 634 wees Abu Bakr Hazrat Umar Faroek aan als tweede Kalief die door de moslim gemeenschap zonder aarzeling werd geaccepteerd. Onder leiding van Hazrat Umar vond de eerste grote uitbreiding van de islam plaats buiten de grenzen van Saoedi-Arabië. Egypte, Syrië, Irak en het noordelijk deel van Mesopotamië werden islamitische grondgebied. Hazrat Umar kreeg de titel Amir-al-Mu’minin (bevelhebber van de gelovigen). 

Na de dood van Hazrat Umar in 644 werd Hazrat Osman-e-Ghani ibn Affān als derde kalief aangewezen door een panel van 6 Mekkaanse electoraten. Hij was de schoonzoon van de Profeet en een van de eerste bekeerlingen. Hij vervolgde Umar’s beleid betreffende de uitbreiding van het islamitische territorium. Hazrat Osman neutraliseerde de islamitische preken door de publicatie van een officiële versie van de Heilige Qur’ān met een begeleidende opdracht om alle andere versies te vernietigen. Moslim rebellen van al-Kufa (Irak) en Egypte belegerden op een dag Hazrat Osman in Medina en vermoordden hem in 656.

Hazrat Ali, een neef en schoonschoon van de Profeet, werd erkend als de vierde kalief door de moslims van Medina. De gouverneur van Syrië, Mu’āwiyah (de eerste Umayya kalief) weigerde Hazrat Ali te erkennen als kalief en zwoer wraak op de dood van Hazrat Osman (die Mu’āwiyah bloedverwant was). In 657 ontmoetten de rivalen elkaar bij Siffin op een vlakte in het noorden van Syrië dicht bij de moderne stad van Ar Raqqah. Daar vond een onbeslist gevecht plaats en kwamen beide overeen om het geschil te arbitreren. Hazrat Ali vond zichzelf geschikt als kalief (op basis van gelijke gronden met Mu’āwiyah). Woedend op Ali en deze vernedering, wegens het onderwerpen aan de verzoening, deserteerden de volgelingen van Mu’āwiyah, later bekend als Kharījis, en zworen Hazrat Ali en Mu’āwiyah te zullen vermoorden. Het lukte hun om Hazrat Ali te vermoorden. Hazrat Ali’s zoon Hassan claimde op dat moment in 661 het omstreden kalifaat, maar deed onder druk van Mu’āwiyah aanhangers binnen een paar maanden afstand van het kalifaat.

Overige Kaliefen

De Umayya kaliefen waren afstammelingen van aristocratische mensen, de Umayya, waartoe Mu’āwiyah de eerste Umayya kalief behoorde. Gedurende zijn regeerperiode stabiliseerde Mu’āwiyah de moslim gemeenschap na Hazrat Ali’s dood. Hij veranderde de islamitische hoofdstad Medina in Damascus en bracht de moslim heersers in contact met de uitgebreidere culturele en administratieve tradities van het Byzantijnse imperium. Mu’āwiyah benoemde zijn zoon Yazid tot zijn opvolger. Yazid I, regeerde van 680-683, volgde zijn vader op, maar kwam onmiddellijk tegenover twee opstandelingen te staan. De Kufa Sjiieten erkenden Hazrat Ali’s tweede zoon Hazrat Hussain (kleinzoon van de Profeet) als kalief. Aldus aangemoedigd, verliet Hazrat Hussain Medina voor al-Kufa ondanks waarschuwingen dat Yazid ’s leger een eind had gemaakt aan de opkomende Kufī. Op de vlakte van Karbala in Irak werden hij en zijn escorte onderschept en verslagen. Deze gebeurtenis, meer dan welke andere, werd de start van de Sjiieten afscheiding. Een tweede opstand van de Mekkanen werd tenslotte onderschept gedurende het kalifaat van Abd al-Malik (685-705) de derde opvolger van Yazid. Sjiieten, Kharījis, andere groepen moslims en Mawāli ’s (niet Arabische bekeerlingen) kwamen voortdurend in opstand tegen de Umayya. De Mawāli beschuldigde de Umayya ervan religieuze nalatigheid en onverschilligheid van hun verlangens voor volledige broederschap in de moslim gemeenschap. Umayya kaliefen, niettemin, vergrote snel het moslim keizerrijk en creëerde een bureaucratische toepassing. Onder de Umayya trokken de militairen oostwaarts richting India en China, westwaarts door Noord-Afrika naar de Atlantische Oceaan, daarna noordwaarts door Spanje over de Pyreneeën gebergte naar Frankrijk waar de Franse infanterie onder de jubelende heerser Charles Martel hen nabij Poitiers in 732 inrekende.

