Inleiding

Na het onderzoeken van Boeken, historische bewijzen en de werken tot nu toe, zien wij dat de religie die mensen beveelt om in Allāh Ta’ālā te geloven (dat wil zeggen de islam) bestaat sinds de tijd van Profeet ﷺ Adam (‘alayhis salām). Adam heeft in het Hebreeuws de betekenis van aarde, omdat hij uit aarde was geschapen. [1]Nadat de mens op de aarde verscheen stuurde Allāh Ta’ālā veel profeten (‘alaihimus salawātu wa taslimāt) naar hen.

Tijdens de tijd van Hazrat Adam (‘alayhis salām) en Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) hebben geen van hen een Groot Boek gekregen. Allāh Ta’ālā stuurde hen kleine boekjes genaamd suhuf (Boekrollen). Er waren honderd suhuf[2] waarvan er 10 naar Hazrat Ibrahim werden gestuurd. Daarnaast zijn 10 naar Hazrat Adam, 50 naar Hazrat Shies, 30 naar Hazrat Idrīs (‘alaihimus salawātu wa taslimāt) gestuurd.[3]

Profeet Ibrahim (‘alayhis salām)

Volgens historici werd Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) geboren 2122 jaar voor Christus in een stad gelegen tussen de Eufraat en Tigris rivieren. Zoals is gezegd, stierf hij nadat hij 175 jaar in een stad genaamd Halil-ur-Rahmān (Hebron) in de buurt van Jeruzalem had gewoond. Volgens Imām Jalāluddin Suyuti (radi Allāhu anhu) was hij geboren 2000 jaar na het heengaan van Hazrat Adam (‘alayhis salām).[4]

Volgens het boek La Bible a Dit Vrai (het Heilige Boek zegt de Waarheid)[5] waren veel bezittingen die behoren aan Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) onlangs gevonden in die plaatsen. Vandaar het feit dat hij in de bovengenoemde tijd leefde, eenvoudig te begrijpen is. Zijn stiefvader heette Azar. Zijn eigen vader was Taruh die stierf toen hij nog een kind was. Azar was een kunstenaar die idolen maakte. Toen Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) nog een kind was, begreep hij dat idolen niet mochten worden aanbeden. Hij brak de idolen in stukken die gemaakt waren door zijn stiefvader en begon te discussiëren over religieuze zaken met de vorst Nimrod, de koning van Babel (Babylon).

Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) is twee keer getrouwd. Zijn eerste vrouw Sarah (Sara) was zeventig jaar oud en had nog geen kinderen gekregen. Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) trouwde toen met een Jariyya (odaliske), genaamd Hajar (Hagar) die hem werd gegeven als een geschenk door de fir’awn (farao) van Egypte. Hij had een zoon met haar gekregen genaamd Ismail. Hierop smeekte Sarah tot Allāh Ta’ālā om haar ook een kind te geven. Allāh Ta’ālā verleende haar een kind. De naam Ishaak was aan hem gegeven. Ismail (‘alayhis salām) en Ishaak (‘alayhis salām) zijn afzonderlijk de voorvaderen van de Arabieren in Arabië (Hidjaz) en de Hebreeën (Joden). Dat wil zeggen, de Arabieren en de Hebreeën zijn broers afkomstig van dezelfde vader, maar van verschillende moeders.

Allāh Ta’ālā openbaart

إِنَّ ٱلَّذِينَ يَشْتَرُونَ بِعَهْدِ ٱللَّهِ وَأَيْمَانِهِمْ ثَمَناً قَلِيلاً أُوْلَـٰئِكَ لاَ خَلاَقَ لَهُمْ فِي ٱلآخِرَةِ وَلاَ يُكَلِّمُهُمُ ٱللَّهُ وَلاَ يَنظُرُ إِلَيْهِمْ يَوْمَ ٱلْقِيَامَةِ وَلاَ يُزَكِّيهِمْ وَلَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ

Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) is een van de grootvaders van Profeet Mohammed ﷺ. Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) maakte zich bekend als  een profeet op de leeftijd van negentig jaar. Hij predikte monotheïsme.

Allāh Ta’ālā openbaart

مَا كَانَ إِبْرَاهِيمُ يَهُودِيّاً وَلاَ نَصْرَانِيّاً وَلَكِن كَانَ حَنِيفاً مُّسْلِماً وَمَا كَانَ مِنَ ٱلْمُشْرِكِينَ

“Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht Moslim. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.” Surah al-Imrān (het Huis van Imrān), H3, vers 67

In bovenstaand vers lezen wij dat Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) noch Jood is noch Christen. Hij is hanif, betekent degene die zich naar rechte pad richt, en een moslim, dat wil zeggen, degene die zich overgaf aan de Wil van Allāh Ta’ālā.

