Hazrat Sayyidena Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu)

Inleiding

Hazrat Sayyidena Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu), ook bekend als Imam Musa al-Kazim, neemt een belangrijke plaats in de islamitische geschiedenis. Hazrat Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) is de zevende Imām en Sheikh van de silsilah Aaliyah Qādiriyya Barkātiya Razwiyah Nooriyya.  Hij was een prominente Alīm en is een Walī-e-Kamiel. Hij was murid en khalifah van zijn vader Hazrat Imām Jāfar Sādiq (radi Allāhu anhuma).

Geboorte

Hij was geboren in Abwa (tussen de steden Makkah en Medina) op zondag 7 of 10 Safar, 128 Hijri. Masālik Sālikīn, deel 1, pag. 225

Zijn naam was Musā, maar hij was beroemd onder de naam Saami, Abul Hassan en Abu Ibrahim. Zijn titels waren Sabir, Sālih, Amien en Kasim.

Zijn vader was Hazrat Imām Jāfar Sādiq (radi Allāhu anhu) en zijn moeder was Umme Wulad Bibi Hāmidah radi Allāhu anha.

Hij was vrij lang en erg vaardig. Hij was licht van kleur; sommigen zeggen dat hij donker van kleur was. Anwaar -e-Sufiyah, pag. 92

Zijn kinderen

Allāh Ta’ālā had Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) gezegend met veel kinderen. Van de kinderen zijn de zonen Hazrat Ali Raza, Zaid, Aqiel, Haroun, Hassan, Hussain, Abdullah, Abdur Rahmān, Ismaël, Ishaaq, Yahya, Ahmad, Abu Bakr, Muhammad, Akbar, Jāfar Akbar, Jāfar Asghar, Hamzah, Abbās, Qāsim en zijn dochters zijn Bibi Khadija, Asmaul Akbar, Asmaul Asghar, Fathimatul Kubra, Fathimatus Sughra, Zaynab Kubra, Zaynab Sughra, Umme Koelsoem Kubra, Umme Fardah, Umme Abdullah, Ummul Qāsim, Amīna, Hakimah, Mahmoodah, Imāmah, Maymuna (ridwānullāhi ta aala alayhim ajma’in).

Zijn Khulafa

De namen van zijn Khulafa kunnen niet teruggevonden worden, maar er zijn twee zeer bekende khulafa, namelijk Hazrat Sheikh Ali Raza (radi Allāhu anhu) en Hazrat Sheikh Matlibi (radi Allāhu anhu). Anwaar-e-Sufiyah, pag. 93

Zijn kwaliteiten

Hazrat Musā Kasim (radi Allāhu anhu) was een zeer gezegende persoonlijkheid. Wie zijn naam ook noemde als een wasila (middel) in hun dua (smeekbede) werd geaccepteerd door Allāh Ta’ālā. Dit is de reden waarom de mensen van Irak hem refereren als Baabul Hawā’y (de deur der oplossingen van alle problemen).  Hazrat Imām Shafi’ī (radi Allāhu anhu) zei, dat de Mazār Sharief van Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) van grote betekenis is voor acceptatie. Hazrat Imām Jāfar Sādiq (radi Allāhu anhu) zei: “Van al mijn kinderen is Musā Kasim de meest verhevene. Hij is een parel onder de parels (sterren) van Allāh.” Hij was een Aabied en Zāhid en bracht zijn dagen met vasten door, maar ook de nachten met ibādat van Allāh. Hij was ook bekend als Abdus Sālih vanwege de lange nachten die hij doorbracht in ibādat van Allāh Ta’ālā. Hij was daarnaast ook bekend als Kasim (iemand die zijn boosheid beheerst), gepast aan zijn nederigheid en eenvoud. Verder was hij ook bekend als zeer grootmoedig en vriendelijk.

Hazrat Musā (radi Allāhu anhu) ging op zoek naar de behoeftigheid in Medina Munawwarah en stuurde mensen om geld te verdelen aan de behoeftige mensen in de holst van de nacht. Niemand wist van wie zij het geld hadden gekregen. Nooit en te nimmer stuurde hij een verzoeker weg, hoe laat en wanneer het ook was. Hij voorzag altijd in de behoefte van degene die om hulp vroegen. Wanneer hij iemand ontmoette deed hij altijd salām (begroeting). Als iemand tegen hem praatte of probeerde hem kwaad te doen, dan nog maakte hij zich zorgen om die persoon en stuurde hem geld en behandelde hem vriendelijk. Masālik Sālikīn, deel 1, pag. 226

Wonderen

Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) verrichtte veel wonderen. Enkele van zijn karāmāt worden hierna beschreven om zegen te verkrijgen.

