Bid’ah

Bidʿah betekent in de islam het introduceren van religieuze praktijken die geen grondslag hebben in de Heilige Qur’ān of authentieke Soennah.

Definitie van Bidʿah in de islam

Bidʿah betekent letterlijk innovatie of vernieuwing. In religieuze context verwijst het naar het invoeren van handelingen of overtuigingen in de islam die geen basis hebben in de Heilige Qur’ān, de Soennah of de praktijk van de metgezellen van de Profeet ﷺ. Er zijn verschillende categorieën:

  • Bidʿah Mukaffirah: leidt tot ongeloof, zoals het aanroepen van overleden personen.
  • Bidʿah Muharramah: verboden innovaties, zoals bidden naar graven.
  • Bidʿah Makruhah: afkeurenswaardige innovaties, zoals extra gebeden op ongepaste momenten.

Wereldse innovaties vallen hier niet onder; de Profeet ﷺ zei: “Jullie zijn beter op de hoogte van jullie wereldse zaken.” (Muslim)

Sommige geleerden maken onderscheid tussen goede en slechte innovaties, zoals in de context van ascetische praktijken bij volgelingen van Jezus (Surah al-Hadid, 57:27). Maar de dominante opvatting is dat elke religieuze innovatie een dwaling is, zoals blijkt uit de ḥadīth: “Elke innovatie is een dwaling, en elke dwaling leidt naar het Vuur.” (An-Nasā’ī)

Materialisme, machtswellust en ongeletterdheid behoren tot de factoren die het menselijk bestaan kunnen beïnvloeden en menigeen tot dwaling en afwijkende bewegingen kunnen brengen. Het zoeken naar oplossingen voor sociaal-maatschappelijke, economische en juridische vraagstukken vereist diepgaande kennis en is niet voor iedereen weggelegd. Hiervoor dient de consultant—zij het seculier of islamitisch—te beschikken over voldoende expertise en daartoe ook gekwalificeerd te zijn.

Het afgeven van certificaten behoort tot de bevoegdheid van erkende en gecertificeerde instituten, waarbij zowel de organisatie als de mens centraal staan. Deze kennis, vaardigheden en accreditatie zijn niet uitsluitend afhankelijk van het probleemgebied, maar dienen ondersteund te worden door aanpalende wetenschappen zoals sociologie, filosofie, economie, en in islamitische context vooral door de Qur’ān, Ahadīth-wetenschappen, fiqh, tafsīr, Arabische literatuur en logica.

Pas wanneer de consultant deze interdisciplinaire kennis beheerst, kan hij of zij op verantwoorde wijze dienstverlenend zijn. Binnen islamitische kringen treft men dergelijke expertise veelal aan bij de Maulānā (Schriftgeleerde), Mufti (juridisch expert) en Imam (geestelijk leider).

In het soennitische kader geldt dat religieuze innovatie (Bidʿah) zonder grondslag in de Heilige Qur’ān of authentieke Soennah als afkeurenswaardig wordt beschouwd. De Profeet Mohammed ﷺ zei: “Wie iets in onze zaak introduceert wat er niet toe behoort, het zal verworpen worden.” (al-Bukhārī). Dit impliceert dat religieuze consultancy gebaseerd moet zijn op authentieke bronnen en erkende methodologieën.

Door de drang naar materialisme, machtswellust en ongeletterdheid—zoals eerder gememoreerd—worden vele individuen, van wie sommigen oorspronkelijk soennitisch waren, beïnvloed door buitenlandse mogendheden. Deze invloeden zijn voornamelijk afkomstig uit Saoedi-Arabië en worden ideologisch aangeduid als Wahhābisme. In latere fasen manifesteerden zij zich onder andere benamingen, zoals Salafiyya, Deobandi en Tablighi Jamaat (Haykel, 2009). De leiders van deze stromingen presenteren zich als representanten van de islam, doch hun ideologische koers wijkt af van de traditionele soennitische leer. Hun denken is veelal gericht op macht en geopolitieke invloed. In West-Europa trachten zij seculier geschoolde moslims te beïnvloeden via financiële middelen en materiële infrastructuur. Deze moslims zijn academisch gevormd aan Europese instellingen en beschikken over vaardigheden zoals dataverzameling, redeneren, analyseren en het trekken van conclusies. Ondanks hun intellectuele capaciteiten zijn zij vatbaar voor de retoriek van salafistische predikers, die zich voordoen als zuivere moslims. Deze predikers laten hen reciteren uit de Heilige Qur’ān en Ahadīth, maar geven daaraan eigen interpretaties die niet zijn verankerd in de vier erkende wetscholen: anafī, Mālikī, anbali en Shāfiʿī (Ghazālī, 2013). Wanneer zij merken dat hun legitimiteit in twijfel wordt getrokken, claimen zij aansluiting bij een wetschool. Deze bewering is misleidend, aangezien het volgen van een erkende wetschool impliceert dat men binnen het soennitische kader opereert, waarin misleiding en extremisme worden verworpen.