Nimrod

Nimrod was een wrede en genadeloze heerser. Zoals wordt verteld was Nimrod niet zijn echte naam, het was een bijnaam [als Farao]. Toen Nimrod een klein kind was kroop een jonge slang door zijn neusgat en veroorzaakte dat hij zeer lelijk werd. Hij was zo lelijk dat zelfs zijn eigen vader het niet kon uitstaan om zijn lelijke gezicht te zien. Daarom besloot hij om Nimrod te vermoorden, maar op verzoek van zijn moeder werd hij niet gedood. In plaats daarvan werd hij geleverd aan een herder. De herder kon ook niet tolereren dat hij naar zijn lelijke gezicht keek, dus liet hij Nimrod alleen achter ergens op een berg. Een tijgerin ook genaamd Nimrod verhinderde het kind te sterven door hem te zogen. Vandaar dat hij de naam Nimrod kreeg van de tijgerin. Na de dood van Azar bemachtigde Nimrod de positie van zijn vader, beschouwde zichzelf als god en wilde dat de mensen hem aanbidden. Deze wilde en stoere Nimrod werd uitgenodigd om te bekeren tot de ware religie van Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām). Hazrat Ibrahim streefde er ook naar om zijn volk weg te houden van het aanbidden van afgoden en Nimrod, maar helaas gaven zij deze praktijk niet op.

Alle mensen van de Chaldeeën natie hebben de gewoonte om zich eens per jaar te verzamelen in een plaats voor een festival waarna zij naar het huis van idolen gingen om zich voor de afgoden neer te werpen. Vervolgens keerden zij terug naar hun huizen. Eens, tijdens de tijd van het festival, ging Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) naar het huis van idolen en brak alle kleine idolen met een bijl. Hij liep toen weg terwijl hij de bijl liet hangen in de nek van het grootste idool. Toen de inwoners van Chaldee het huis van afgoden binnenkwamen, zagen zij dat alle afgoden gebroken waren. Ze wilden de man die ze brak gijzelen en hem straffen. Ze brachten Ibrahim (‘alayhis salām) en vroegen hem of hij het had gedaan. Ibrahim antwoordde: “Ik denk dat het grootste idool met de bijl het zelf gedaan heeft, omdat het niet wilde dat de anderen werden aanbeden. Waarom vraag je het niet aan het grootste idool?” Zij antwoordden: “Hoe wil je ons met een idool laten praten als je weet dat een idool niet in staat is om te praten?” Daarop antwoordde de Profeet Ibrahim (‘alayhis salām): “Waarom aanbidden jullie dan afgoden die niet kunnen spreken of kunnen voorkomen dat ze gebroken worden? Schaam je, je voor jouw idolen!” Dus wilde hij dat de mensen het aanbidden van de idolen zouden opgeven, maar zijn poging was tevergeefs. Dit feit wordt vermeld in de Heilige Qur’ān.

Allāh Ta’ālā openbaart

 هَـٰذَا بَلاَغٌ لِّلنَّاسِ وَلِيُنذَرُواْ بِهِ وَلِيَعْلَمُوۤاْ أَنَّمَا هُوَ إِلَـٰهٌ وَاحِدٌ وَلِيَذَّكَّرَ أُوْلُواْ ٱلأَلْبَابِ

“Dit is een aankondiging voor de mensen opdat zij er door mogen worden gewaarschuwd en opdat zij mogen weten dat Hij de Enige Allāh is en opdat degenen die begrip hebben er lering uit mogen trekken.” Surah Ibrahim (Profeet Abraham), H14, vers 52

In Tafsir Ibn Kathīr staat: “Deze [Heilige Qur’ān] is een Proclamatie voor mensheid met andere woorden het werd geopenbaard om aan hen te verkondigen en zodat zij daardoor kunnen worden gewaarschuwd en dat zij door middel van de argumenten daarin kunnen weten dat Hij namelijk Eén Allāh is en dat de mensen van merg bezitters zijn van intellect eraan kunnen herinneren.”

De polytheïsten meldden deze gebeurtenis aan Nimrod die Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) wilde spreken. Toen hij in aanwezigheid van Nimrod was knielde hij niet voor hem. Toen Nimrod vroeg waarom hij niet knielde antwoordde Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām): “Ik kniel voor niemand behalve Allāh Ta’ālā, die mij schiep.” Nimrod was niet in staat om op de geleverde bewijzen van Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) te reageren. Toen Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) hem vertelde dat Allāh Ta’ālā Eén is, Almachtig en altijd blijvend en dat Nimrod niet meer dan een mens was werd Nimrod erg boos op hem. Na aanmoediging door zijn mannen, besloot Nimrod om Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) in een vuur te gooien en levend te verbranden.

