Sheikh Ahmad-e-Farooqi Sheerhindi ook wel genoemd Imām-e-Rabbāni (radi Allāhu ‘Anhu) is een Mujaddid voor de eerste duizend jaar van de islamitische jaartelling. Vandaar dat hij ook betiteld wordt als Mujaddid-e-Azam. Daarnaast wordt Sheikh Ahmad Sheerhindi ook wel Mujaddid-al-Fishāni genoemd. Hazrat Sheikh Ahmad Sheerhindi (radi Allāhu ‘Anhu) was één uit vele grote Awliya.
Sheikh Ahmad is geboren in de tweede helft van vrijdagnacht 14 Shawwāl 971 (26 mei 1564 n. Chr.). In dit Mughal tijdperk viel de heerschappij onder Akbar. Deze heerser was ruim acht jaar aan het bewind. Sheikh Abdul Ahad, de vader van Sheikh Al-Fishāni, had veel zonen, maar hield het meest van zijn zoon Sheikh Ahmad. Deze eminente figuur was een afstammeling van Hazrat Sheikh Ahmad Faroek-e-Azam (radi Allāhu ‘Anhu). De stamvader kwam uit de stad Medina in Saoedi-Arabië en reisde naar Kaboel waar hij een poos verbleef. Vanuit Kaboel reisde hij verder naar de stad Sanām in India waar hij later stierf in de provincie Patjāla. De stad Sanām was destijds onder heerschappij van Firoz Khan Ta’looq.
Sheerhind is een plaats in India die in de tijd van Sheikh Ahmad niets anders was dan een oerwoud waar veel tijgers leefden (de naam Sheerhind is daarvan afgeleid). Een andere eminente vriend van Sheikh Ahmad, Hazrat Rafiq-al-Dīn kapte het oerwoud open, nam het onder zijn heerschappij en noemde het Sheerhind. Nadien groeide de populatie van deze plaats totdat het een stad werd.
Op zeer jonge leeftijd werd Sheikh Ahmad een Hāfiz-e-Qur’ān. Daarna bestudeerde hij twee kinderboeken voor Arabisch en Farsi (Perzisch) taalkunde. Na deze studies kreeg hij onderricht van zijn vader in tasawwuf en werd murid van zijn vader in de mystieke Orde van Chisthi. Aangezien hij in zijn regio niet veel kon leren vertrok hij naar Lahore om verder te studeren. Sialkot was enige tijd ook zijn verblijfplaats. Het staat in de 39ste memo van Hazrat Imām-e-Rabbāni, dat het symptoom van een de zuiverheden van het hart ligt in het vasthouden aan de Shari’ah, dat wil zeggen het gehoorzamen van Allāh Ta’ālā geboden en verboden.
Hij was pienter en zeer bedreven in de islamitische godsdienst en kreeg daardoor grote bekendheid onder Ulema Ahle Sunnah. Later werd hij in hun kring opgenomen. Na het voltooien van de studie reisde hij verder naar Agra. In deze dagen verbleef de heerser Amir en andere grote geleerden ook in Agra.
De godsdienstopvatting van Akbar liet onder het opperbestuur van Abu-al-Fazl en Faizi nog te wensen over. Sheikh al-Fishāni ontmoette ook deze opperbestuurders. Op een dag stuitte Faizi tijdens het schrijven van zijn betoog op een moeilijk probleem. Sheikh Ahmad kreeg dit te horen en schreef de oplossing voor dit probleem in een mum van tijd op. Sheikh Ahmad werd bekend als een oprechte moslim die erg enthousiast over de Islam was.
Op de 29e Ramadān keken de moslims zoals doorgaans uit naar de geboorte van de nieuwe maan om Ied-ul-Fitr te kunnen vieren. Uit de moslims die observeerden waren enkelen die beweerden de nieuwe maan te hebben gezien, andere beweerden het tegendeel. De volgende dag liet de koning meedelen, dat de nieuwe maan gezien was en dat de mensen hun vasten moesten beëindigen. Sheikh Ahmad deed dat niet en Abu-al-Fazl vroeg hem naar de reden. De Sheikh antwoordde: “Ik heb het niet van geschikte getuigen gehoord, dat zij de nieuwe maan hebben waargenomen.” Abu-al-Fazl zei: “Is na een mededeling van de koning nog steeds geloofwaardige getuigenis nodig?” Daarop antwoordde de Sheikh: “De koning is geen oprechte belijder van de Islam, dus waarom zou ik zijn beslissing in acht nemen.” Ondertussen werd de vader van Sheikh Ahmad onrustig, omdat zijn dierbare zoon te lang in Agra was gebleven; dus kwam hij hem ophalen. Op de terugtocht trouwde zijn zoon met de dochter van Sheikh Sultan. Sheikh Ahmad was toen 27 jaar oud.