De Abbāssiden

De Umayya werden ten val gebracht door een samenwerking tussen Sjiieten, Iraniërs, andere moslims en non-moslim groeperingen die niet tevreden waren met de Umayya regime. De rebellen werden geleid door de Abbāssiden familie (750-1258), afstammelingen van de Profeet zijn oom Abbās. 

Vanaf 718 hadden de Abbāssiden een complot beraamd om het kalifaat over te nemen. Zij zonden bemiddelaars naar verschillende delen van de moslim keizerrijk om daar propaganda tegen de Umayya te maken. Omstreeks 747 hadden zij voldoende aanhang opgebouwd om een opstand te organiseren in het noorden van Iran dat 3 jaren later leidde tot de nederlaag van de Umayya kalifaat. De Abbāssiden executeerden de meeste van de Umayya familie en veranderden de hoofdstad van het keizerrijk in Bagdad. Zij namen veel van de pracht en praal van de vroegere Perzische monarchie in hun eigen hof op. 

Vanaf 750, te beginnen met Abu al-Abbās, hebben de Abbāssiden de laatste vijf eeuwen het kalifaat gevoerd. Het is de meest langdurige en bekende islamitische dynastie. De Abbāssiden werden model voor het onderwijs en moedigden aan religieuze observatie aan. Zij waren de eerste moslim keizers die leiders werden van een islamitische beschaving en beschermers van de godsdienst. Onder hun kalifaat werd het aanzien van Bagdad omgeruild met Medina als het centrum van theologische activiteiten, industrie en grotendeels handelsontwikkeling. Het islamitische imperium bereikte hiermee de hoogste top van materieel en intellectuele prestatie.

De kaliefen, van de 8e en 9e eeuw, Haroun ar-Rashid en zijn zoon Abdullah al-Mamun zijn in het bijzonder bekend om hun aanmoediging van intellectuele beoefening. Gedurende hun heerschappij werden geletterden op het hof uitgenodigd om te debatteren over verschillende onderwerpen. Vertalingen werden gemaakt van Griekse, Perzische en Syrische werken. Ambassades werden herbezet door Charlemagne, Keizer van het Westen. 

Tegen het eind van de 9e eeuw begonnen de Abbāssiden kaliefen administratieve verantwoordelijkheid te delegeren naar ministers en andere overheidsdienaren. Ook begonnen zij de controle op hun Bagdad wachten te verliezen. Geleidelijk aan gaven ze hun persoonlijke politieke macht op en richtten zij zich meer op hun rol als beschermers van het geloof. Een resultaat van deze verandering was de toegenomen vervolging van ketters en non-moslims. Omstreeks dezelfde tijd vestigden zich verschillende opstandelingen van onafhankelijke vorstendommen in de oosterse provincies. Onafhankelijke kaliefen vestigden zich eveneens aansluitend in Noord-Afrika en Spanje. Tenslotte, de macht van de Abbāssiden reikte nauwelijks buiten Bagdad uit en omstreeks 950 hadden de Abbāssiden kaliefen praktisch geen macht meer. Zij dienden slechts als dummy op genade van de militaire bevelhebbers. De laatste nederlaag van de Abbāssiden dynastie kwam van buiten de moslim wereld, toen al-Mustasim ten dode werd geschreven door de aanvallende mongolen in opdracht van Hulagu Khan, de kleinzoon van Genghis Khan.

Toen de mongolen Bagdad in 1258 overmeesterden vluchtten twee leden van de Abbāssiden familie naar Cairo (1261-1517) in Egypte, waar zij toevlucht zochten bij Baybars I, de sultan van Mammeluk. Elk van hen werd opeenvolgend tot kalief benoemd door de sultan, maar zij hadden alleen toestemming om religieuze taken aan te nemen. De afstammelingen van de tweede kalief bleven machteloos onder de Mammeluk sultans.