Salafistische groeperingen interpreteren de Heilige Qurʾān vaak op basis van zero knowledge—dat wil zeggen zonder enige scholing in islamitische theologie. Hun interpretaties zijn niet geworteld in de klassieke wetenschappen van de Qurʾān (ʿUloom al-Qurʾān) en de Aḥādīth (ʿUloom al-adīth), noch in de methodologie van de vier erkende wetscholen (Ḥanafī, Mālikī, Shāfiʿī, Ḥanbali). Salafisten beweren dat de Qurʾān transparant is voor iedereen en dat men eenvoudigweg dient te doen wat erin staat. Hoewel deze stelling in essentie waar is, vereist correcte toepassing van de Qurʾān diepgaande kennis van context, taal, openbaringsaanleiding (asbāb al-nuzūl) en profetische uitleg. Niemand begreep de Qurʾān beter dan de Profeet Muḥammad ﷺ zelf, die zijn metgezellen verbood om andere teksten dan de geopenbaarde verzen op te schrijven. Mondelinge toelichting en overlevering van zijn handelingen werd echter toegestaan en gestimuleerd.

Allāh Ta’ālā openbaart:

فَٱسْتَجَبْنَا لَهُ وَوَهَبْنَا لَهُ يَحْيَىٰ وَأَصْلَحْنَا لَهُ زَوْجَهُ إِنَّهُمْ كَانُواْ يُسَارِعُونَ فِي ٱلْخَيْرَاتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَباً وَرَهَباً وَكَانُواْ لَنَا خاشِعِينَ

“En strijd voor de zaak van Allāh tegen degenen die tegen u strijden, maar overschrijdt de grens niet. Voorzeker, Allāh heeft de overtreders niet lief.” Surat al-Baqarah (de koe), H2, vers 190

Salafisten vatten dit vers letterlijk op en gebruiken het als rechtvaardiging voor geweld tegen moslims en niet-moslims. Dit is een ernstige misinterpretatie, want de Qurʾān reguleert strijd expliciet via aanvullende verzen:

 لاَّ يَنْهَاكُمُ ٱللَّهُ عَنِ ٱلَّذِينَ لَمْ يُقَاتِلُوكُمْ فِي ٱلدِّينِ وَلَمْ يُخْرِجُوكُمْ مِّن دِيَارِكُمْ أَن تَبَرُّوهُمْ وَتُقْسِطُوۤاْ إِلَيْهِمْ إِنَّ ٱللَّهَ يُحِبُّ ٱلْمُقْسِطِينَ

“Allāh verbiedt u niet, degenen, die niet tegen u om de godsdienst hebben gevochten, noch u uit uw huizen hebben verdreven, goed te doen en rechtvaardig te behandelen; voorzeker, Allāh heeft de rechtvaardigen lief.” Surah al-Mumtahanah (de vrouw die verhoord zal worden), H60, vers 8

إِنَّمَا يَنْهَاكُمُ ٱللَّهُ عَنِ ٱلَّذِينَ قَاتَلُوكُمْ فِي ٱلدِّينِ وَأَخْرَجُوكُم مِّن دِيَارِكُمْ وَظَاهَرُواْ عَلَىٰ إِخْرَاجِكُمْ أَن تَوَلَّوْهُمْ وَمَن يَتَوَلَّهُمْ فَأُوْلَـٰئِكَ هُمُ ٱلظَّالِمُونَ

“Maar Allāh verbiedt u vriendschap te betonen aan degenen, die tegen u gevochten hebben om de godsdienst, en die u uit uw huizen hebben verdreven of geholpen hebben u te verdrijven. En wie hun ook vriendschap aanbiedt, dezen zijn de boosdoeners.” Surah al-Mumtahanah (de vrouw die verhoord zal worden), H60, vers 9

Deze verzen duiden op een ethiek van zelfverdediging en rechtvaardigheid, waarbij agressie en onderdrukking expliciet worden veroordeeld.