Sheikh Ahmad had al lange tijd het verlangen de hadj plicht te volbrengen, maar de ouderdom van zijn vader liet hem niet gaan. In 1007 Hijri (1598 n. Chr.) overleed zijn vader. Nadat de Sheikh zijn dierbare vader had begraven vertrok voor hadj naar Mekka. Gedurende zijn reis naar Mekka passeerde hij Delhi waar hij Khwaja Baqi Billāh (radi Allāhu ‘Anhu) ontmoette. Na deze ontmoeting veranderde het leven van Sheikh Ahmad zodanig, dat hij het ‘wapen van de Islam’ werd.
Khwaja Baqi Billāh heette in werkelijkheid Mohammed. Khwaja Sāhib was in Kaboel geboren en was één jaar jonger dan Sheikh Ahmad. Khwaja Sāhib had veel gereisd en veel beproevingen doorstaan. Toen hij in Turkije aankwam werd Khwaja Baqi Billāh murid in de mystieke Orde van Naqshbandī. Korte tijd daarna werd hij met de geestelijke kracht door Allāh Ta’ālā verrijkt en werd hij uiteindelijk een grote murshid-al-kāmil (Groot Soefimeester).
Op een dag droomde Khwaja Baqi Billāh (radi Allāhu ‘Anhu) dat een mooie vogel uit India op zijn hand was neergestreken en daaruit at. Dit vertelde hij aan zijn murshid, die hem de droom als volgt verklaarde: “In India is iemand die door jou toedoen het wapen van de Islam zal worden en die een nieuw leven in de Islam zal blazen.” Toen Khwaja Sāhib dit hoorde vertrok hij naar India waar hij in Delhi, helemaal afgezonderd van iedereen, verbleef.
Op een dag kwam Sheikh Ahmad bij hem terecht, Khwaja Baqi Billāh wist meteen dat hij degene was over wie zijn murshid had verteld. Khwaja Sāhib vroeg hem waar hij naartoe ging, waarop deze antwoordde op weg te zijn naar Mekka voor hadj. Khwaja Sāhib zei, dat het een bijzondere verplichting is en dat hij dat moest voltooien, maar zolang hij in Delhi verbleef hij de dagen met Khwaja Sāhib moest doorbrengen. Sheikh Ahmad ging daarmee akkoord. Twee dagen later werd hij murid van Khwaja Baqi Billāh. Twee en een halve maand bracht hij in gezelschap van Khwaja Sāhib door. In deze korte periode heeft Sheikh Ahmad veel spirituele kennis geleerd en verkregen. Khwaja Baqi Billāh leefde na de ontmoeting niet meer zo lang en overleed op veertig jarige leeftijd. Zijn komst in India was zuiver de bedoeling zijn spirituele kennis over te dragen aan Sheikh Ahmad waarmee hij de Islam nieuw leven moest inblazen (herstellen).
Voordat Khwaja Baqi Billāh naar India ging was er geen Naqshbandī Orde bekend. Hij was degene die de Naqshbandī Orde in India introduceerde. Naderhand is het door Sheikh Ahmad in India verspreid. Deze Orde bestaat nog steeds in India.
In 1605 overleed Akbar. Jahangir werd de troonopvolger. Door toedoen van Akbar was de begeerte voor de Islam in zijn tijd afgenomen. Jahangir op zichzelf had een betere opvatting over de Islam, maar was erg nonchalant. Samen met Noor Jahan bracht hij de handel van Iran enorm veel schade toe. Deze daad bracht de Iranese bevolking tot onrust. Om dit leed ongedaan te maken had Sheikh Ahmad veel moeite gedaan. Als gevolg werden veel hoge militaire officieren en prominente figuren murid van hem.
Een onheuse kritiek werd geleverd op een brief van Sheikh Ahmad, waarin hij schreef dat hij een veel hogere positie had dan Hazrat Siddiq-e-Akbar, de eerste khalifah van de Profeet Mohammed ﷺ. Dit is volstrekt onwaar! Sheikh Ahmad verhelderde zijn brief met een voorbeeld. Stel je voor, dat de koning een dienstbode bij zich roept en hem iets zegt; dan wil dat nog niet zeggen dat de prominente dienaren van de koningin die hoge functies bekleden, door de ene dienstbode in positie zijn gepasseerd. De koning begreep toen de eminente Sheikh Ahmad meteen.
Tijdens het bewind van koning Akbar was het de gewoonte geworden om net als tijdens de heerschappij van de hindoe heersers uit respect te knielen voor de koning. In de tijd van Jahangir was dit ook het geval. Sheikh Ahmad keurde dit af. De dienaren van de koning vroegen aan Sheikh Ahmad voor koning Akbar te knielen. Hij deed het niet en werd door de dienaren van de koning in gevangenschap genomen. Aangezien de hoge officieren muriddin van Sheikh Ahmad waren, dacht de koning dat de Sheikh op ieder moment zijn muriddin de opdracht zou kunnen geven het opperbestuur van de koning te overmeesteren. Sheikh Ahmad werd daarom in Khawaljār in een isoleercel gezet. Daar bracht hij enige tijd door. Op een dag gaf koning Jahangir opdracht om Sheikh Ahmad vrij te laten, hij gaf hem zelfs enkele cadeaus. Ook werd hij zelf een oprechte moslim. koning Jahangir hield Sheikh Ahmad gedurende enige tijd in zijn leger waarna de Sheikh toestemming kreeg naar zijn provincie terug te keren.
