Geschiedenis van de Islam

Inleiding

Land waar de godsdienst Islam begon

De Islam is een wereldgodsdienst, ontstaan in Saoedi-Arabië. De leerstelling is van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Het Arabische woord ‘Islam’ betekent literair ‘overgave’, maar heeft als religieuze term in de Heilige Qur’ān de betekenis “overgave aan de Wil van Allāh Ta’ālā.”

Conform de Heilige Qur’ān is de Islam de oorspronkelijke en universele religie, zelfs even natuurlijk is de moslim, omdat hij/zij zich vanzelfsprekend onderwerpt aan de Geboden van Allāh die daarin is ingeworteld. Voor de mens, die heer en meester is over de eigen wil, betekent de Islam praktiseren en uit vrije wil onderwerpen aan Allāh Ta’ālā. Een moslim is volgens de Openbaring (Heilige Qur’ān) een volgeling van de Heilige Profeet ﷺ en is dus een lid van de islamitische gemeenschap. De naam moslim staat in de Heilige Qur’ān geschreven, daarom worden de volgelingen van de Heilige Profeet ﷺ moslims genoemd.

Tegenwoordig wordt ook het woord Mohammedaans gebruikt, dat een persoonlijke godsverering van Mohammed impliceert. Dit is uiterst verboden in de Islam!

Allāh Ta’ālā openbaart: “En strijdt voor de zaak van Allāh zoals ervoor behoort te worden gestreden. Hij heeft u verkozen en heeft u in de godsdienst geen lasten opgelegd – dit is het geloof van uw vader Abraham. Hij heeft u moslims genoemd voorheen en in dit Boek, opdat Onze Boodschapper getuige over u zij, en dat je getuige moge zijn over de mensheid. Onderhoudt het gebed, betaalt de Zakāt en houdt u aan Allāh vast. Hij is uw Beschermer. Een uitmuntend Meester en een uitnemend Helper.” Surah al-Hadj (de pelgrimstocht) H22, vers 78

Hoewel er geen exacte statistieke gegevens beschikbaar zijn, bedraagt de islamitische populatie wereldwijd meer dan 1,6 miljard mensen. De Islam is uitgegroeid in uiteenlopende klimaten, culturele en etnische landen. De grootste etnische groepen in de islamitische gemeenschap inclusief de Arabieren komen voor in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Turkije, Rusland, Centraal Azië, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, Bangladesh, Zuidoost-Azië (Maleisië, Indonesië, Filippijnen) en in een klein deel van China. In Europa is de Islam de tweede grote godsdienst, na de christelijke.

Islam en de samenleving

De islamitische visie op de samenleving is theocratisch in de zin van ‘het doel van alle moslims is Allāh Ta’ālā Zijn Geboden op aarde volgen’. Ondanks deze, geestelijke voorschrift, beoefenen een aanzienlijk aantal religieuze autoriteiten in sommige islamitische landen politieke invloeden uit. islamitisch sociale filosofie is gebaseerd op het geloof dat alle terreinen van het leven spiritueel, sociaal, politiek en economisch een ondeelbare eenheid maakt. Dit is door en door ingebed met islamitische waarden en normen. Dit ideaal weergeeft concepten als ‘islamitische Wet’ en ‘islamitische Staat’. Het verklaart de Islam als sterke accent op het sociale leven en sociale functie. Zelfs de kardinale godsdienstige verplichtingen, de vijf zuilen van de Islam, geven als richtlijnen heldere sociale suggesties, bijvoorbeeld elkaar ontmoeten in de moskee en gezamenlijk het gebed verrichten.

De godsdienstige gemeenschap

De basis van het islamitische genootschap is de gemeenschap van de godsdienst welke geconsolideerd wordt door de vijf zuilen van de Islam. De missie is het goede te verkondigen en het slechte te verbieden en daarmee de aarde te hervormen. De gemeenschap moet al het buitengewone vermijden. Gedurende de ‘Middel Eeuwen’ begonnen islamitische autoriteiten een gradatie van onfeilbaarheid te claimen, tot voordeel van de gemeenschap, maar de Europese koloniale overheersers in de islamitische landen lieten speculeren dat het gemeenschap gestraft moest worden. 

In de 20ste eeuw hebben islamitische filosofen voortdurend dialoog gevoerd en voorstellen gedaan voor hervorming.

Onderwijsontwikkeling

Het islamitische universitaire onderwijssysteem heeft een bijzondere bijdrage geleverd aan de culturele ontwikkelingen van de Islam. De universiteiten waren gesticht als instituten van religieuze studie, waar Ulema-e-Ahle Sunnah (Schriftgeleerden), Qāzi (rechters), Mufti (islamitische jurist) en andere hooggeplaatste functionarissen werden opgeleid. Deze functionarissen vormden een belangrijke politieke groep, vooral in Turkije en India, waar zij veel invloed hadden op Staatspolitiek. In veel islamitische landen van de 20ste eeuw hebben de Ulema hun vroegere invloedrijke status verloren, voornamelijk te midden van de westers geschoolde moslims die geen sterk verlangen hebben naar de strikte religieuze gedragslijn.

In de 9e eeuw stichtte de kalief Al-Mamun een academie in Bagdad voor de studie van seculiere vakken en voor de vertaling van Griekse filosofische en wetenschappelijke teksten.

