Inleiding
Al-Nu’man ibn Thābit al-Taymi, al-Imam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) is door Abu Dawood “De Imam” en door Ibn Hajar “De Imam, die de hemel heeft aangeraakt” genoemd. Hij is in de islamitische wereld bekend als de prominentste Imam (al-Imām al-Azam). Van de vier Ahle al-Sunnah denkscholen heeft zijn school het grootste aantal volgelingen. Hij is de eerste van de vier mujtahid Imams en heeft als troonopvolger (Tāb’i) als enige, van de vier Imams, de metgezellen Anas ibn Malik, `Abd Allah ibn Abi Awfa, Sahl ibn Sa`d al-Sā’di, Abu al-Tufayl en `Amir ibn Wathila van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ gezien.
Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) volledige naam was Numan bin Thābit bin Zuta bin Mah. Hij werd geboren in Kufa in Irak in 80 na Christus. Hij behoorde tot de vrome periode van de Tābi’īn (opvolgers van de Sahāba-e-Kirām). Toen hij nog in zijn jeugd was, ontmoette hij grote Sahāba zoals Sayyidena Anas bin Mālik, Sayyidena Sahl bin Saad en Sayyidena Abul Tufail Amir bin Wasila (radi Allāhu anhum). Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) werd eerst opgevoed als een handelaar, maar begon al snel grote interesse te krijgen in islamitisch leren.
Hazrat Abu Hanīfa is de eerste moslim in de Islam die het optekenen van fiqh heeft georganiseerd met de indeling titels en subtitels die het gehele rechtsgebied bestrijken. Hij is begonnen met reinheid (tahara) gevolgd door gebed (salāh), een gebod dat gehandhaafd werd door achtereenvolgens alle Schriftgeleerden zoals Malik, Shafi’ī, Abu Dawood, Bukhārī, Muslim en Tirmīzī. Al deze Schriftgeleerden en hun volgelingen zijn schuldig aan hem en geven hem een deel van hun beloning, omdat hij degene is die de weg naartoe voor hen heeft geopend conform de hadīth van de Profeet: “Hij die iets rechtschapen begint in de Islam wordt ervoor beloond en krijgt tevens de beloning van degene die het praktiseren tot de Dag des Oordeels, zonder dat de praktiserende er minder van wordt. Degene die iets ondeugdelijk in de Islam begint wordt gestraft en krijgt ook de straf van degene die zijn slechte stap praktiseren tot de Dag des Oordeels, zonder dat de straf van de praktiserende er minder op wordt.” Al-Shafi’ī refereerde hiernaar toen hij zei: “Mensen zijn alle kinderen van Abu Hanīfa in fiqh of Ibn Ishāq in geschiedenis of Malik in hadīth en van Munqati in tafsīr.”
Hazrat Al-Khatib verhaalt, gehoord hebbende van Hazrat Abu Hanifa’s student Hazrat Abu Nu`aym dat hij zei: “Moslims moeten du’ā (smeekbede) doen aan Allāh ter wille van Hazrat Abu Hanīfa in hun gebed, omdat de Sunan en de fiqh door hem zijn beschermd. As-Sahābi schreef een deel over het leven van elk van de drie prominente Imams en zei: “De beschrijving van Abu Hanifa’s leven beslaat twee boekdelen.” Zijn zoon Hammad zei tijdens de ghusl (bewassing) van zijn vaders dode lichaam: “Moge Allah Barmhartig zijn jegens u! U bent verheven ten opzichte van wie dan ook.”
Hazrat Abu Hanīfa was waarlijk een vrome man, hij weigerde Ibn Hubayra’s offer om een rechter te worden, zelfs toen hij werd geslagen. Net als Hazrat Al-Bukhārī en Hazrat Al-Shafi’ī reciteerde hij in iedere Ramadān 60 keer de volledige (khatma) Heilige Qur’ān; één keer overdag en één keer in de nacht ondanks zijn leermeesterschap en overige verplichtingen. Hazrat Ibrahim ibn Rustum al-Marwazi zei: “Vier Imams hebben de volledige Heilige Qur’ān in één rak’āt namāz uitgelezen, deze zijn Hazrat `Usman ibn `Affān, Hazrat Tamim Al-Dari, Hazrat Sa`id ibn Jubayr en Hazrat Abu Hanīfa.” Hazrat Ibn Al-Mubārak zei: “Hazrat Abu Hanīfa heeft lange tijd de vijf dagelijkse namāz verricht met één en dezelfde woezoe (rituele reiniging).”