Salafisten verwerpen religieuze vernieuwingen zoals de viering van Milād al-Nabī als bidʿah, terwijl zij zelf interpretaties hanteren die niet zijn gebaseerd op de methodologie van de klassieke geleerden. Zij projecteren hun eigen ideologische belangen op de islam en stellen zichzelf als referentiekader. In werkelijkheid is de islam ontstaan te midden van verzet, en de Profeet ﷺ toonde begrip en wijsheid jegens zijn tegenstanders. Het is juist deze historische context die salafisten negeren, waardoor hun uitspraken en handelingen niet binnen het soennitisch kader vallen.

Ja, binnen de islamitische traditie bestaan zowel goede als slechte vernieuwingen (bidʿah), mits ze niet in strijd zijn met de Heilige Qur’ān, Soennah of consensus. Deze tweedeling wordt bevestigd door imam al-Shāfiʿī, Ibn Ḥajar al-ʿAsqalānī en andere klassieke geleerden. Het begrip bidʿah (vernieuwing) wordt vaak geassocieerd met religieuze dwaling, maar klassieke geleerden maken onderscheid tussen:

  • Bidʿah maḥmūdah (goede vernieuwing): in harmonie met de Qurʾān, Soennah en consensus.
  • Bidʿah madhmūmah (slechte vernieuwing): in strijd met deze bronnen.

Imam al-Shāfiʿī (d. 820) zei: “Innovaties zijn van twee soorten: wat in strijd is met de Qurʾān, Soennah, overlevering of consensus is een dwalende innovatie. Wat echter nieuw is en geen tegenspraak vormt met deze bronnen, is geen verwerpelijke innovatie.” (al-Baihāqi, Manāqib al-Shāfiʿī, 1/469; geciteerd in Ibn ajar, Fat al-Bārī, 13/267)

Ibn ajar al-ʿAsqalānī (d. 1449), commentator van al-Bukhārī, bevestigde: “Alles wat na de Profeet ﷺ is geïntroduceerd is bidʿah, maar sommige zijn prijzenswaardig en andere verwerpelijk.”

Profetische overlevering: “Wie in de islam een goede gewoonte introduceert (sanna fil-islām sunnatan asanah), krijgt daarvoor een beloning, en wie het na hem doet, krijgt eveneens een beloning zonder dat het afdoet aan de beloning van de initiator.” (Tirmidhī, aī verklaard door Nawawī en Ibn ajar)

Sayyidah ʿĀishah (raḍiyAllāhu ʿanhā) verhaalde: “Wie iets introduceert dat niet in overeenstemming is met onze zaak (religie), zal het afgewezen zien.” (Bukhārī, Hadīth 2697)

azrat ʿAlī ibn Abī ālib: “Wie een vernieuwing introduceert of onderdak biedt aan iemand die dat doet, is vervloekt door Allāh, Zijn engelen en alle mensen.” (Sunan Abū Dāwūd, Hadīth 4530)

azrat Abū Bakr as-iddīq citeerde de Profeet ﷺ: “Wanneer mensen iets verwerpelijks zien en daar niets aan doen, zal Allāh hen allen aan Zijn straf onderwerpen.” (Ibn Mājah, Hadīth 4005; Tirmidhī, aī)

Het is onredelijk te veronderstellen dat hedendaagse geleerden of ongeletterden de Qurʾān en Aḥādīth beter kunnen begrijpen dan de metgezellen (aābah) van de Profeet ﷺ en de Salaf aāliīn. De interpretatieve autoriteit ligt bij hen die de openbaring direct hebben ontvangen en begrepen binnen de context van profetisch onderwijs.