Allāh Ta’ālā openbaart

 أَلَمْ تَرَ إِلَى ٱلَّذِي حَآجَّ إِبْرَاهِيمَ فِي رَبِّهِ أَنْ آتَاهُ ٱللَّهُ ٱلْمُلْكَ إِذْ قَالَ إِبْرَاهِيمُ رَبِّيَ ٱلَّذِي يُحْيِـي وَيُمِيتُ قَالَ أَنَا أُحْيِـي وَأُمِيتُ قَالَ إِبْرَاهِيمُ فَإِنَّ ٱللَّهَ يَأْتِي بِٱلشَّمْسِ مِنَ ٱلْمَشْرِقِ فَأْتِ بِهَا مِنَ ٱلْمَغْرِبِ فَبُهِتَ ٱلَّذِي كَفَرَ وَٱللَّهُ لاَ يَهْدِي ٱلْقَوْمَ ٱلظَّالِمِينَ 

“Heb je niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer redetwistte, omdat Allāh hem het koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zei: “Mijn Heer is Hij, die het leven geeft en doet sterven”, zei hij: “Ik geef leven en doe sterven.” Abraham zei: “Nu, Allāh doet de zon van het Oosten opgaan, doet jij haar van het Westen opgaan”” Daarop verstomde de ongelovige in verbazing. En Allāh leidt het onrechtvaardige volk niet.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 258

In Tafsir al-Jalālayn staat: “Hebt u hem niet gezien die met Abraham over zijn Heer betwistte wegens het feit dat Allāh Ta’ālā hem het koningschap had gegeven? Dat is zijn arrogantie naar deze genade van Allāh Ta’ālā, dit was Nimrod. Nimrod vroeg: “Wie is deze Heer van u aan wie u ons noemt?” Abraham antwoordde: “Mijn Heer is Hij die leven geeft en doet sterven, Hij Die leven en dood in lichamen creëert.” Nimrod zei: “Ik geef leven door te sparen en te laten sterven door te doden.” Nimrod liet toen twee mannen voor hem brengen, vermoordde één van hen en spaarde de andere. Toen Abraham zich realiseerde dat deze man een dwaas was, zei Abraham die zijn toevlucht nam tot een meer verfijnd argument: “Allāh Ta’ālā laat de zon uit het Oosten opkomen; dus breng jij het vanuit het Westen op.” Toen was de ongelovige verward verbijsterd en verbaasd; en Allāh Ta’ālā leidt niet de mensen die kwaad ongelovig maken aan de kunst van het argument.”

De afgodendienaren zeiden: “Richt een gebouw op en gooi[6] hem daar vandaan in het vuur.”

Allāh Ta’ālā openbaart:

 قَالُواْ ٱبْنُواْ لَهُ بُنْيَاناً فَأَلْقُوهُ فِي ٱلْجَحِيمِ

“Zij zeiden: “Laat ons een omheining bouwen en hem in het vuur werpen.” Surah as-Sāffāt (de gerangschikten), H37, vers 97

Maar toen zij het hadden gebouwd en Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) daar vandaan in het vuur werd gegooid, werd het vuur een bloementuin.

In Tafsir al-Jalālayn staat: “Ze zeiden onder elkaar: ‘Bouw voor hem een structuur dan vullen met brandhout en zetten het in brand, en wanneer het in brand stond wierpen zij hem in het felle vuur.”

Allāh Ta’ālā openbaart

قَالُواْ حَرِّقُوهُ وَٱنصُرُوۤاْ آلِهَتَكُمْ إِن كُنتُمْ فَاعِلِينَ

Zij zeiden: “Verbrandt hem en helpt uw goden indien je iets wilt doen.”

قُلْنَا يٰنَارُ كُونِي بَرْداً وَسَلَٰماً عَلَىٰ إِبْرَاهِيمَ

Wij zeiden: “O vuur, wees koel en onschadelijk voor Abraham.” Surah al-Anbiyā (de profeten), H21, verzen 68-69

De polytheïsten probeerden vervolgens een strik voor hem te leggen, maar zijzelf waren geruïneerd. De naam Nimrod staat niet in de Heilige Qur’ān, maar de naam Nimrod staat wel in de Thora (het “Oude Testament” gedeelte van de Bijbel).[7]

Vandaag de dag is er een vijver in de stad Urfa genaamd Ayn-e-Zalika of Halil-ur-Rahmān. Het is vijftig bij dertig vierkante meter. Deze vijver wordt beschouwd als de plaats waar Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) werd gegooid in het vuur, en waar de vissen in de vijver worden verondersteld te zijn gemaakt uit hout. Bezoekers aan de vijver nooit schadelijk voor hen.