Hazrat Al-Suyuti (radi Allāhu anhu) schrijft in Tabyid al-Sahīfa, dat een zekere bezoeker Hazrat Abu Hanīfa kwam observeren en hem de hele dag in de moskee zag moskeebezoekers onderwijzen, onophoudelijk vragen beantwoorden van zowel de Schriftgeleerde als het gewone volk behalve tijdens de namāz (gebed) tijd, vervolgens thuis als iedereen in slaap was gevallen in namāz zijn nacht doorbrengen zonder op enig moment te eten of slapen. En net als de meeste goed uitziende en geniale mensen was hij altijd alert en nooit moe, dag na dag gedurende zeer lange tijd. Op het laatst zei de zekere bezoeker: “Ik werd er zeker van dat hij geen gewone man was, maar een wilāyāh (Vriendschap met Allah).”
Hazrat Al-Shafi’ī zei: “Kennis circuleert om drie mannen heen, namelijk Hazrat Malik, Hazrat Al-Layth, en Hazrat Ibn `Uyayna.” As-Sahābi voegde aan toe: “Eerder, het circuleert eveneens rondom Al-Awza`i, Al-Thawri, Ma`mar, Abu Hanīfa, Shu`ba en de twee Hammads [ibn Zayd en ibn Salama].”
Hazrat Sufyan al-Thawri prees Hazrat Abu Hanīfa met de volgende woorden: “Wij waren voor Hazrat Abu Hanīfa net als kleine vogels voor een valk”, en Hazrat Sufyan stond voor Hazrat Abu Hanīfa op toen hij hem bezochte na de dood van zijn broer en zei: ‘Deze man bezit een hoge gradatie aan kennis, als ik niet voor zijn geleerdheid opsta, dan sta ik op voor zijn leeftijd, als ik niet voor zijn leeftijd opsta dan sta ik op voor zijn Godvrezendheid (wara`) en als ik niet voor zijn Godvrezendheid opsta dat sta ik op voor zijn jurisprudentie (fiqh)’. Hazrat Ibn al-Mubārak prees Hazrat Abu Hanīfa en noemde hem een teken van Allah. Beide, Ibn al-Mubārak en Sufyan al-Thawri zeiden: ‘Abu Hanīfa was in zijn tijd de meest intellectuele van alle mensen op aarde. ‘Ibn Hajar vertelde ook dat Ibn al-Mubārak zei: ”Als Allah mij niet had gered via Abu Hanīfa en Sufyan [al-Thawri] zou ik net als het gewone volk zijn’. Sahābi zei het als volgt: ‘Ik wilde een mujaddid (hervormer) worden’.”
Een voorbeeld van Hazrat Abu Hanifa’s helderheid in het uitleggen van wetgeving uit tekstbronnen kan uit de volgende hadīth wordt afgeleid. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ zei: “Uw leven, in vergelijking met de leeftijd van naties in het verleden, is net als de tijd tussen het middaggebed (‘asr) en zonsondergang. Uw voorbeeld en dat van de joden en christenen is net als van een man die leiding geeft aan zijn medewerkers en zegt: ‘Wie wil voor mij tot de middag werken tegen beloning van één qirat (een deel van een maatstaf, deel van een dinar)?’ De joden werkten tot de middag voor één qirat per persoon. Toen zei de man: ‘Wie wil voor mij werken van de middag tot het ‘asr gebed voor één qirat per persoon?’ De christenen werkten vanaf de middag tot het ‘asr gebed voor één qirat per persoon. Vervolgens zei de man: ‘Wie wil voor mij werken vanaf het `asr gebed tot maghrib gebed voor twee qirat per persoon?’ En dat zijn, in werkelijkheid, jullie allemaal. In werkelijkheid hebben jullie de beloningen verdubbeld. De joden en christenen werden boos en zeiden: ‘Wij hebben meer werk verricht en kregen minder beloning’. Maar Allah zei: ‘Heb Ik iemand van jullie in zijn rechten onrecht gedaan?’ Zij antwoordden, nee. Toen zei Hij: ‘Dit is mijn zegen die ik aan degene geef die Ik wil’.” Het was afgeleid van de uitspraak “wij hebben meer werk verricht” dat de tijd tussen middag en `asr altijd langer moet zijn dan de tijd tussen `asr en maghrib. Het volgende is vastgelegd in authentieke rapporten: “De Profeet Mohammed ﷺ haastte zich om het zohr gebed zo vroeg mogelijk te verrichten en verrichtte het `asr gebed zo laat mogelijk.”
