1. Binnen de Kennis van Allāh Ta’ālā schreef Hij wat er in de wereld ging en gaat gebeuren en wat Zijn dienaren ook gingen en gaan doen.
  2. Allāh Ta’ālā schreef goed in het taqdīr (lotsbestemming) van sommige mensen en schreef slecht in het taqdīr van een ander.
  3. Hij maakte de persoon niet hulpeloos door dit op te schrijven, maar schreef op wat de dienaar ging doen.
  4. Een voorbeeld hiervan is dat als Allāh Ta’ālā slecht voor Zaid schreef, dan was dat omdat Hij zich ervan bewust is dat Zaid het slecht gaat doen, en als Zaid goed zou doen, dan zou Hij goed voor Zaid hebben geschreven, dus Zijn Schrijven en Zijn Kennis maakten niemand gedwongen.
  5. Na het verrichten van slechte daden moet je niet zeggen dat dit gebeurde omdat het Allāh Ta’ālā ‘s Wil was en daarom was het in mijn taqdīr, maar alle goede dingen worden gedaan met het plezier van Allāh Ta’ālā en alle slechte daden worden gedaan met het plezier van iemands eigen verlangens.
  6. Over jezelf geloven als totaal zonder wil of totaal hulpeloos is een misplaatste overtuiging. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ heeft verwezen naar degenen die niet in taqdīr geloven zoals de vuuraanbidders doen binnen zijn Ummah.
  7. It is verboden om het onderwerp van het taqdīr te bespreken of over te discussiëren. Een persoon moet alleen maar denken, dat hij niet hulpeloos is zoals stenen en daarom niets kan doen aan zijn wil. In feite heeft Allāh Ta’ālā de mensen macht (vrije wil) gegeven om te doen wat ze willen, en de beloning en zonde is gebaseerd op deze wilskracht.

Hazrat Abu Bakr Siddiqui en Hazrat Umar-e-Farooq (radi Allāhu anhuma) mochten niet over taqdīr praten.


Translate »
error: Content is protected !!