Profeet Moussa (‘alayhis salām)

De profeet die de grondbeginselen van het jodendom overbracht is Hazrat Moussa (Mozes ‘alayhis salām). Hij werd geboren ongeveer 1705 jaar voor Hazrat Isa (Jezus ‘alayhis salām) in de stad Memphis, Egypte. Aangezien er verschillende verhalen over zijn geboortedatum[8], is het niet duidelijk bekend welke farao in die tijd in Egypte regeerde. Aangezien de farao een droom had waarin hij zag dat een jongen in dat jaar geboren zou worden en hem gaat vermoorden, gaf hij opdracht aan zijn mannen om alle jongens te doden die in dat jaar geboren worden. Dat is de reden waarom Hazrat Moussa’s moeder haar zoon op de Nijl in een kist achterliet en smeekte tot Allāh Ta’ālā om hem te beschermen. Deze kist met de jongen erin, werd gevonden door de farao’s vrouw. De jongen werd ook gezien door de farao, maar toen de farao en zijn vrouw de houten kist op de rivier zagen, deed zijn vrouw hem een voorstel: “Als er een levend ding in die kist is, laat het de mijne zijn en als het materieel is, dan is het van jou.

Oké?” Aangezien dit door hem werd goedgekeurd, bracht hij geen kwaad aan de baby.

De naam Hazrat Moussa betekent ‘gered uit het water’.[9] De christenen noemden hem Mozes of Mois. Hazrat Moussa’s moeder slaagde erin om een werk te verwerven in farao’s paleis als een (natte) verpleegster voor de baby. Als gevolg daarvan was ze in staat om haar eigen zoon op te voeden. Toen hij veertig jaar oud was, hoorde hij dat hij familie had. Hij verliet het paleis om bij hen te gaan wonen. Hij ontmoette daar zijn broer Hazrat Haroun (‘alayhis salām) die drie jaar jonger was dan hij.

Hazrat Moussa (‘alayhis salām) kwam in opstand tegen de farao na het zien van de oneerlijke behandeling die hij kreeg ten opzichte van de Hebreeën. Hazrat Moussa (‘alayhis salām) streefde ernaar om hen te beschermen. Op een dag martelde een Egyptische kāfir (ongelovige) een jood. Terwijl Hazrat Moussa probeerde om de jood te redden, stierf de Egyptenaar [Koptisch]. Eigenlijk had Hazrat Moussa alleen de marteling willen voorkomen. Hierop moest hij emigreren uit Egypte. Hij verhuisde naar de stad Madyan. Daar diende hij Hazrat Shu’aib (‘alayhis salām) gedurende tien jaar. Hij trouwde met zijn dochter Safura. Tien jaar later keerde Hazrat Moussa (‘alayhis salām) terug naar Egypte. Onderweg naar Egypte ging hij naar de berg Toer. Daar hoorde hij het Woord van Allāh Ta’ālā. Op dat moment kreeg hij risālat (profetisch). Ook het feit dat Allāh Ta’ālā Eén is, de farao geen god is, en werden vele andere dingen aan hem geopenbaard.

In Egypte aangekomen ging hij naar de farao. Hij nodigde hem uit om in Eén Allāh te geloven. Hij wilde vrijheid voor de Bani Israël, maar de farao had het afgewezen. De farao werd extreem boos op hem en zei: “Hazrat Moussa is een grote tovenaar. Hij wil de macht over ons land grijpen door middel van zijn trucs.” Hij vroeg toen om de mening van zijn viziers. Ze adviseerden hem te zeggen: “Verzamel de tovenaars. Vraag ze om Hazrat Moussa te verslaan.” De tovenaars werden verzameld, en de Egyptische mensen verzamelden zich om te zien wat er zou gebeuren. Die tovenaars legden de touwen in hun handen op de grond. Alle touwen veranderden in slangen en begonnen zich naar Hazrat Moussa (‘alayhis salām) te bewegen, maar toen Hazrat Moussa de staaf in zijn hand op de grond gooide, werd het een zeer grote slang die de andere slangen inslikte. Hierop bewonderden de tovenaars Hazrat Moussa, geloofden in hem en zeiden: “Deze man vertelt de Waarheid.”[10]

Daarop werd de farao meer en meer boos. Hij zei: “Hij was jullie meester, hè? Ik zal jullie handen en benen afhakken. Ik hang jullie op aan de takken van dadelpalmen.” Zij antwoordden: “Wij geloven in Hazrat Moussa (‘alayhis salām). Wij willen onder de bescherming van zijn Heer staan. Wij willen Zijn genade, en om alleen door Hem [Allāh Ta’ālā] vergeven worden.” De farao liet de Bani Israël Egypte niet verlaten. Als hij dat had gedaan, zou hij deze mensen kwijtraken die zijn dienaren en slaven waren.