De Profeet Mohammed ﷺ zei: “Moge Allah genade hebben met iemand die vier rak’āt voor `asr verricht.”
Hazrat `Ali verrichtte het `asr gebed kort voor zonsondergang en hij berispte de muazzin die hem opjoeg met de woorden: “Hij probeert ons de Sunnah te leren!”
Hazrat Ibrahim al-Nakha`i zei: “Degene die voor u kwamen hebben zich meer dan u gehaast om de zohr te verrichten en het verrichten van het `asr zoveel mogelijk naar later verschoven.” Al-Tahtāwi zei: “Degenen die voor u kwamen zijn de metgezellen van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ.”
Zijn leerstelling wordt door de meeste moslims gevolgd. Zijn grootvader en overgrootvader waren moslims geworden. Het is niet bekend van welke streek zij afkomstig zijn en van welk verwantschap. Er zijn enkelen die hun als Iraniër erkennen. Anderen zeggen dat zij van Kaboel zijn. De hindoe koning, had een overeenkomst gesloten met de Iraniër en militaire hulptroepen naar Iran gestuurd. Deze hadden jarenlang de leiding in de Arabische staat. De militairen werden later moslims. Een van deze militairen was de overgrootvader van Hazrat Imam Azam Sāhib.
In de islam krijgt die persoon het recht op waardering, die op het Pad van Allah en de Heilige Profeet Mohammed ﷺ loopt, en de doelen nastreeft. Het doet er niet toe van welke afkomst de moslim is. Hazrat Imam Azam Sāhib verwierf het vertrouwen als het Licht, de helper van miljoenen moslims van zowel Arabische als niet Arabische afkomst.
De geboorte van Imam Azam Sāhib en zijn wijsheid
Er wordt gezegd dat Sabut Thābit, vader van Imam Azam Sāhib, in zijn jeugdige jaren Hazrat Ali had ontmoet. Hazrat Ali had voor hem gebeden. Op oudere leeftijd kreeg Saboet een zoon die de mensen tot de Dag des Oordeels zullen herdenken. Imam Abu Hanīfa werd in het jaar 80 Hijri (689 n. Chr.) geboren in Kufa, Irak. Hij behoorde tot de familie in de zakenwereld. Zijn familie was van afkomst Perzisch en een afstammeling van de nobele Profeet ‘s ﷺ metgezel Hazrat Salman al-Farsi (radi Allāhu anhu).
Kufa was omstreeks de geboorte van Imam Azam een vooraanstaand centrum van wetenschap en kennis waar veel van de metgezellen (radi Allāhu anhu)ma van de nobele Profeet ﷺ residentie hadden gekozen. Door de aanwezigheid van deze respectvolle mensen die zoveel interesse in hadīth en riwāyat hadden veroorzaakt, werden alle huizen in Kufa een centrum van discipline.