In de 10e eeuw stichtte de Fātimi kaliefen de Al-Azhar universiteit in Cairo voor onder andere moderne studies. Al-Azhar is nog steeds het belangrijkste centrum voor islamitische studies. Vorsten en welgestelde mensen steunen financieel nog steeds individueel geletterden van deze universiteit. Middeleeuwse islamitische geleerden leverden belangrijke bijdragen aan de onderwerpen filosofie, medicijnen, astronomie, wiskunde en de natuurwetenschappen.

Tussen de 9e en 13e eeuw waren de islamitische universiteiten de meest productieve ontwikkelaars in de wereld. Te midden van de andere islamitische universiteiten werd in 1067 de Nizāmiyya in Bagdad gesticht door de Iranese Staatsman Nizām al-Mulk. Hier werd de wet, theologie en islamitische traditie onderwezen. Een van de beroemde medewerkers van deze universiteit was Al-Ghazālī.

De Mustansiriya werd in 1234 in Bagdad gesticht. Hier werd onderricht gegeven in de islamitische wetgeving en andere vakken.

Jihad

De term Jihad, vrij vertaalt heilige oorlog, benadrukt de belemmering van de islamitische doelstelling om de wereld te hervormen, welke gepaard kan gaan met het inzetten van militaire macht. De voorgeschreven richtlijnen voor Jihad zijn niet bedoeld voor territoriale uitbreiding of gedwongen bekering van mensen tot de Islam, maar voor politieke machtsovername door openbare instituten teneinde de islamitische principes toe te passen en onderdrukking van de Islam te voorkomen. Verder ter verdediging van aanvallen op de Islam. Het concept Jihad was en wordt desondanks gebruikt door sommige (zwakbegaafde) moslim heersers om oorlogen te rechtvaardigen gemotiveerd door puur politieke ambities.

Volgens de islamitische wet was de wereld verdeeld in drie zones: het Huis van de Islam (waar moslims in overwicht zijn), het Huis van Vrede (de kracht waarmee moslims vredesverdragen hebben afgesloten) en het Huis van de Oorlog (de rest van de wereld). Langzamerhand werd Jihad meer geïnterpreteerd als defensief dan offensief. In de 20e eeuw inspireert het concept Jihad moslims in hun belemmering tegen het westerse kolonialisme.

De klassieke periode

Gedurende de eerste eeuwen van de Islam werd de wetgeving, theologie en de fundamentele orthodox islamitische disciplines ontwikkeld. Theologie is van direct belang voor de wetten van de Islam, maar niet zo essentieel zoals de christelijke theologie voor het christendom was. Theologische speculaties begonnen vrij spoedig na het jaar 634 n. Chr. De eerste grote zaak in kwestie werd geprovoceerd door de moord van de derde kalief Usman ibn Affān ibn Affān (radi-Allāhu ‘Anhu) en aansluitend de politieke belemmeringen. De Khawārij, een fanatieke groep, kwam op om het respect van praktisch alle moslim politieke autoriteiten te oneerbiedige en na talloze opstand werden zij uiteindelijk onderdrukt. Een meer gematigde interne onenigheid van de Khawārij, genoemd Ibādis, overleefde de onderdrukking. Deze sekte bestaat nog steeds in Noord en West-Afrika, Syrië en Oman.

De Mu’tazilah (zijn ongelovigen)

De vertaling van Grieks filosofische literatuur in het Arabisch in de 8e en 9e eeuw resulteerde in het ontstaan van de eerste voornaamste islamitisch theologische school, genaamd de Mu’tazilah. Zij legden de nadruk op logisch denken en zorgvuldige logica. De vraag om de belangrijkheid van goede werken hield stand en de Mu’tazilah handhaafden, dat een persoon die een grafschennis pleegde zonder berouw te hebben noch een moslim noch een niet-moslim was, maar het midden grond bewoonde. Hun fundamentele nadruk lag op de absolute Eenheid en Rechtvaardigheid van Allāh Ta’ālā. Zij verklaarden dat Allāh Ta’ālā puur geest was zonder eigenschapen, omdat eigenschapen met zich veelheid van vormen meebrengen.

Godgeleerde rechters vereisten vrije wil van de mens, omdat de mens vrij moest zijn in het kunnen kiezen tussen goed en kwaad. Beloning en straf werden absurd. Allāh Ta’ālā, omdat Hij volmaakt is, kan geen beloning voor het goede tegenhouden of straf voor het kwaad. De Mu’tazilah verdedigden, als rationalisten, de menselijke beweegredenen als competent voor het onderscheid tussen goed en kwaad, hoewel het bijgevoegd is door onthulling.

De theologie van de Mu’tazilah werd ingeburgerd als een Staatsgeloofsbelijdenis door kalief Al-Mamun, maar in de 10e eeuw zette een terugslag zich in onder leiding van de filosoof Al-Azhari en zijn volgelingen. Zij verloochenden de vrijheid van de vrije wil betreffende het concept als onverenigbaar met Allāh Ta’ālā Zijn absolute Macht en Wil. Zij verloochenden ook, dat natuurlijke redenering van de mens kan leiden tot kennis over goed en kwaad. Morele waarheden zijn gestaafd door Allāh Ta’ālā en kunnen alleen gekend worden door openbaring. De vooruitzichten van Al-Azhari en zijn school kwamen langzamerhand overheersend in soenniet of orthodox Islam en zij zegevierden onder meest conservatieve moslims. De tendens van de soennieten was tolerant en zij pasten zich aan de kleine verschillen over opinie. Ook benadrukten zij de consensus van de gemeenschap in het belang van de doctrine.