Dan is het water dat door de ongelovigen veranderden in bloed. Kikkers vielen als een douche naar beneden. Huidziekten en een driedaagse duisternis trof de mensen. De farao werd bang na het zien van deze mujazah (wonderen) en hij stond hen toe om te vertrekken. Terwijl Hazrat Moussa (‘alayhis salām) en de Bani Israël op weg waren naar Jeruzalem, werd de farao diep bedroefd. Met een geweldig leger haastte hij zich achter hen aan met de bedoeling alle Joden te doden. Toen de joden bij de Rode Zee arriveerden stond de zee hen toe om door een kanaal te lopen dat bovennatuurlijk werd geopend. Toen de farao en zijn leger in dit kanaal waren, in een poging om de Joden te vangen, sloot de zee hen op en ze waren allemaal verdronken. Tijdens deze grote immigratie deed Hazrat Moussa (‘alayhis salām) een smeekbede tot Allāh Ta’ālā op de berg Toer, omdat hij Allāh Ta’ālā wilde zien. Zijn smeekbede werd niet aanvaard door Allāh Ta’ālā, maar Hij sprak met hem weer op de berg Sinaï. Hazrat Moussa (‘alayhis salām) bleef veertig dagen en nachten op de berg Sinaï waar hij vastte. Allāh Ta’ālā stuurde hem het Heilige Boek Thora door de engel Gabriel (‘alayhis salām) die op tabletten werd geschreven. Eerder kreeg hij Tien Geboden die door zijn volgelingen moesten worden aangenomen die ook op tabletten waren geschreven. Die Tien Geboden heet Awamir-e-Ashara en zijn geschreven in de Joodse boeken. Ze beginnen met het laatste vers van hoofdstuk vijf van het boek Deuteronomium en eindigen met het begin van hoofdstuk twintig in het boek Exodus.

De Tien Geboden

Deze verzen in het Joodse boek zijn als volgt:

  • Ik ben de Heer, uw Allāh, Die u uit het land Egypte, uit het Huis van Bondage.
  • Gij zult geen andere goden hebben dan Mij. Gij zult beelden tekenen, of enige gelijkenis van iets dat boven in de hemel is, of onder de aarde, of in de wateren onder de aarde.
  • Gij zult de naam van de Heer, uw Allāh, niet voor betekenisloos aannemen.
  • Houd de Sabbat dag om het te heiligen. Zes dagen zult u arbeid verrichten en al uw werk doen, maar de zevende dag [bij joden zaterdag] is de Sabbat van de Heer, uw Allāh. Op die dag doet gij geen werk.
  • Eer uw vader en uw moeder.
  • Gij zult niet doden.
  • Noch zult gij overspel plegen.
  • Noch zult gij stelen.
  • Noch zult gij valse getuigenis afleggen jegens uw buren.
  • Noch zult gij de vrouw van uw buurman begeren, noch zult gij verlangen naar uw buurman ’s huis, zijn veld, of zijn arbeiders, of zijn dienstmeid, zijn os, of zijn ezel, of iets anders dat van uw buurman is.

Toen Hazrat Moussa (‘alayhis salām) terugkeerde van de berg Sinaï, zag hij dat zijn gemeenschap, die hij verliet onder leiding van zijn broer Hazrat Haroun (‘alayhis salām), was afgeweken van het Rechte Pad en waren begonnen met het aanbidden van een idool dat in de vorm van een kalf van goud was gemaakt.

Hazrat Moussa (‘alayhis salām) was een man die een statige, grootse gestalte had met scherpe ogen. Hij maakte een geweldige indruk op de mensen die hij ontmoette, maar toen hij nog maar één jaar oud was maakte hij de farao boos door het plukken van de haren van zijn baard die versierd was met parels. Hij wilde Mozes vermoorden, maar met de tussenkomst van zijn vrouw Asiya testte hij Hazrat Moussa (‘alayhis salām) eerst. Toen een dienblad met goud en vuur erop voor Hazrat Moussa (‘alayhis salām) werd gezet, strekte hij zijn hand uit naar het goud, maar Gabriel (‘alayhis salām) draaide zijn hand naar het vuur. Toen hij het vuur in zijn mond stak verbrandde de voorkant van zijn tong; vandaar dat hij het vuur naar beneden gooide. Dat is de reden waarom, in het begin, zijn toespraak niet vloeiend was, en wanneer het voor hem nodig was om mensen aan te spreken wees hij die taak toe aan zijn broer Hazrat Haroun (‘alayhis salām) die vloeiend kon spreken. Toen Hazrat Moussa (‘alayhis salām) zich bekend maakte als een profeet verdween dit spraakdefect en kon hij vloeiender spreken dan Hazrat Haroun (‘alayhis salām).  Terwijl Hazrat Moussa (‘alayhis salām) op de berg Sinaï was kon ondanks de goede prediking van Hazrat Haroun (‘alayhis salām) niet voorkomen worden dat de gemeenschap afweek van het Rechte Pad.