Het is vermeld in een Hadith Sharīf die Imām al-Harizmi heeft overgeleverd van Sayyidena Abu Huraira (radi Allāhu anhuma) dat Sayyidena Rasūlullāh ﷺ zei: “Onder mijn Ummah, zal er een man komen genaamd Abu Hanīfa. Op de Dag der Opstanding zal hij het licht van mijn Ummah zijn.” In een andere Hadith Sharīf staat: “In elke eeuw zal een aantal van mijn Ummah hoge graden bereiken. Abu Hanīfa zal de hoogste van zijn tijd zijn.” Durr al-Mukhtār
Zijn opleiding
Saboet Thābit wilde zijn zoon Imam Azam Sāhib later ook in de handel te betrekken. Daarom stuurde hij Imam Azam Sāhib niet naar school. Op een dag passeerde Imam Azam Sāhib het huis van een eerwaarde dienaar van Allah, Hazrat Sha’bi (radi Allāhu anhu) (een geaccepteerde Grootschriftgeleerde onder de opvolgers). Abu Hanīfa werd door de Sheikh bij zich geroepen die hem als een student aanzag. “Waar ga je heen jonge man?” vroeg Hazrat Sha’bi. Abu Hanīfa noemde de naam van de handelaar die hij geen ging bezoeken. “Ik bedoelde, in wiens klas zit je? “zei de Sheikh. “In niemand zijn klas”, zei de Imam spijtig. “Ik zie tekenen van intelligentie in u”, zei Hazrat Sha’bi verder, ”u zult in het gezelschap van geleerde moeten vertoeven.”
Na deze ontmoeting begon de jonge Imam een zoektocht naar kennis. Imam Abu Hanīfa leerde van meer dan vierduizend mensen. Onder zijn leraren bevonden zich vooraanstaande mannen van wie de sanad (ketting van hadīth vertellers) terugging naar een groot aantal metgezellen (radi Allāhu anhu)ma. Hijzelf was gezegend met de ontmoeting met de metgezellen Anas ibn Malik, Abdullah ibn Afwa en Sahl ibn Sa’d (radi Allāhu anhu)ma, dus behorende tot de groep Tāb’i (opvolgers van de metgezellen).
Onder de leraren van Imam Abu Hanīfa bevond zich Hammad ibn Sulaimān. Hij sloot zich ook op 22-jarige leeftijd aan in de studiekring van Sheikh Sha’bi en werd een na enige tijd een zeer bekende redenaar. Bij deze Sheikh studeerde hij tot de Sheikh overleed. Hierna nam hij de majlis (studiekring) over. Op dat moment was hij veertig jaar oud. Shu’ba, een leidende muhaddith die van buiten tweeduizend hadīth kende was eveneens een leraar van Imam Abu Hanīfa. Shu’ba was buitengewoon gehecht aan Imam Abu Hanīfa en zei: “Zoals ik weet dat de zon helder is, zo weet ik dat het leren en Abu Hanīfa het evenbeeld zijn van elkaar.”
De Imām’s zoektocht naar kennis nam hem ongetwijfeld mee naar de Heiligdommen, een tijdperk toen Mekka een druk bezochte kenniscentrum was. Op 22-jarige leeftijd ging hij naar Medina om hadīth te studeren. Een groot aantal erkende meesters in hadīth, die toegang hadden tot de metgezellen (radi Allāhu anhu)ma van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ hadden hun eigen scholen opgericht. Eén van deze scholen was de `Ata bin Rabāh’s school. `Ata was een beroemde Tāb’i die geassocieerd was met de meeste metgezellen en door deze samenwerking de status in autoriteit verkreeg. Hij beweerde tweehonderd mannen ontmoet te hebben die een bijzondere band met de nobele Profeet Mohammed ﷺ hadden. De leidende metgezellen (radi Allāhu anhu)ma erkenden zijn geleerdheid. Abdullah ibn Umar (radi Allāhu anhu), zoon van de kalief Umar (radi Allāhu anhu) zei vaak: “Waarom komen mensen naar mij als Hazrat Ata ibn Abi Rabāh bij hen is? “
Van de andere Muhaddithīn van Mekka in wiens klas de Imam college volgde bevond zich Ikrāmāh. Hij was de slaaf en leerling van Abdullah ibn `Abbās, die hem met veel zorg en aandacht opleidde en hem zo bekwaam maakte dat hij gedurende zijn leven Imam Abu Hanīfa autoriteit gaf op het terrein van rechtspraak en vonnis uitvaardigen. “Imam Abu Hanīfa was de eerste die de islamitische jurisprudentie analyseerde, het in onderwerpen rangschikte, indeelde in afleveringen en het bereik en criteria vaststelde voor analytische redenering (qiyās).”