Middeleeuwse filosofie

De Mu’tazilah waren waarschijnlijk de eerste moslims die de Griekse filosofische methoden overnamen om hun mening uit te leggen. Sommige van hun tegenstanders pasten dezelfde methoden toe en het debat initieerde de islamitisch filosofische beweging welke berustte op de Arabische vertaling en studie van Grieks filosofische en wetenschappelijke werken aangemoedigd door de kalief Al-Mamun.

De eerste bekende islamitische filosoof in de 9e eeuw was Arab al-Kindi. Hij trachtte het Grieks filosofische concept op een lijn te brengen met de Openbaring van de Islam. Als opvolgend islamitische filosoof van die periode werd hij in beginsel geïnspireerd door werken van Aristoteles en door Neoplatoons, welke hij samenvoegde tot een geheel nieuw filosofisch systeem.

In de 10e eeuw was de Turk al-Farābi de eerste islamitische filosoof die Openbaring en godsdienstige wet ondergeschikt maakte aan filosofie. Hij beargumenteerde, dat filosofische waarheid op de wereld hetzelfde is en dat veel verdwenen godsdiensten symbolische expressies zijn van een ideaal universeel godsdienst.

In de 11e eeuw voltooide de Perzisch islamitische filosoof en arts Ibn Rushd (Avicenna) de meest systematische integratie van Grieks rationalisme en islamitische denkwijze. Dat was op basis van verschillende orthodoxe artikelen van het geloof, zoiets als geloof in persoonlijke onsterfelijkheid en in de schepping van het heelal. Hij beweerde ook, dat godsdienst slechts filosofie is in een metaforische vorm dat het aanvaardbaar maakt voor de mensen die niet in staat zijn filosofische waarheden te bereiken in redelijke formuleringen. Deze opvattingen leidden tot aanvallen op Avicenna en op de filosofie in het algemeen door meer orthodox islamitische denkers. Voornamelijk op de theoloog al-Ghazālī, wiens boek Destruction of the Philosophers het meest te doen had met het eventuele verval van rationalistisch filosofische speculaties in de islamitische gemeenschap.

Averroes, in de 12e eeuw Spaans-Arabische filosoof en arts, verdedigde Aristoteles en Neoplatoons zienswijzen tegen al-Ghazālī en werd de meest significant islamitische filosoof in de westerse intellectuele geschiedenis wegens zijn invloeden op de Scholasticus.

Soefisme

De mystieke beweging (soefisme) dateert uit de 8e eeuw n. Chr. toen kleine groepen vrome moslims begonnen het innerlijke leven van de geest te ontwikkelen door morele zuivering. In feite was het soefisme al begonnen gedurende de fysieke aanwezigheid van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Er werden in Medina twee scholen opgericht. Een school dat zich met nadruk legde op de studie van Sharia en als bijvak spiritualiteit en de tweede school die de nadruk legde op spiritualiteit gevolgd door Sharia. In deze Sahāba tijd waren in principe alle Sahāba een Aliem. In deze tijd waarin wij leven is het verstandiger om eerst Sharia te leren en daarna spiritualiteit zoals alle Awliya het hebben gedaan.

Gedurende de 9e eeuw ontwikkelde soefisme zich in een mystiek onderricht met rechtstreekse verbondenheid of zelfs extatisch vereniging met Allāh Ta’ālā als het ideaal. Deze inspiratie tot de mystieke harmonie met Allāh Ta’ālā verstoorde de orthodox islamitische overtuiging tot het monotheïsme. Al-Hallaj werd in 922 ervan beschuldigd zijn identiteit te hebben vergeleken met Allāh Ta’ālā en werd hij geëxecuteerd in Bagdad. Prominente Soefi’s probeerden vervolgens een samenvoeging te bereiken tussen gematigd soefisme en orthodoxe praktijken.

In de 11e eeuw slaagde al-Ghazālī grotendeels erin om soefisme binnen de orthodoxe grenzen te brengen.

In de 12e eeuw ontwikkelde soefisme zich tot een geschoolde elite in een complex populaire beweging. De Soefi legde het accent op intuïtief kennis én de liefde voor Allāh Ta’ālā vergrote de aantrekkingskracht van de mens tot de Islam. Grotendeels breidde het soefisme zich uit van Midden-Oosten tot Afrika en Oost Azië. Soefi broederschap vermenigvuldigde zich snel van de Atlantische kust tot Indonesië. Sommige overspanden zelfs de volledige islamitische wereld, anderen waren regionaal of lokaal actief. Het enorme succes van deze broederschapen lag juist primair in de bekwaamheden en menslievendheid van hun stichters en leiders die niet alleen bijstonden in de spirituele noodzakelijkheden van hun volgelingen, maar ook de armen hielpen in alle oprechtheid door frequente dienstverlening als intermediair tussen de mensen en de overheid. Bekende Soefi Orders zijn Qādri, Chisthi, Naqshbandī en Suharwardi.