Indien men beweert dat elke vernieuwing misleiding is, dan zouden ook de volgende praktijken als bidʿah moeten worden beschouwd:

  • Het verrichten van acht rakʿāt Tarāwīḥ
  • Het vertalen van de Qurʾān
  • Het schrijven van tafāsīr
  • Het verzamelen en classificeren van Aḥādīth
  • De ontwikkeling van fiqh en de vier wetscholen
  • Architectonische vernieuwingen in moskeeën
  • Het gebruik van luidsprekers

Deze praktijken zijn echter voortgekomen uit noodzaak, context en consensus, en worden niet als verwerpelijke bidʿah beschouwd.

Praktijken zoals het gezamenlijk reciteren van de Qurʾān, het uitspreken van alāt-o-Salām en het vieren van Milād-un-Nabī hebben hun wortels in de Qurʾān en Soennah:

Milād-un-Nabī: De Profeet ﷺ zei over het vasten op maandag: “Dat is mijn geboortedag.” (Muslim, Hadīth 1162)

Zikr in samenkomsten: “Wie Mij in een bijeenkomst herinnert, Ik herinner hen in een betere bijeenkomst.” (Hadīth Qudsī, geciteerd in Bukhārī en Muslim)

Halqāt van Zikr: “Wanneer jullie de tuinen van het Paradijs passeert, neem er deel aan.” (Tirmidhī, Hasan Gharīb)

Degenen die zich verzetten tegen goede bidʿah zouden hun eigen dagelijkse praktijken moeten heroverwegen, waaronder:

  • Rentedragende hypotheken en kredieten
  • Consumptie van arām voedsel
  • Mishandeling binnen het gezin
  • Luxueuze levensstijl en corruptie
  • Vieren van eigen verjaardagen, maar afwijzen van Milād-un-Nabī

Islam is geen religie van opportunisme, maar van principes. Het is inconsequent om goede innovaties af te wijzen terwijl men wereldse verlangens en overtredingen accepteert.

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen theologische afwijking en persoonlijke praktijk. Het categoriseren van groepen als ongelovig vereist uiterste voorzichtigheid en dient gebaseerd te zijn op consensus van erkende geleerden. Het verwerpen van sektarisme is op zichzelf geen bewijs van ongeloof, tenzij gepaard met expliciete ontkenning van fundamentele geloofspunten.

Het moge duidelijk zijn dat uit bovenstaande analyse blijkt dat de opinies van klassieke Schriftgeleerden negatief zijn wanneer bidʿah (vernieuwing) een arrogante en schadelijke afwijking betreft. Vrome autoriteiten zoals Ḥazrat Abū Bakr aṣ-Ṣiddīq en Imam al-Shāfiʿī (raḍiyAllāhu ʿanhuma) hebben echter verklaard dat vernieuwingen onderverdeeld kunnen worden in goede en slechte vormen. Hun zienswijzen zijn conform de authentieke teksten van de Heilige Qurʾān en de Soennah.

  • Abū Dāwūd. (2008). Sunan Abū Dāwūd. Darussalam.
  • Al-Baihāqi. (z.j.). Manāqib al-Shāfiʿī (1/469). Geciteerd in Ibn Ḥajar. (z.j.). Fat al-Bārī (13/267).
  • Al-Bukhārī. (2009). aī al-Bukhārī. Darussalam.
  • Al-Tirmidhī. (2007). Jāmiʿ al-Tirmidhī. Darussalam.
  • Ghazālī, A. (2013). The four Sunni schools of Islamic law: A comparative overview. Islamic Research Institute.
  • Haykel, B. (2009). Saudi Arabia and Islamic movements: Wahhabism and the state. In R. Meijer (Ed.), Global Salafism: Islam’s new religious movement (pp. 29–56). Hurst & Company.
  • Ibn Mājah. (2008). Sunan Ibn Mājah. Darussalam.
  • Ibn Rajab al-Ḥanbali. (z.j.). Latāʾif al-Maʿārif. Dār al-Bashāʾir.
  • Muslim ibn al-Ḥajjāj. (2007). aī Muslim. Darussalam.

Translate »
error: Content is protected !!