Aangezien Hazrat Imam Azam Sāhib een pienter verstand had behaalde hij goede studieresultaten. Hij passeerde de eerste gradatie in zeer korte tijd.
Hazrat Al-Hāfiz al-Kabir Abu Bakr Ahmad al-Harizmi schreef in zijn boek ‘Musnad’: “Saif al-A’imma’ rapporteerde, als Imam Abu Hanīfa een zaak van de Qur’ān en Hadith afleidde, hij nooit antwoord gaf aan de vraagsteller totdat al zijn studenten het bekrachtigden. Eén duizend volgelingen van Imam Abu Hanīfa bezocht alle colleges toen hij in de Moskee van Kufa City doceerde. Veertig van hen waren mujtahid. Als hij een antwoord wilde vinden op een bepaalde zaak vroeg hij zijn studenten het uit te zoeken, en zodra zijn studenten overeenstemming hadden bereikt op het antwoord (gebaseerd op de Heilige Qur’ān, Hadith en de woorden van de Sahāba (radi Allāhu anhum) reageerde hij met ‘Alhamdulillāh wallāhu Akbar’. Eenieder die daar op dat moment aanwezig waren herhaalde zijn woorden. Vervolgens vroeg hij zijn studenten het antwoord op te schrijven.”
Hazrat Ibn `Abd al-Barr schrijft in zijn ‘Al-Intiqa’, dat Abd Allah ibn Ahmad al-Dawraqi zei: “Ibn Ma’inn werd gevraagd over Abu Hanīfa en zoals ik het hoorde zei hij ‘Hij is waarheidsgetrouw (thiqatun), ik heb nooit gehoord dat iemand hem afzwakte.” Niemand minder dan Shu’ba schreef hem (voor beschrijvingen) en moedigde hem aan om hadīth te verhalen.”
Imam as-Shafi’ī (radi Allāhu anhu) zou gezegd hebben: “Alle mannen van fiqh zijn kinderen van Abu Hanīfa” en “Ik zou niets geleerd hebben als het niet voor mij leraar was. Alle mannen van wijsheid zijn kinderen van de Ulema van Irak die op hun beurt de volgelingen zijn van de Ulema van Kufa en zij zijn vervolgens volgelingen van Abu Hanīfa.”
Gedurende 40 jaar voerde Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) de Fajr Salāh uit met de Wudu die hij maakte voor de Ishā Salāh (dus hij sliep niet na het nachtgebed). Hij voerde 55 keer de hadj uit. Hij reciteerde de hele Heilige Qur’ān één keer per dag en één keer per nacht. Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) had zoveel Taqwa (vroomheid) dat hij 30 jaar lang elke dag vastte (behalve de 5 verboden dagen). Hij las de Heilige Qur’ān vaak in één of twee rak’ah. Hij nam van niemand cadeautjes aan. Hij droeg kleren zoals die van de armen. Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) zei ooit: “Ik heb één keer in mijn leven gelachen en ik heb er spijt van.” Hij praatte weinig en dacht veel na. Er wordt gezegd dat hij op de plaats waar zijn ziel werd meegenomen, 7.000 keer de Heilige Qur’ān las.
Weigering om een top functie te aanvaarden
Toen Hazrat Imam Azam Sāhib was afgestudeerd begon hij in Kufa onderwijs te geven. Tegelijkertijd hield hij zich bezig met handeldrijven. In die tijd werd de heerschappij van de Umayya familie steeds zwakker, terwijl de bevolking toenam. De koning van Kufa wenste dat hij zijn heerschappij conform de islam vorm kon geven. Hij riep hooggeleerde moslims bij elkaar en vroeg ze om advies. Ook Imam Azam Sāhib wilde hij als zijn naaste medewerker hebben. Imam Azam Sāhib weigerde. Hij werd ook door meedogende mensen gevraagd het aanbod van de koning te accepteren. Echter, hij antwoordde: “Al zou de koning mij vragen om de deuren van de moskeeën te tellen, dan nog zal ik zijn aanbod niet aannemen. Hoe kan ik zijn aanbod aannemen, terwijl hij moslims vermoordt. Ik kan als zijn dienaar toch niet blijven toe kijken?” De koning commandeerde zijn dienaren om Imam Azam Sāhib iedere dag tien keer met de zweep te slaan. Imam Azam Sāhib verdroeg deze kwelling, maar accepteerde het aanbod niet. Uiteindelijk heeft de koning zijn hardnekkigheid moeten loslaten.