Andere sekten

De Sjiieten dook op, uit een geschil over politieke opvolging van Profeet Mohammed ﷺ. De Sjiieten beweren dat de zeggenschap over de gemeenschap een Goddelijk Recht van de Profeet ’s nazaat is via zijn dochter Fatima (radi-Allāhu ‘Anha) en haar man Ali (radi-Allāhu ‘Anhu). De Sjiieten geloven in een serie van 12 onfeilbare leiders (A’imma) te beginnen met Imām Ali. De Sjiieten wordt ook gekend als ‘de Twaalfde’. De twaalfde en laatste Imām verdween in 880 en Sjiieten wachtten op zijn terugkeer, het moment waarop de wereld gevuld zal worden met gerechtigheid. Tot die tijd is zelfs de beste heerser half legitiem. De sjiieten, in tegenstelling tot de orthodoxe soennieten, beklemtonen esoterische kennis eerder dan de consensus van de gemeenschap.

Wahhābis zijn volgelingen van een hervormde beweging. Deze beweging begon door de conservatieve Syrische jurist Mohammed ibn Abd al-Wahhāb (1703-1792). Ibn Abd al-Wahhāb was trouw aan de Heilige Qur’ān en Ahadīth. Hij verwierp alle vernieuwingen evenals de principes van consensus, van de moslimgemeenschap, op initiërende islamitisch schrift en uit gewoonte vergelijkingen met de Heilige Qur’ān en Ahadīth. Het ascetische leven en de strenge preken van ibn Abd al-Wahhāb breidde de invloed van de Wahhābis uit, die weelde, dansen, gokken, muziek en roken verwierp. Het Wahhābisme groeide snel als een nationalistisch religieuze beweging met nazaten door heel Arabië. De Wahhābi strijders vielen met succes aan en verwijderden in de vroege jaren van de 19e eeuw de heiligdommen van Karbala uit de steden Riyad, Mekka en Medina. Dit deden zij voordat de Turkse sultan Mahmud II met zijn leger hun in 1818 versloeg. Momenteel zijn er meer dan 8 miljoen Wahhābis, waarvan merendeels op het Arabische schiereiland Saoedi-Arabië leven. De boeken van deze sekte die beweringen (zij zeggen dat de Heilige Profeet ﷺ zijn verstand gelijk is aan het verstand van een viervoetig dier) van ongeloof bevatten zijn lang geleden gepubliceerd en uitgegeven door deze respectloze mensen, toen zij nog in leven waren. Sommige van deze boeken zijn voor de tweede keer gedrukt en nogmaals hebben de geleerden van de Ahle Sunnah afkeuring van deze beweringen uitgesproken en uitgegeven. De gedrukte documenten van deze respectloze mensen waarin zij Allāh Ta’ālā een leugenaar noemen, onder hun zegels en signaturen, kunnen vandaag de dag nog gezien worden. Foto’s van deze documenten zijn genomen. Foto’s en andere boeken werden naar Makkah Mu’azzamah en Medina Munawwarah gebracht om hetzelfde te presenteren aan de geleerden van deze heilige plaatsen. Deze foto’s zijn nog steeds in het bestand van de Arabische regering.

Dit onheilige oordeel betrekking hebbende op de valse bewering, dat Allāh een leugenaar is waren nogmaals gepubliceerd met een tegenspraak in Rabi-ul-Akhir, 1308 Hijri in het tijdschrift Siānat-un-Nās in Hadiqat-ul-Uloom Press, Meerut (stad in India). Later in 1318 Hijri werd een gedetailleerde tegenspraak over dit oordeel gepubliceerd in Gulzar-e-Hasni Press, Rumba. Tot op heden, in 1320 Hijri, was een veelomvattende tegenspraak over dit oordeel gepubliceerd in Tohfah-e-Hanafiah Press in Patna Azimabad. De auteur van dit onheilige oordeel ging dood in de maand Jamādi-al-Akhir in 1323 Hijri. Hij handhaafde volkomen stilte tot zijn dood. Hij heeft nooit gezegd dat het niet zijn fatwa was, noch verklaarde hij de bedoeling te hebben datgene te zeggen wat de Ahle Sunnah geleerden hadden begrepen. Hij had kunnen verduidelijken wat hij zowaar gemeend had. Het was geen onbelangrijke kwestie, welke hij kan negeren. Het was een zeer serieuze kwestie van ongeloof.

Andere kleine sekten zijn ontstaan naast de Shia. De meest bekende van deze is de Ismail sekte. De theologische ideeën van Ismail is meer radicaal dan die van de Sjiieten en zijn grotendeels afgeleid van Gnosticisme en Neoplatonisme. Ismails zijn hoofdzakelijk ontstaan in India en Pakistan, anderen zijn recentelijk geëmigreerd van Oost Afrika naar Canada. Ismail is de oudste zoon van Jāfar al-Sādiq die de Sjiieten erkennen als de zesde Imām of spirituele opvolger van de Profeet Mohammed ﷺ. Na de dood van Ismail erkenden zij zijn zoon Mohammed als de zevende en laatste Imām wiens terugkeer op de Dag des Oordeels zij afwachten. De Ismails worden ook gekend als ‘de Zevende’, omdat zij alleen zeven A’imma erkennen minder dan de twaalf van de Sjiieten.

In de 9e eeuw werd een Ismails Staat door Hamdān Qarmat op communistische principes in Irak gesticht. Zijn volgelingen werden bekend als Qarmatians. Zijn Staat viel spoedig uiteen en sommige van zijn volgelingen vormden in de 10e eeuw samen met andere Ismail groepen de Fātimi dynastie van Noord-Afrika. Twee centrale branches van Ismails zijn in Bohras met hoofdkwartier in Mumbai (India) en de Khojas geconcentreerd in de Gujrat Staat (India).