De Fātimi dynastie en Umayya in Spanje

Gedurende de afname van Abbāssiden macht vestigden twee kaliefen zich in Noord-Afrika en Spanje. De eerste geregeerd door de Fātimi (afgeleid van Fatima, dochter van de Profeet) dynastie werd benoemd door Ubayd Allāh Ta’ālā die zichzelf in 909 tot kalief van Tunesië had verklaard. De Fātimi waren Sjiieten, die zich afstammelingen van Fatima noemen. 

Op het hoogste punt van hun macht, in de tweede helft van de 10e eeuw, vormde de Fātimi kalief een serieuze bedreiging voor de Abbāssiden in Bagdad. De Fātimi regeerde het grootste gedeelte van noordelijk Afrika van Egypte tot Algerije inclusief Sicilië en Syrië. Bovendien maakten de Fātimi aanspraak op de loyaliteit van andere Sjiieten zowel binnen als buiten hun domein. Zij zonden vanuit hun hoofdstad Cairo missionarissen uit naar de rest van de moslim wereld om de Fātimi kaliefen als onfeilbaar en zondeloos te verklaren en dat zij de dragers van geestelijke verlichting, overgedragen door Hazrat Ali, waren. Hun dynastie werd omvergeworpen in 1171 door Salahuddin Ayyubi, de sultan van Egypte. 

De tweede kalief was benoemd door Abd-ar-Rahmān III die zichzelf in 929 tot kalief van Spanje had verklaard. Hij was de afstammeling van een Umayya prins die het bloedbad van Abbāssiden zijn familie ontvluchtte en zich in 755 in Spanje vestigde. De Umayya dynastie van Spanje, verantwoordelijk voor een briljante periode in Spaans geschiedenis, regeerde vanuit de hoofdstad in Cordoba tot 1031 toen het kalifaat uit elkaar viel in verschillende kleine Staten.

De Ottomanen en de moderne periode

Vanaf ongeveer de 13e eeuw namen de verschillende vorsten door de hele moslim wereld heen, vooral de Ottomaanse sultans, aan dat de titel Kalief kritiekloos was zonder bevel betreffende de benodigdheden van het kalifaat. De titel hield een kleine betekenis in voor de Ottomaanse sultans totdat hun keizerrijk in verval begon te raken. 

In de 19e eeuw, met de komst van de christelijke macht in het Nabije Oosten, begon de sultan zijn rol als kalief te benadrukken in een poging om de groei van de moslim buiten zijn domein tot steun te zijn. De Ottomaanse Keizerrijk stortte in elkaar gedurende de Eerste Wereld Oorlog (1914-1918). Na de oorlog onttroonden de Turkse nationalisten de sultan en het kalifaat was definitief ten einde (maart 1924) gebracht door de Turkse Groot Nationale Assemblee.

De afschaffing van het kalifaat bracht een grote opschudding in de moslim wereld en er werd geprotesteerd tegen de actie van de Turkse regering. Langzamerhand legde koning Hussain ibn Ali van al-Hidjaz (intussen was dit een deel van Saoedi-Arabië geworden) de eis op de titel door de zedelijkheid van zijn afkomst als directe nazaat van de Profeet ﷺ en zijn zeggenschap over de twee heilige steden Mekka en Medina. Buiten Palestina, Syrië en enkele delen van Arabië kreeg zijn wens enige aandacht. De verovering van al-Hidjaz in 1925 door Abdul Aziz ibn Saud, heerser van Nadjd, maakte Hussains eis zelfs minder belangrijk. 

Een internationale moslim congres in Cairo in 1926 om de aanvaardbare opvolger van het kalifaat te kiezen bleek mislukt. Het resulteerde slechts in een verzoek aan de moslim gemeenschap, wereldwijd, samen te werken aan herbenoeming van het kalifaat. Echter, na de Tweede Wereld Oorlog hebben de moslim naties zich voornamelijk beziggehouden met het bevorderen van de nationale onafhankelijkheid en oplossen van de economische problemen. Hierdoor is de vraag naar herinvoering van het kalifaat niet meer relevant geworden.


[1] In de Sahīh Hadith Sharīf staat geschreven dat alle andere sekten (72), dan de Ahle Sunnat, op een dwaalspoor zijn en niet naar het zullen Paradijs gaan.


Translate »
error: Content is protected !!