Abāsid kalifaat
Nadat Imam Azam Sāhib vrij werd van de mishandeling van de koning vertrok hij naar Mekka en bracht daar een aantal jaren door. In het jaar 132 Hijri (780 n. Chr.) werd de macht van de Umayya familie omver geworpen. Abbās kwam daardoor aan de macht. In plaats van in Damascus werd in Bagdad het bestuur gevormd. De mensen werden de marteling door de Umayya beu. Iedereen verwierp de heerschappij van Abbās, maar hij begon door onvoorwaardelijke kwelling zijn macht uit te breiden. In die tijd werd de familie Sadaat het leven zuur gemaakt. In Medina begon Hazrat Mohammed, een nazaat van Hazrat Imam Hassan en bekent van de nakomeling van Zakia, de strijd. Imam Malik vocht zij aan zij met hem. In Kufa bracht zijn broer Ibrahim 100.000 mannen bij elkaar. Imam Azam Sāhib presenteerde ook 4.000 gelovigen. Desondanks bereikten zij niets en Abāsid kreeg voet aan de grond.
Wederom werd een top baan aangeboden
Vanwege Imam Azam Sāhib haatte Abāsid khalifah Mansoor, omdat hij Ibrahim had geholpen. Hij wilde hem straffen, maar zocht naar een aanleiding. In 146 Hijri nodigde hij Imam Azam Sāhib uit in Bagdad. Aangekomen bood hij Imam Azam Sāhib het ambt van rechter aan. Imam Azam Sāhib antwoordde: “Ik ben het niet waard om rechter te worden.” Hierop antwoordde Mansoor: “Jij liegt.” Imam Azam Sāhib antwoordde vervolgens: “Indien ik een leugenaar ben, dan heeft u met uw eigen woorden bewezen, dat ik niet geschikt ben als rechter. Een leugenaar kan je niet tot rechter benoemen.” Vervolgens zei Imam Azam Sāhib dat hij geen kennis had van het recht en dat alleen iemand die daarmee bekend is het ambt op zich kan nemen. Mansoor zweerde en zei: “Imam Azam Sāhib U moet het ambt accepteren.” Imam Azam Sāhib zweerde eveneens, dat hij ongetwijfeld het aangeboden ambt niet zal aannemen. Iemand in de nabijheid zei: “zweer jij in competitie van een rijkaard?” Imam Azam Sāhib antwoordde: “Ja, omdat een rijkaard gemakkelijk Kaffārah (vergelding) kan betalen voor een meineed.”
De juiste reden van weigering
Imam Azam Sāhib had twee keer geweigerd om een hoge ambtelijke baan aan te nemen, omdat hij niet naar gevraagd had. Hākim en Amir hadden hem zelf een top baan aangeboden. Het was het bestuur van een moslim machthebber en een moslim Amir in wiens rijk Imam Azam Sāhib leefde. Eén van de redenen was dat Imam Azam Sāhib niet bekend was met de bureaucratische normen en waarden. Hij was niet begaafd met die zaken om de dictatoren met praatjes zoet te houden. Een tweede reden was dat hij wist, dat ondanks het feit dat de gezaghebbers moslims waren hun rol als heerser niet conform de islam was. Het waren heersers die meer gaven om de wereld dan de islam. Zij deden alles wat noodzakelijk was om hun aanzien hoog te houden. Hierbij werd de islam niet in acht genomen. Allāh’s goede en eerlijke aanbidders hebben nooit zo’n baan aangenomen. Waarom zou Imam Azam Sāhib dat dan doen?