Een ander afgeleide sekte van de Ismails met aan het hoofd Aga Khan heeft volgelingen in Pakistan, India, Iran, Jemen en Oost Afrika.

Een andere uitloper van de Ismails is de Drusse sekte die verrees na de mysterieuze verdwijning van de Ismail Fātimi kalief al-Hakim in Cairo. Veel Drussen geloven dat al-Hakim een incarnatie van Allāh Ta’ālā is.

In 1814 verklaarde een jonge Sjiiet, Mirza Ali Mohammed van Shiraz, zichzelf tot Bab (poort tot Allāh Ta’ālā) en verzon een Messiaanse rol. Zijn volgelingen, de Babis, werden onverbiddelijk vervolgd door de Sjiiet geestelijken en hij werd geëxecuteerd in 1850.

Onder leiderschap van zijn discipel, Mirza Hussain Ali Nuri (bekend als Bahaullah), ontwikkelde de Bahái (zo werd de groep later genoemd) een kosmisch pacifistische doctrine, verklarende dat Bahái een godsdienst was onafhankelijk van de Islam. Hij bekeerde veel mensen in de Verenigde Staten tot zijn sekte. Onder leiding van Shighi Efendi ontwikkelden de Bahaïs een administratief systeem met hoofdkwartieren in Wilmett, Illinois, Verenigde Staten. Naar schatting zijn er wereldwijd 5,3 miljoen Bahaïs, waarvan er 110.000 in de Verenigde Staten wonen. Deze sekte heeft intussen in meer dan 300 landen afdelingen en hun boekwerk is vertaald in meer dan 350 talen.

Islam in de 20ste eeuw

De stagnatie van de islamitische cultuur na de ‘Middel Eeuwen’ leidde tot een originele denkwijze (ittihād) en religieuze hervormingsbewegingen. In tegenstelling tot de primaire leerstelling en filosofische bewegingen van de Middeleeuwen waren de moderne bewegingen voornamelijk betrokken bij de sociale en morele hervormingen. De eerste beweging was de ongelovige Wahhābi (genoemd naar zijn stichter Ibn Abd al-Wahhābi) welke in Saoedi-Arabië in de 18e eeuw opkwam en een enorme promotor van de heropleving werd met uitlopers door de hele moslim wereld. De Wahhābi beweging trachtte de Islam opnieuw in te voeren door het te zuiveren van niet-islamitische invloeden, in het bijzonder degenen die het monotheïsme in gevaar brachten en door het accent te leggen op de verantwoordelijkheden van moslims eerst na te denken alvorens blindelings tradities te accepteren. Zelf zeggen de Wahhābis dat het verstand van onze Heilige Profeet Mohammed ﷺ gelijk is aan het verstand van een viervoetig dier. Hoe kunnen deze ongelovige, onnozele en helbewoners dit in hun verstand halen?

Andere islamitische hervormers werden beïnvloed door Westerse ideeën. De meest invloedrijke hervormer van de 19e eeuw n. Chr. was de Egyptenaar Mohammed Abduh die geloofde, dat de beweegredenen en de moderne Westerse denkwijze eerder de waarheid van de Islam zou bevestigen dan het te ondermijnen én dat islamitische dogma zou worden hervormd in een moderne onderwijsperiode.

Mohammed Iqbāl is de meest bekende moderne filosoof die de herinterpretatie van de islamitische dogma’s heeft geprobeerd te verbeteren. Andere intellectuelen in Egypte, Turkije en India hebben getracht zulke ideeën in overeenstemming te brengen met de leer van de Heilige Qur’ān zoals die opgericht zijn door constitutionele democratie, wetenschap en de emancipatie van de vrouw. De Heilige Qur’ān leert het principe van ‘heersen door overleg’ welke in moderne tijden, disputeren zij, het best eerder gerealiseerd kan worden door een representatieve regering dan monarchie. De niet-moslims brachten onder de aandacht, dat de Heilige Qur’ān de studie en gebruik van de natuur aanmoedigde, maar dat moslims al na enkele eeuwen van briljant wetenschappelijk werk in Europa de Heilige Qur’ān hadden gepasseerd en afstand van had genomen. Zij beklemtonen dat de Heilige Qur’ān vrouwen gelijke rechten had gegeven, maar dat deze onrechtmatig in bezit waren genomen door mannen die grote mate polygamie aanmoedigen. Hoewel de modernste ideeën gebaseerd waren op de aannemelijke interpretatie van de Heilige Qur’ān werden zij vooral na 1930 met bitterheid bestreden door de islamitische gemeenschap.

Ten slotte, en wellicht meest belangrijkste, de bitter verontwaardigde moslim voelt alles wat westers is als kwade westerse kolonialisme, soms wel terecht. Gedurende de moderne periode is de Islam gegroeid door toename van bekeerde Afrikanen en zwarte Amerikanen aan wie de fundamentele voorstander, van algemene gelijkheid, veel betekent.