Hazrat Shafiq Balkhi (radi Allāhu anhu) die in de tijd leefde van Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) zei: “Op mijn reis voor Hajj in 149 Hijri stopte ik in de stad Qādisiyya. Ik observeerde het gedrag van de mensen die daar leefden, toen mijn ogen vielen op een zeer behendige jonge man die een Suf (mantel gemaakt van katoen en zijde) droeg over zijn kleren en schoenen. Hij zat ver afgezonderd van de mensen. Ik begon te denken dat hij een soort Soefi was en wilde een hinderpaal zijn op de weg van de mensen. Dus liep ik naar hem toe om hem te adviseren toen hij mij naar hem toe zag komen. Hij noemde mijn naam en vertelde precies wat ik dacht. Vervolgens dacht ik in mijn hart, dit is zeker een heilige man want hij kent mij niet, maar noemt toch mijn naam en zegt ook wat ik in mijn hart heb. Ik voelde aan, dat ik hem moest ontmoeten en vergiffenis vragen. Dus haastte ik mij om hem te vinden, maar hij was al weg. Ik zocht gedurende lange tijd, maar kon hem nergens vinden. Later stopten wij tijdens onze reis bij een plaats Fida en daar zag ik hem weer. Hij verrichtte namāz, beefde en weende. Weer liep ik naar hem toe om hem om vergiffenis te vragen, toen hij zei, ‘O Shafieq, lees! Zeker ik ben medelevend met hem die berouwvol is en Imān bracht en goede daden verrichtte en vervolgens op het Rechte Pad liep’. Hij las dit vers en liep weg. Toen begon ik te denken, dat hij behoorde tot de groep Abdāls (een stadium van Wilāyāh), want hij had voor de tweede keer mijn hart gelezen. Daarna gingen wij naar Mina en daar zag ik hem wederom. Hij stond bij een put met een enorme kom in zijn handen. Hij stond op het punt een beetje water te nemen toen de kom uit zijn handen in de put viel. Toen dit gebeurde reciteerde hij het volgende couplet: ‘U bent mijn Levensonderhouder, toen ik dorst had en water wilde en Gij bent mijn sterkte toen ik voornemens was te eten’. Hij zei toen, ‘O Allāh! O mijn Schepper! O mijn Heer! Gij weet, dat uitgezonderd deze kom ik niets anders heb. Beroof mij niet van deze kom’. Tot mijn verbazing zag ik dat het water ging stijgen tot aan de rand van de put en hij zijn hand uitstrekte, zijn kom met water vulde, woezoe maakte en vier rak’āt namāz verrichtte. Na afronding van de namāz vulde hij een beetje zand in de kom met water en begon het te roeren. Toen begon hij het mengsel van water en zand op te drinken. Ik ging dichter bij hem en deed de weder salām. Hij deed ook mij de salām. Vervolgens vroeg ik hem of hij mij wilde zegenen met de zegen die hij had gekregen. Hij zei, ‘O Shafieq! Mijn Heer heeft altijd Zijn verborgen en zichtbare schatten aan mij begunstigd, dus verwacht altijd het goede van uw Heer’. Hij overhandigde daarna zijn kom aan mijn. Toen ik daaruit dronk, was het heerlijk zoet en ik had nooit eerder zoiets verrukkelijks geproefd. De barkat (zegen) van die maaltijd was zo bijzonder, dat ik vele dagen daarna geen honger en dorst had. Daarna zag ik hem niet meer tot dat wij in Makkah Mukarramah aankwamen. Daar zag ik hem heel laat in een nacht bij het Zamzam bron waar hij namāz verrichtte, beefde en weende. Na zijn namāz bleef hij daar voor lange tijd zitten en reciteerde zijn tasbīh. Daarna verrichtte hij zijn Fajr namāz en ging naar Haram (Ka’aba) voor Tawāf (rondgang). Toen hij de Haram verliet volgde ik hem, maar tot mijn verbazing zag ik hem volkomen in een andere situatie dan toen ik hem gedurende mijn reis had geobserveerd. Ik zag zijn vrienden, murid (mystieke leerlingen) en bedienden om hem heen. Zij omsingelden het hele gebied om hem heen toen hij aankwam en begonnen met khidmat (hem bedienen). Elk onder hen deed hem de salām met groot respect en liefde. Toen ik dat zag vroeg ik aan iemand, ‘wie is deze jonge man?’ Hij antwoordde, ‘hij is Musā bin Jāfar bin Muhammad bin Ali bin Hussain bin Ali bin Abi Tālib’.” Jaamiul Manaaqib, pag. 226/230

Foto van een leeuw: Op een dag zat hij in het Hof van Haroun Rashied en degene die daar aanwezig waren debatteerden over de Mujazah betrekking hebben de op de Aasa (staf) van Hazrat Musā (alayhis salām). Hij zei toen: “Als ik wens, kan ik deze leeuw (prent op een stuk tapijtwerk) tot leven brengen:” Hij had nog niet zijn hele zin afgemaakt toen de prent veranderde in een levende leeuw. Vervolgens zei hij aan de leeuw, ‘Stop! Ik heb je nog geen bevel gegeven.’ De levende leeuw veranderde terug in een prent op het tapijt werk. Masālik Sālikīn, deel 1, pag. 228