Zijn houding
Imam Azam Sāhib had duizenden leerlingen. Van deze leerlingen kregen Imam Mohammed en Imam Abu Juzoef enorm veel eerbied. Op een dag vroeg khalifah Haroun Al-Rashied aan Imam Abu Juzoef: “Hoe was Imam Azam Sāhib?” Imam Abu Juzoef antwoordde: “Hij was een zeer vrome mens. Hij ontweek altijd slechte dingen. Over het algemeen was hij stil. Wanneer iemand hem een vraag stelde gaf hij antwoord als hij het wist, anders bleef hij stil. Hij was erg ruimhartig. Hij ging nooit met een verzoek naar iemand en hield afstand van alles wat met de wereld te maken had. Voor hem had het wereldse respect en status geen waarde. Ook vertelde hij nooit iets slecht achter iemands rug om. Wanneer hij over iemand sprak deed hij het altijd in de positieve sfeer. Hij was net als bij het uitgeven van geld ook ruimhartig met het verspreiden van de kennis over de islam.” Nadat Imam Haroun dit had aangehoord zei hij: “Dat is inderdaad de gewoonte van goede mensen.”
Handel en wandel
Imām Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) verdiende zijn brood met handel. Elke vrijdag deelde hij 20 gouden munten uit aan de armen voor de ziel van zijn ouders.
Ieder mens moet bij zijn/haar werkzaamheid denken, is dit wel een legitieme handel dat ik drijf en is de winst die ik daarmee maak acceptabel conform de islam. Imam Azam Sāhib was een groothandelaar. In het begin werkten agenten (tussenpersonen) bij hem. Op een dag kreeg hij waardevolle graansoort, die hij voor de verkoop doorstuurde naar één van zijn agenten. Het graan was om de één of andere reden van slechte kwaliteit. Imam Azam Sāhib maakte een notitie en stuurde de informatie over de slechte staat van het graan naar zijn agent. De agent verkocht het graan op de markt tegen een dure prijs. Ondanks dat de koper gezien had, dat het graan niet van goede kwaliteit was betaalde hij toch drieduizend dirham. Toen Imam Azam Sāhib te horen kreeg dat zijn agent de koper niet op de hoogte had gebracht van de slechte kwaliteit verdeelde hij die drieduizend Dirham onder arme mensen. Zelf hield hij niets van die verkoop voor zichzelf.
Gulheid en getrouwheid
Op een dag ging Imam Azam Sāhib op weg naar een zieke persoon. Onderweg zag hij iemand die hij kende. Die persoon keerde meteen om en liep terug. Imam Azam Sāhib riep hem van verre en vroeg hem te wachten. Toen Imam Azam Sāhib bij hem aankwam vroeg Imam Sāhib hem waarom hij omkeerde en terugliep. De man zei: “Ik had tienduizend Dirham van u geleend en heb het u nog steeds niet terugbetaald. Dat was de schande waardoor ik terugging en niet de moed had u te ontmoeten.” Hazrat Imam Azam Sāhib antwoordde: “Broeder! Wat is dat nou? Ik verleen je kwijtschelding voor die lening.”
Een ander persoon had een lening lopen. Hierdoor hield hij geen contact meer met anderen. Een vriend dacht, ik zal wat geld inzamelen en de lening voor hem inlossen. Toen hij bij Imam Azam Sāhib aankwam vroeg Hazrat aan hem: “Hoe groot is de lening?” De vriend antwoordde: “Vierduizend Dirham.” Hazrat zei: “Waarom al die moeite voor zulk bedrag.” Hazrat gaf hem vierduizend Dirham om de schuld van zijn vriend te voldoen.
Als Imam Azam Sāhib een arme persoon zag vroeg hij altijd naar diens toestand en zorgde voor onderdak. Hij was heel vriendelijk en openhartig voor zijn leerlingen en overige leergierige. Ieder moment vroeg hij aan hen of zij iets nodig hadden.
Bij de buren
In zijn wijk woonde een schoenmaker die een heel vrij leven leidde. Iedere avond liep hij onaangekondigd dichten voor te lezen. Op een dag werd hij door de dorpswachter aangehouden en opgesloten. Die avond hoorde Imam Azam Sāhib zijn stem niet meer en vroeg wat er aan gebeurd was. Nadat hij alles had aangehoord ging Imam Sāhib zelf naar de rechter en bevrijdde de schoenmaker uit de cel. De schoenmaker zei: “Broeder ik had u niet geroepen om mij te bevrijden?” Hazrat antwoordde: “Dat is waar, maar ik heb mijn rol als buurman vervuld.” Op dat moment vroeg de schoenmaker aan Allah om vergiffenis en beloofde nooit meer iets kwaads te doen. Sindsdien begon hij islamitisch onderricht te vergaren en werd later opgenomen in de kring van de Ulema.