Islam en andere godsdiensten

Overtuigt door de absolute waarheid van de Islam hebben moslims traditioneel niet gezocht naar een dialoog met vertegenwoordigers van andere godsdiensten. Echter, schreven islamitische geleerden uit de Middeleeuwen volkomen objectieve werken over hen. Recentelijk hebben moslims zich beziggehouden door met vertegenwoordigers van de christelijke en joodse godsdienst in dialoog te treden.

Imām

Imām is het Arabische woord voor religieuze leider. Het wordt ook gebruikt voor iemand die aan het hoofd staat van een politieke moslimgemeenschap. De Profeet Mohammed ﷺ en zijn eerste opvolgers, inclusief die van de Umayya kalifaat, hadden beide rollen vervuld. Later is de functie van religieuze leider en dat van de politieke leider gescheiden. Het hoofd van de Staat gaat op vrijdag in de centrale moskee het Jumu’ah gebed voor en zijn commissarissen doen hetzelfde in de provinciale hoofdsteden.

Bij de Sjiieten is de Imām zowel religieuze als politieke leider. In Iran moet de Imām een nazaat zijn van Hazrat Ali en Fatima (radi-Allāhu ‘‘Anhum) (schoonzoon en dochter van de Profeet Mohammed ﷺ). De Imām wordt door de hoofdmacht van de Sjiieten als immuun geacht van alle zonden en fouten en door de Ismails als een ware incarnatie van Allāh Ta’ālā. Beide sekten geloven dat de laatste Imām zich op een geheimzinnige plaats bevindt en wachten zijn terugkeer af.

De vier kaliefen

De 4 kaliefen van de Islam zijn Abu Bakr, ‘Umar-e-Faroek, Usman ibn Affān Ghani en Ali (radi-Allāhu ‘‘Anhum), zij zijn de opperste leiders van de moslimgemeenschap en woordvoerders van de Profeet Mohammed ﷺ. Onder hen was de moslim Staat een theocratie met de Sharia, de religieuze en morele principes van de Islam. De Soennieten, volgen tradities van de Profeet ﷺ, beschouwden de periode van de eerste vier kaliefen als de Gouden Eeuw van de Islam.

Andere sekten kwamen om deze periode te observeren en vervolgens verschillende kaliefen te introduceren. Hierdoor ontstond een splitsing tussen de Soennieten en de anderen zoals de Sjiieten die zich moslim noemen, maar niet de regels van de Ahle Sunnah volgen.

Gedurende de loop van de islamitische geschiedenis had de komst van het kalifaat meer verdeeldheid gebracht dan andere artikelen over het geloof. Gebaseerd op het voorbeeld van de eerste vier recht geleide kaliefen en Sahāba (metgezellen) van de Profeet definieerden de Soennieten de volgende vereisten van een kalief: “De kalief moet een Arabier zijn en afkomstig van de stam Quraysh van de Profeet Mohammed ﷺ. Hij zal verantwoordelijk zijn voor het ten uitvoer brengen van de Goddelijke wetten en het verspreiden van de Islam met alle middelen die noodzakelijk zijn.”

Nadat de Profeet ﷺ de wereld vaarwel had gezegd in 634 Hijri werd in Medina door een groep islamitische leiders Hazrat Abu Bakr Siddiq, de schoonvader van de Profeet ﷺ, gekozen tot leider van de gemeenschap. Hazrat Abu Bakr kreeg de titel Khalifah-e-Rasool (eerste afgezant van de Boodschapper). Het woord Kalief is afgeleid van deze titel. Voordat hij overleed in 634 wees Abu Bakr Hazrat ‘Umar Faroek aan als tweede Kalief die door de moslimgemeenschap zonder aarzeling werd geaccepteerd. Onder leiding van Hazrat ‘Umar vond de eerste grote uitbreiding van de Islam plaats buiten de grenzen van Saoedi-Arabië. Egypte, Syrië, Irak en het noordelijk deel van Mesopotamië werden islamitische grondgebied. Hazrat ‘Umar kreeg de titel Amir-al-Mu’minin (bevelhebber van de gelovigen).

Na de dood van Hazrat ‘Umar in 644 werd Hazrat Usman ibn Affān-e-Ghani ibn Affān als derde kalief aangewezen door een panel van 6 Mekkaanse electoraten. Hij was de schoonzoon van de Profeet ﷺ en een van de eerste bekeerlingen. Hij vervolgde ‘Umar’s beleid betreffende de uitbreiding van het islamitische territorium. Hazrat Usman ibn Affān neutraliseerde de islamitische preken door de publicatie van een officiële versie van de Heilige Qur’ān met een begeleidende opdracht om alle andere versies te vernietigen. moslim rebellen van al-Kufa (Irak) en Egypte belegerden op een dag Hazrat Usman ibn Affān in Medina en vermoordden hem in 656. Hazrat Ali, een neef en schoonschoon van de Profeet, werd door de moslims van Medina erkend als de vierde kalief.

De gouverneur van Syrië, Mu’āwiyah (de eerste Umayya kalief) weigerde Hazrat Ali te erkennen als kalief en zwoer wraak op de dood van Hazrat Usman ibn Affān (die Mu’āwiyah ’s bloedverwant was). In 657 ontmoetten de rivalen elkaar bij Siffin op een vlakte in het noorden van Syrië dicht bij de moderne stad van Ar-Raqqah. Daar vond een onbeslist gevecht plaats en kwamen beide overeen om het geschil te arbitreren. Hazrat Ali vond zichzelf geschikt als kalief (op basis van gelijke gronden met Mu’āwiyah). Woedend op Ali en deze vernedering, wegens het onderwerpen aan de verzoening, deserteerden de volgelingen van Mu’āwiyah, later bekend als Khawārij, en zworen Hazrat Ali en Mu’āwiyah te zullen vermoorden. Het lukte hun om Hazrat Ali te vermoorden. Hazrat Ali’s zoon Hassan claimde op dat moment in 661 het omstreden kalifaat, maar deed onder druk van Mu’āwiyah ‘s aanhangers binnen een paar maanden afstand van het kalifaat ambt.