Hazrat Moussa (‘alayhis salām) ging terug naar de berg Toer en smeekte vergiffenis aan Allāh Ta’ālā voor zijn Natie. Zijn volk beloofde het niet meer te doen. Hij leidde ze en ging de woestijn in om Arz-e-Mev’ud (het beloofde land) dat hen door Allāh Ta’ālā werd beloofd. Zij verbleven veertig jaar in de woestijn van Tih. Daar, in de woestijn, gaf Allāh Ta’ālā hen manna[11] en het vlees van kwartel (salwa) om te eten. Hazrat Moussa (‘alayhis salām) kon alleen zo ver komen als een heuvel genaamd Nebo naast de stad Arieha van waaruit Arz-e-Mev’ud te zien was. Hij stierf daar toen hij zoals gezegd wordt 120 jaar oud was. Zijn broer Hazrat Haroun (‘alayhis salām) was drie jaar eerder overleden voor hem. Het binnentreden van de stad Arieha in het land Arz-e-Mev’ud werd toegekend aan zijn opvolger, de profeet Yusha (‘alayhis salām).

In het boek Mirāt-e-Kā’ināt staat dat Hazrat Moussa (‘alayhis salām) drie keer ging naar de berg Toer. De eerste keer kreeg hij risālat (profetisch). De tweede keer het Heilige Boek Thora en de derde keer de Tien Geboden, deze waren geopenbaard aan hem. De Thora was in veertig delen. Er waren duizend hoofdstukken in elk deel. Er waren duizend verzen in elk hoofdstuk. Er zijn niet zo veel verzen meer in de Thora’s van vandaag. Dit komt omdat (zoals Heilige Qur’ān verklaart) de Thora en Bijbel werden veranderd en vervalst door de mens in de loop van de tijd. De Thora werd overgebracht door de engel Gabriel (‘alayhis salām) naar Hazrat Moussa (‘alayhis salām) die werd onthouden door de profeten Hazrat Moussa, Hazrat Haroun, Hazrat Yusha, Hazrat Uzayr en Hazrat Isa (‘alaihimus salawātu wa taslimāt).

In het boek Kamus-ul-Alam staat: “Toen de soeverein Buhtun Nasar van Assyrië Jeruzalem in beslag had genomen en Masjid al-Aqsa neerhaalde, hij alle kopieën van de Thora verbrandde. Bovendien veroverde hij 70.000 joodse geleerden, waaronder de profeten Daniël en ‘Uzayr (‘alayhis salām), en stuurde ze naar Babylonië. Het feit dat ‘Uzayr (‘alayhis salām) Ezra genoemd wordt door de Joden is geschreven in het boek Munjid.”

Echter, de schrijver van het boek van Ezra en enkele andere boeken die zijn opgenomen in het Oude Testament van de Bijbel van vandaag, zijn niet van ‘Uzayr (‘alayhis salām). Ezra was een Hebreeuwse rabbijn, een man van religie. De Joden veronachtzaamden de heilige “Thora” en werden kāfir. Ze geloofden niet in de profeten die werden gestuurd om hen te waarschuwen. Ze martelden de meeste van deze profeten.

De Shah van Iran, Bahman Kayhusrav, versloeg de Assyriërs[12] en liet al zijn joodse gevangenen vrij waaronder Daniel (‘alayhis salām). Het aantal mensen dat in Masjid al-Aqsa bidden nam toe.

Toen Alexander de Grote de stad Jeruzalem in beslag nam, werd een Joodse man Herodes uit Jeruzalem aangesteld als gouverneur. Deze verachtelijke gouverneur martelde Hazrat Yahya (Johannes de Doper ‘alayhis salām). Hij heeft de mensen voor een groot deel getiranniseerd. Later werd Jeruzalem veroverd door de Romeinen. In het  jaar 135 van de christelijke kalender, nadat de Joden in opstand kwamen, vernietigde Adrian de stad Jeruzalem en slachtte het joodse volk. De Joden die wisten te ontsnappen aan het bloedbad gingen naar verschillende plaatsen, maar waren onderdrukt en werden hard behandeld door de christelijke inboorlingen. Toen de religie van de islam ontstond kwam rust en comfort. De stad Jeruzalem werd gerestaureerd door de Romeinse keizers en kreeg de naam Ilya. Jeruzalem werd herbouwd door Abdul Malik, de vijfde Khalifah van de Umayya Dynastie. De stad werd vernietigd en opnieuw door de christenen tijdens de Kruistochten door Hazrat Salahuddin Ayyubi (radi Allāhu anhu) gerestaureerd. De Ottomaanse kaliefs repareerden en  versierden de stad.