Toen de koning van Kufa Imam Azam Sāhib mishandelde, omdat hij geweigerd had een top ambt te aanvaarden, was zijn moeder nog in leven. Zij werd dan erg ongerust en verdrietig. Imam Sāhib zei dat hij zich niet bekommerde om de pijn die hij leed, maar dat hij wist dat zijn moeder verdrietig was en ook pijn leed.
De zorg voor zijn moeder
De vader van Imam Azam Sāhib overleed toen Hazrat nog jong was. Zijn moeder bleef lang in leven. Ondanks dat zijn moeder wist dat de gemeenschap naar zijn zoon kwam om een vraag te stellen over de islam, stuurde zij hem naar een islamitische geleerde wanneer zij zelf een vraag had. Hazrat hoorde het antwoord en bracht het aan zijn moeder over. Wanneer zijn moeder zelf een vraag ging stellen reed zij op een muilezel. Imam Sāhib liep dan naast het dier mee met zijn moeder.
De dagen en nachten van Imam Azam Sāhib
Imam Sāhib gaf in de ochtend na het verrichten van het ochtendgebed (fajr) les aan de mensen. Van overal vandaan kwamen brieven met vragen, die hij beantwoordde. Daarna riep hij zijn vergevorderde leerlingen bij elkaar en zocht samen met hen naar oplossingen voor de vraagstukken. De oplossingen waarop zij met z’n allen het over eens waren gekomen werd opgetekend.
Na het verrichten van het middaggebed (zohr) ging hij naar huis om even uit te rusten. Na het verrichten van het late middaggebed (asr) begon hij weer met lesgeven. De rest van de tijd ontmoette hij zijn vrienden en bezocht hij de zieken. In de nacht bracht hij zijn leven diep verzonken in het gebed door. Soms zat hij ook in de zaak.
Het overlijden van Imam Azam
Imam Azam Sāhib werd door Mansoor gevangen genomen, omdat hij geweigerd had het aangeboden ambt te aanvaarden. De laatste vier jaren van zijn leven bracht hij door in een cel. Gedurende die tijd bezochten leergierigen hem in de gevangenis voor onderwijs in de islam. Op gegeven ogenblik ontstond angst in het hart van Mansoor voor Imam Azam Sāhib, daarom mengde hij vergif in de drank van Imam Azam Sāhib. Toen het vergif zich in het lichaam van Imam Azam Sāhib had verspreid viel hij op zijn knielen voor Allah en overleed in de maand Rajab. Zeer eminente Ulema en andere moslims kwamen met duizenden naar de gevangenis. De Qāzi waste zijn lichaam en herhaalde voortdurend: “Bij Allah, U bent de grootste faqīh en de meest vrome man van onze tijd…”. Toen Imam Azam Sāhib naar buiten werd gebracht namen voor de eerste keer ruim 50.000 moslims deel aan het begrafenisgebed. In totaal werd zes keer het gebed verricht. Uiteindelijk werd hij begraven. Na zijn begrafenis werd nog gedurende 20 dagen zijn begrafenisgebed verricht. De prominentste Imam overleed in Bagdad in het jaar 150 Hijri op zeventig jarige leeftijd terwijl hij in Salāh was. Hij was vergiftigd op bevel van kalief Mansur. Zijn Janaza Salāh werd zes keer opgevoerd en telkens deden er 50.000 mensen aan mee. Mensen bleven komen en voor hem bidden gedurende 20 dagen nadat hij was begraven. Hij was 70 jaar oud.
In 459 n. Chr. werd een Mazār (graftombe) voor hem gebouwd door de Selsjuk heerser Alp Arsalan. Hij ligt begraven in een graftombe in de buurt van Bagdad in Irak.