Overige kaliefen

De Umayya kaliefen waren afstammelingen van aristocratische mensen, de Umayya, waartoe Mu’āwiyah de eerste Umayya kalief behoorde. Gedurende zijn regeerperiode stabiliseerde Mu’āwiyah de moslimgemeenschap na Hazrat Ali’s dood. Hij veranderde de islamitische hoofdstad Medina in Damascus en bracht de moslim heersers in contact met de uitgebreidere culturele en administratieve tradities van het Byzantijnse imperium. Mu’āwiyah benoemde zijn zoon Yazid tot zijn opvolger. Yazid I, regeerde van 680-683, volgde zijn vader op, maar kwam onmiddellijk tegenover twee opstandelingen te staan. De Koefa Sjiieten erkenden Hazrat Ali’s tweede zoon Hazrat Hussain (kleinzoon van de Profeet) als kalief. Aldus aangemoedigd, verliet Hazrat Hussain Medina voor al-Koefa ondanks waarschuwingen dat Yazidi’s leger een eind had gemaakt aan de opkomende Kufic. Op de vlakte van Karbala in Irak werden hij en zijn escorte onderschept en verslagen. Deze gebeurtenis, meer dan welke andere, werd de start van de Sjiieten afscheiding. Een tweede opstand van de Mekkanen werd ten slotte onderschept gedurende het kalifaat ambt van Abd al-Malik (685-705) de derde opvolger van Yazid. Sjiieten, Khawārij, andere groepen moslims en Mawāli’s (niet Arabische bekeerlingen) kwamen voortdurend in opstand tegen de Umayya. De Mawāli beschuldigde de Umayya ervan religieuze nalatigheid en onverschilligheid van hun verlangens voor volledige broederschap in de moslimgemeenschap. Umayya kaliefen, niettemin, vergrote snel het moslim keizerrijk en creëerde een bureaucratische toepassing. Onder de Umayya trokken de militairen oostwaarts richting India en China, westwaarts door Noord-Afrika naar de Atlantische Oceaan, daarna noordwaarts door Spanje over de Pyreneeën gebergte naar Frankrijk waar de Franse infanterie onder de jubelende heerser Charles Martel hen nabij Poitiers in 732 inrekende.

De Abbāssiden

De Umayya werden ten val gebracht door een samenwerking tussen Sjiieten, Iraniërs, andere moslims en niet-moslim groeperingen die niet tevreden waren met de Umayya regime. De rebellen werden geleid door de Abbāssiden familie (750-1258), afstammelingen van de Profeet ﷺ zijn oom Abbās.

Vanaf 718 hadden de Abbāssiden een complot beraamd om het kalifaat over te nemen. Zij zonden bemiddelaars naar verschillende delen van het moslim keizerrijk om daar propaganda tegen de Umayya te maken. Omstreeks 747 hadden zij voldoende aanhang opgebouwd om een opstand te organiseren in het noorden van Iran dat 3 jaren later leidde tot de nederlaag van de Umayya kalifaat. De Abbāssiden executeerden de meeste van de Umayya familie en veranderden de hoofdstad van het keizerrijk in Bagdad. Zij namen veel van de pracht en praal van de vroegere Perzische monarchie in hun eigen hof op.

Vanaf 750, te beginnen met Abu al-Abbās, hebben de Abbāssiden de laatste vijf eeuwen het kalifaat gevoerd. Het is de meest langdurige en bekende islamitische dynastie. De Abbāssiden werd model voor het onderwijs en moedigde aan religieuze observatie aan. Zij waren de eerste moslim keizers die leiders werden van een islamitische beschaving en beschermers van de godsdienst. Onder hun kalifaat werd het aanzien van Bagdad omgeruild met Medina als het centrum van theologische activiteiten, industrie en grotendeels handelsontwikkeling. Het islamitische imperium bereikte hiermee de hoogste top van materieel en intellectuele prestatie.