Andere boeken van de Joden

Een ander boek van de Joden na de Thora was Talmoed. Hazrat Moussa leerde wat hij hoorde van Allāh Ta’ālā op de berg Toer aan Hazrat Haroun, Yusha en Al-Ya’azar (‘alaihimus salawātu wa taslimāt). Die Woorden werden aan de volgende profeten meegedeeld, uiteindelijk werden ze onderwezen aan de heilige Yahuda.

Tijdens de tweede eeuw van het christelijke tijdperk werden die woorden geschreven in een boek van deze heilige Yahuda over een periode van veertig jaar. Dit boek kreeg de naam Mishna. Twee annotaties werden geschreven voor de Mishna tijdens de derde en zesde eeuw van het christelijke tijdperk, respectievelijk in Jeruzalem en in Babylon. Deze annotaties werden de naam Gamara. Elk van de twee Gamara boeken werd in één boek met de Mishna en kreeg de naam Talmoed. Talmoed die Gamara bevat die in Jeruzalem wordt geschreven en Mishna wordt genoemd Talmoed van Jeruzalem. De andere Talmoed met de Gamara geschreven in Babylon en de  Mishna heet het Talmoed van Babylon.

Christenen zijn de vijanden van deze drie boeken. Christenen geloven dat Sham’un die de leringen van Mishna predikte het kruis droeg dat werd gebruikt om Hazrat Isa (‘alayhis salām) te kruisigen.[13]

Het feit dat de bovengenoemde naam Al-Ya’azar de zoon van Shu’aib (‘alayhis salām) was is geschreven in het boek Mirāt-e-Kā’ināt. De zogenaamde Heilige Bijbel van de christenen bestaat uit twee delen: “het Oude Testament” en “het Nieuwe Testament.” Alleen het Oude Testament wordt geloofd en beschouwd als een Heilig Boek door de Joden. Ze houden niet van het idee van deze sectie wordt genoemd het oude Testament. Zij willen dat het de “Tanah” wordt genoemd. Zij zeggen dat de “Tanah” in drie delen is. Het eerste deel heet “Tawrit” (Thora). De Tawrit bestaat uit vijf delen, namelijk Genesis, Exodus, Leviticus, Numbers en Deuteronomium. Deze vijf delen worden tezamen Pentateuch genoemd.

Hazrat Dawood en Hazrat Sulaimān die onder de Profeten (‘alaihimus salawātu wa taslimāt) behoren werden naar de Hebreeën gestuurd na Hazrat Moses. Zij deden hun best om de ware religie te verspreiden.

Belangrijkste punten van het jodendom

De belangrijkste punten van de religie van het jodendom zijn:

  1. Geloof: Er is één God. Hij is Zelf-bestaand, dat wil zeggen, Zijn bestaan is van Zichzelf. Hij ziet en weet alles. Hij is niet geboren en Hij heeft geen kinderen. Hij is vergevingsgezind en straffen zijn onder zijn macht.
  2. Moraal: De fundamenten van hun moraal zijn de Tien Geboden, dat wil zeggen, Awamir-e-Ashara. Mensen moeten zich precies aanpassen aan die Tien Geboden. De ziel en het lichaam van de mens zijn verschillend van elkaar. De ziel sterft pas op Dag des Oordeels. Het is noodzakelijk om te geloven in het spirituele leven van de tweede wereld.
  3. Godsdienstig fundamenteel: De niet-Joden worden geacht afgodenaanbidders te zijn. Het is noodzakelijk om ver weg van hen te zijn. Voor zover mogelijk is het noodzakelijk om van hen te worden losgekoppeld. Het is nodig om op te offeren met of zonder bloed. [De Joden offerden elk dier op waaronder duiven, maar vooral schapen, geiten en runderen. Na verloop van tijd werden de broodjes gemaakt van zoutloze deeg en plat brood genaamd “ongezuurd brood” werden ook beoordeeld als het offeren. Het is gecategoriseerd als “het offer zonder bloed” om ze te leveren.]
  4. Straffen: Ze straffen volgens de wet van de Talion (vergelding). De mens die een slechte daad doet, wordt aan hetzelfde onderworpen op dezelfde manier. Jongens worden besneden door een rabbijn [een joodse religieuze man].
  5. Slachten: De dieren die gegeten worden, moet worden geslacht. Het vlees van een dier dat op een andere manier wordt gedood kan niet gegeten worden. [Zelfs vandaag, in de Verenigde Staten en in Europa, in joodse slagerijen er zijn etiketten gestempeld “koosjer” die betekenen dat het vlees van de dieren verkocht in deze winkels werden geslacht op een bepaalde manier zoals voorgeschreven door een rabbijn. De Joden kunnen alleen vlees eten die op deze manier is voorbereid. Moslims eten alleen het vlees van dieren die worden geslacht door het herhalen van de naam van Allāh Ta’ālā. Moslims eten nooit varkensvlees. Het is ook verboden voor Joden om varkensvlees te eten.]
  6. Hoofddeksel: Joodse vrouwen moeten hun hoofd bedekken nadat zij getrouwd zijn. Vandaag de dag voldoen Joodse vrouwen in Europa aan deze verplichting door een pruik.
  7. Sabbat: De middelen om onder de Joden te aanbidden hangen van vele verschillende ceremonies af. Zaterdag is hun heilige dag. Ze werken nooit of steken zelfs een vuurtje aan op die dag. Zaterdagen zijn beschouwd als feestdagen (heilige dagen), en geanimeerd door hen. Ze noemen het ‘Sabbat’. Daarnaast hebben ze nog een aantal andere heilige dagen, namelijk Pascha, Shawwat, Roshha Shanah, Kipur, Sukkot, Poerem, Hanuqa, enzovoorts. Pascha wordt beschouwd als een herdenking om uit Egypte te ontsnappen. Shawwat wordt gezegd dat het feest van rozen is, dat is beschouwd als een viering die de toekenning van de Thora en de Awamir-e-Ashara (Tien Geboden). Kipur is een grote vastendag, die wordt beschouwd als een dag die hun vergeven worden na hun boetedoening. Sukkot is het feest van tabernakels, dat wordt beschouwd als een gedenkteken van het leven in de woestijn. In tegenstelling tot een priester, heeft een rabbijn geen bevoegdheid om een bekentenis te horen. Zij voeren alleen de aanbiddingceremonies. In de ogen van Allāh Ta’ālā zijn alle Joden gelijk, geen verschil is er tussen het ene of het andere.

Na Hazrat Moussa (‘alayhis salām) nam het aantal van hun religieuze ceremonies toe en de manier waarop de rabbijnen ze uitvoeren werd verbeterd, veranderd, of nieuwe principes werden toegevoegd aan hen door verschillende profeten.

Na Hazrat Dawood (‘alayhis salām) werd tijdens het reciteren van het boek van Psalmen muziekinstrumenten toegevoegd aan hun aanbiddingen.

De stichting van de muur wordt door de huidige Joden “The Wailing Walls” genoemd, en zij bidden vooraan deze muren.


[1] Al-Itqān, deel 2, pg. 175

[2] Hāshiya al-Jalālayn, pg. 366

[3] Tafsir Na’īmī, deel 2, pg. 170

[4] Al-Itqān, deel 2, pg. 176

[5] Gepubliceerd door Paris : Plon, [1958] van de auteur Charles Marston en Patrice Boussel

[6] In Tafsir Ibn Kathīr staat, dat hij middels een katapult in het vuur werd geschoten en dit was de eerste keer dat een katapult werd gebruikt. In al-Jumal, deel 3 pg. 163 staat dat Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām) op dat moment 16 jaar oud was.

[7] De Thora was op 6 Ramadān al-Mubārak geopenbaard. Al-Itqān, deel 1, pg. 55

[8] Hij was geboren ca. 700 jaar na Hazrat Ibrahim (‘alayhis salām). Hāshiya ‘ala al-Jalālayn, pg. 138; 101 amazing facts by Muhammad Husain al-Qadri

[9] In Rooh al-Bayān, deel 1, pg. 91 staat, dat de naam Moussa uit twee koptische woorden bestaat, namelijk Mou (water) en Sā (hout).

[10] Hierover openbaart Allāh Ta’ālā in de Heilige Qur’ān, Surah al-A’rāf (de verheven plaatsen) in de verzen 111-123.

[11] Een fijn, vlokachtig ding zoals de vorst op de grond.

[12] Een semitische etnische groep inheems in Assyrië, een regio in het Midden-Oosten. Sommigen identificeren zichzelf als Syriërs, Arameeërs en Chaldeeërs.

[13] Sommige van de voorschriften in de Talmoed die schadelijk zijn voor de mensheid zijn geschreven op het einde van het Turkse boek “Cevab Veremedi”, dat al is vertaald in Engels en gepubliceerd onder de titel “Could Not Answer.”


Translate »
error: Content is protected !!