Ishāq bin Ammaar zei, toen Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) gevangen genomen was gingen de Sāhibain (van Imām Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu)) Imām Abu Yusuf en Imām Muhammad bin Hassan (ridwānullāhi Ta’ālā alayhim ajma’in) hem ontmoeten om enkele belangrijke vragen te stellen. Terwijl zij daar zaten kwam een cipier naar hem en zei, ‘ik sta nu op het punt mijn werk af te ronden en naar huis te gaan. Als er iets is dat u wenst, laat het mij dan graag weten zodat ik het voor u morgen kan regelen als ik terug ben’. Hazrat Musā Kasim (radi Allāhu anhu) keek hem aan en zei, ‘er is niets dat ik nodig heb. Alles is in orde’. Toen de cipier de cel verliet zei Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu), ‘ik ben verbaasd dat hij mij vroeg of ik iets wens dat hij morgen voor mij kan regelen, terwijl hij niet weet deze nacht te zullen overlijden’. Toen Imām Abu Yusuf en Imām Muhammad (ridwānullāhi Ta’ālā alayhim ajma’in) dit hoorden, zeiden zij, ‘wij zijn hier gekomen om u iets over de wetten te vragen over farz en sunnat en hij besprak Ilm-e-Ghayb (Kennis van het Ongezien)’. Beide mannen stuurden later iemand om de cipier te volgen om te weten of dat wat Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu) had gezegd zou uitkomen. De man ging buiten bij het huis van de cipier zitten zoals hij instructie had gekregen. Toen hij huilbuien en geschreeuw uit het huis van de cipier hoorde komen ging hij informeren wat er aan de hand was. De mensen in dat huis vertelden dat de cipier was overleden. toen dit bericht Imām Abu Yusuf en Imām Muhammad (radi Allāhu anhuma) bereikten werden zij verbaasd. Tashriful Bashr, pag. 84

Zijn voorspelling: Isā Medini zei dat hij gedurende een jaar werkte in Makkah Mukarramah en vervolgens besloot een jaar in Madinatul Munawwarah te zijn, want dit zou betekenen ‘het verkrijgen van veel zegen’. Hij arriveerde in Madinatul Munawwarah bezocht vaak Imām Musā Kasim (radi Allāhu anhu). Op een dag zat hij in de aanwezigheid van Hazrat Musā Kasim (radi Allāhu anhu) toen de Imām hem aankeek en zei: “O Isā! Ga kijken, je huis is ingestort op al je bezittingen.” Isā Medini ging direct naar zijn huis en zag dat inderdaad zijn huis was ingestort op al zijn bezittingen. Hij huurde meteen iemand in die langs liep om al zijn bezittingen onder het puin vandaan te halen. Isā realiseerde dat hij zijn kruik miste. De volgende dag ging hij naar Hazrat Musā Kasim (radi Allāhu anhu) die zei, ‘O Isā! Ben je iets kwijtgeraakt toen je huis instortte? als het zo is, laat het mij dan weten, zodat ik dua kan doen en Allāh zal je zegenen met iets dat veel beter is.” Isā Medini antwoordde, dat hij alles had teruggevonden behalve zijn kruik.

Hazrat zakte toen zijn hoofd voor enige ogenblikken en hief toen zijn hoofd weer op, waarna hij zei, ‘je hebt het verplaatst voordat jouw huis instortte en nu weet je niet meer waar je het gelaten hebt. Ga naar het dienstmeisje van jouw huis en vraag haar om de kruik aan u te geven.” Isā deed wat hem gezegd werd en vond zijn kruik bij zijn huishoudster. Masālik Sālikīn, pag. 83

Gemmen van wijsheid

Zijn woorden van wijsheid en zijn vele wazifa zijn in veel boeken geschreven. Hij deed gewoonlijk de volgende dua: ‘Allāhumma inni As’alukar-Raahata indal mautiel Afwaa indal Hisābi’ (“O Allāh, ik verzoek Gij om comfort als de dood intreedt en ik verzoek om vergiffenis op het moment van vereffening. Hij zei, ‘een gelovige is noch ontrouw noch een leugenaar’.”)

Overlijden

Hij gaf één van zijn dienaren opdracht om de ceremoniemeester te zijn van zijn begrafenis. Hazrat Musā Kasim (radi Allāhu anhu) was vergiftigd door zijn vijanden. Hij verleed op een vrijdag 5 of 25 Rajab 183 Hijri op een leeftijd van 55 jaar.

Mazār Sharif

Zijn Mazār Sharif ligt in de wijk Kazmin welke te vinden is in Bagdad Sharif.


Translate »
error: Content is protected !!