De kaliefen, van de 8e en 9e eeuw, Haroun ar-Rashid en zijn zoon Abdullah al-Mammon zijn in het bijzonder bekend om hun aanmoediging van intellectuele beoefening. Gedurende hun heerschappij werden geletterden op het hof uitgenodigd om te debatteren over verschillende onderwerpen. Vertalingen werden gemaakt van Griekse, Perzische en Syrische werken. Ambassades werden herbezet door Charlemagne, Keizer van het Westen. Tegen het eind van de 9e eeuw begonnen de Abbāssiden kaliefen administratieve verantwoordelijkheid te delegeren naar ministers en andere overheidsdienaren. Ook begonnen zij de controle op hun Bagdad wachten te verliezen. Geleidelijk aan gaven ze hun persoonlijke politieke macht op en richtten zij zich meer op hun rol als beschermers van het geloof. Een resultaat van deze verandering was de toegenomen vervolging van ketters en niet-moslims. Omstreeks dezelfde tijd vestigden zich verschillende opstandelingen van onafhankelijke vorstendommen in de oosterse provincies. Onafhankelijke kaliefen vestigden zich eveneens aansluitend in Noord-Afrika en Spanje. Ten slotte, de macht van de Abbāssiden reikte nauwelijks buiten Bagdad uit en omstreeks 950 hadden de Abbāssiden kaliefen praktisch geen macht meer. Zij dienden slechts als dummy op genade van de militaire bevelhebbers. De laatste nederlaag van de Abbāssiden dynastie kwam van buiten de moslim wereld, toen al-Mustasim ten dode werd geschreven door de aanvallende mongolen in opdracht van Hulagu Khan, de kleinzoon van Genghis Khan. Toen de mongolen Bagdad in 1258 overmeesterden vluchtten twee leden van de Abbāssiden familie naar Cairo (1261-1517) in Egypte, waar zij toevlucht zochten bij Baybars I, de sultan van Mammeluk. Elk van hen werd opeenvolgend tot kalief benoemd door de sultan, maar zij hadden alleen toestemming om religieuze taken aan te nemen. De afstammelingen van de tweede kalief bleven machteloos onder de Mammeluk sultans.

De Fātimi dynastie en Umayya in Spanje

Gedurende de achteruitgaan van Abbāssiden macht vestigden twee kaliefen zich in Noord-Afrika en Spanje. De eerste geregeerd door de Fātimi (afgeleid van Fatima, dochter van de Profeet) dynastie werd benoemd door Ubaydullāh die zichzelf in 909 tot kalief van Tunesië had verklaard. De Fātimi waren Sjiieten, die zich afstammelingen van Fatima noemen. Op het hoogste punt van hun macht, in de tweede helft van de 10e eeuw, vormde de Fātimi kalief een serieuze bedreiging voor de Abbāssiden in Bagdad. De Fātimi regeerde het grootste gedeelte van noordelijk Afrika van Egypte tot Algerije inclusief Sicilië en Syrië. Bovendien maakten de Fātimi aanspraak op de loyaliteit van andere Sjiieten zowel binnen als buiten hun domein. Zij zonden vanuit hun hoofdstad Cairo missionarissen uit naar de rest van de moslim wereld om de Fātimi kaliefen als onfeilbaar en zondeloos te verklaren en dat zij de dragers van geestelijke verlichting, overgedragen door Hazrat Ali, waren. Hun dynastie werd omvergeworpen in 1171 door Salahuddin Ayyubi, de sultan van Egypte.

De tweede kalief was benoemd door Abd-ar-Rahmān III die zichzelf in 929 tot kalief van Spanje had verklaard. Hij was de afstammeling van een Umayya prins die het bloedbad van Abbāssiden zijn familie had ontvlucht en zich in 755 in Spanje vestigde. De Umayya dynastie van Spanje, verantwoordelijk voor een briljante periode in Spaans geschiedenis, regeerde vanuit de hoofdstad in Cordoba tot 1031 toen het kalifaat uit elkaar viel in verschillende kleine Staten.

De Ottomanen en de moderne periode

Vanaf ongeveer de 13e eeuw namen de verschillende vorsten door de hele moslim wereld heen, vooral de Ottomaanse sultans, aan die de titel Kalief kritiekloos was zonder bevel betreffende de benodigdheden van het kalifaat. De titel hield een kleine betekenis in voor de Ottomaanse sultans totdat hun keizerrijk in verval begon te raken.

In de 19e eeuw, met de komst van de christelijke macht in het Nabije Oosten, begon de sultan zijn rol als kalief te benadrukken in een poging om de groei van de moslim buiten zijn domein tot steun te zijn. De Ottomaanse Keizerrijk stortte in elkaar gedurende de Eerste Wereld Oorlog (1914-1918). Na de oorlog onttroonden de Turkse nationalisten de sultan en het kalifaat was definitief ten einde (maart 1924) gebracht door de Turkse Groot Nationale Assemblee.

De afschaffing van het kalifaat bracht een grote opschudding in de moslim wereld en er werd geprotesteerd tegen de actie van de Turkse regering. Langzamerhand legde koning Hussain ibn Ali van al-Hidjaz (intussen was dit een deel van Saoedi-Arabië geworden) de eis op de titel door de zedelijkheid van zijn afkomst als directe nazaat van de Profeet ﷺ en zijn zeggenschap over de twee heilige steden Mekka en Medina. Buiten Palestina, Syrië en enkele delen van Arabië kreeg zijn wens enige aandacht. De verovering van al-Hidjaz in 1925 door Abdul Aziz ibn Saud, heerser van Nadjd, maakte Hussains eis zelfs minder belangrijk.

 Een internationale moslim congres in Cairo in 1926 om de aanvaardbare opvolger van het kalifaat te kiezen bleek mislukt. Het resulteerde slechts in een verzoek aan de moslimgemeenschap, wereldwijd, samen te werken aan herbenoeming van het kalifaat. Echter, na de Tweede Wereld Oorlog hebben de moslim naties zich voornamelijk beziggehouden met het bevorderen van de nationale onafhankelijkheid en oplossen van de economische problemen. Hierdoor is de vraag naar herinvoering van het kalifaat niet meer relevant geworden.

Blijf scherp, deel dit.
Translate »
error: Content is protected !!