Op een dag reisde de koning naar Kasjmir met een tussenstop bij Sheikh Ahmad. Hier werd hij hartelijk ontvangen en van een maaltijd voorzien.
Hazrat Sheikh Ahmad Sarhindi heeft in zijn leven de soenna van de Heilige Profeet ﷺ nageleefd. Hij was een voorbeeldige soenniet moslim. De Sheikh verrichtte alle handelingen volkomen volgens de soenna van de Heilige Profeet ﷺ. Zelfs de kleinste details ontgingen hem niet. Deze heilige was een zelf derwisj, maar toch werden 100 Ulema van voedsel voorzien. Zelfs tijdens zijn reizen onderbrak hij het vasten niet. In de tarawīh luisterde hij naar de recitatie uit de Heilige Qur’ān en voor zakāt (armenbelasting) wachtte hij niet tot het jaar om was. Zodra hij geld kreeg legde hij een twaalfde deel daarvan opzij. Hij reciteerde de Heilige Qur’ān op zo’n een wijze dat het niet alleen in India, maar zelfs in Afghanistan en Turkije levenskracht bij de mensen teweegbracht. As-Sayyid Abdulhakim Arwasi, een oceaan van islamitische wetenschap en een expert van Mārifat van tasawwuf zei: “De hoogste van de islamitische boeken na de Heilige Qur’ān en de boeken van hadīth is het boek Maktubāt van Imām-e-Rabbāni. En geen ander boek dat zo waardevol is als het Maktubāt van Imām-e-Rabbāni, is geschreven in de islamitische wereld.”
Imām-e-Rabbāni schrijft in zijn boek Ma’ruf-e-Ladduniya, in de 27e Mārifat dat religieuze kennis die niet kan worden begrepen met de vijf zintuigen of door het intellect kunnen worden geleerd uit de woorden van de Profeet ﷺ. Binnen religieuze informatie is er dergelijke kennis die niet kan worden opgeschreven in boeken of die niet met woorden kunnen worden verklaard. Er zijn geen woorden te vinden voor uitleg. Ze worden Mārifat genoemd. De eigenaar van deze Mārifat wordt genoemd “murshid.” Ze kunnen alleen worden verkregen door het stromen van de murshid’s hart of uit de zielen van de overledenen in de harten van degenen die hen begeren. Er zijn enkele voorwaarden waaraan moet worden voldaan om dit te bereiken en legt ‘fana‘ als volgt uit: “Fana betekent allesbehalve Allāh Ta’ālā vergeten. Elk van de vijf Latā’if in Ālam-e-Amr heeft een beeld, een gelijkenis in de mens. Deze vijf Latā’if hebben de namen gekregen van hart, ziel, sir, khafi en akhfa. De meerderheid van Awliya, die niet in staat is ze te differentiëren, noemde ze allemaal ‘de ziel’. Wanneer we ‘de ziel’ worden genoemd, worden deze vijf dingen begrepen. Mensen zijn gemaakt van materie en leven tussen materiële wezens. Wezens die van materie zijn gemaakt bestaat uit de zeven hemelen en de Koers (herdenkingsbijeenkomst van een Walī)i en Arsh. Deze negen klassen van wezens zijn er één van binnen de andere, zoals de lagen van een ui. De buitenste is de Arsh. Elke laag is heel veel groter dan die daarbinnen. Het is als de grootheid van de oceaan in vergelijking met een druppel water. Er is geen materie buiten de negende laag, wat de Arsh is.
Hij liet twee geweldige herinneringen achter waarmee miljoenen mensen het geluk en de juiste weg hebben weten te vinden. Ten eerste zijn deugdzame zoon die onder de Awliya valt. Ook de aanbidders van Allāh Ta’ālā hebben door zijn zegenbede het lof mogen ontvangen. Ten tweede zijn boekwerk welk bekend staat als “Maktubāt-e-Mujaddid”, dit is een volmaakt boekwerk over de Islam.
De Sheikh wist enige maanden van tevoren al dat hij binnen enkele maanden zou overlijden. Daarom begon hij dag en nacht de Heilige Qur’ān te reciteren én aan zikr beoefening zijn laatste levensdagen te wijden. Op gegeven moment kwam Sheikh Ahmad niet meer naar buiten behalve voor het gezamenlijke namāz. Tijdens deze periode vastte hij ook heel veel. Toen kreeg hij astma gevolgd door hevige koorts. Uiteindelijk blies hij op 28 Safar 1034 Hijri (30 november 1624 n. Chr.) op 63-jarige leeftijd zijn laatste adem uit.