Inleiding
Een soenniet broeder mailde mij op 15 november 2007 een vraag of ik een artikel over roddelen zou wil publiceren. Bij dezen, omdat het inderdaad blijkt een onderwerp te zijn die bij zowel moslims als niet-moslims wordt gebezigd. Lees onderstaand uiteenzetting aandachtig en probeer van dit gif (kwaadsprekerij = roddel) ver weg te blijven, want roddel maakt meer kapot dan de mens bewust van is.
Voordat over het onderwerp roddelen geschreven en gesproken wordt zullen wij eerst stilstaan bij de definitie conform de Shari’ah (islamitische wetgeving) van het woord roddel.
Islam is een religie van vrede, liefde en medelijden. Liegen, verdenken, roddelen, kwaadsprekerij zijn volkomen vreemd voor islam. In feite, zij behoren toe aan de meest vernietigende en grote zonden. Dit zo, omdat deze zonden vijandschap en onenigheid onder de moslim Ummah (volgelingen van de Heilige Profeet ﷺ laat zien en leid tot ondergang. Zij veroorzaken vijandschap tussen mensen van dezelfde huishouding (vrouw – man – kinderen, enzovoorts), tussen buren, vrienden en relaties.
Islam maant ons aan, dat onze relatie met de mensheid een van de oprechtheden en verantwoordelijkheden moeten zijn. Het dient iets te zijn, waar wij respect hebben voor de eer, reputatie en privacy van een ander. Islam leert ons, dat wij niet alleen verantwoordelijk zijn voor onze eigen gedrag en handelingen, maar evenzo voor alles waarover wij control (beheersing) of invloed op hebben in onze samenleving of de wereld om ons heen.
De Heilige Qur’ān is een gids, daarin vinden wij de leidraad om ons leven op een perfecte wijze in te richten, te onderhouden en te handhaven.
Allāh Ta’ālā openbaart hierover
ذَلِكَ ٱلْكِتَابُ لاَ رَيْبَ فِيهِ هُدًى لِّلْمُتَّقِينَ
“Dit is het volmaakte Boek, daaraan is geen twijfel, een gids voor de godvrezenden.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 2
Wat zegt de Shari’ah over roddelen?
Allāh Ta’ālā heeft zelfs een hoofdstuk over roddel in de Heilige Qur’ān opgenomen.
بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ
Allāh Ta’ālā ’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.
ويْلٌ لِّكُلِّ هُمَزَةٍ لُّمَزَةٍ
[104:1] Wee iedere leugenaar en lasteraar!
ٱلَّذِى جَمَعَ مَالاً وَعَدَّدَهُ
[104:2] Die rijkdommen verzamelt en deze telt,
يَحْسَبُ أَنَّ مَالَهُ أَخْلَدَهُ
[104:3] Denkende dat zijn schatten hem voor eeuwig zullen behouden.
كَلاَّ لَيُنبَذَنَّ فِي ٱلْحُطَمَةِ
[104:4] Neen, hij zal zeker in het Verterende Vuur worden geworpen.
وَمَآ أَدْرَاكَ مَا ٱلْحُطَمَةُ
[104:5] En wat weet gij er van wat het verterende Vuur betekent?
نَارُ ٱللَّهِ ٱلْمُوقَدَةُ
[104:6] Het is het Vuur dat Allāh heeft aan gewakkerd.
ٱلَّتِي تَطَّلِعُ عَلَى ٱلأَفْئِدَةِ
[104:7] Dat boven de harten zal opstijgen.
إِنَّهَا عَلَيْهِم مُّؤْصَدَةٌ
[104:8] Voorwaar het zal hen omsluiten
فِي عَمَدٍ مُّمَدَّدَةِ
[104:9] In uitgestrekte rijen van zuilen.
Surah Al-Humazah (De Schandaal Verspreider), H104, verzen 1-9
Allāh Ta’ālā openbaart ook:
يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُواْ ٱجْتَنِبُواْ كَثِيراً مِّنَ ٱلظَّنِّ إِنَّ بَعْضَ ٱلظَّنِّ إِثْمٌ وَلاَ تَجَسَّسُواْ وَلاَ يَغْتَب بَّعْضُكُم بَعْضاً أَيُحِبُّ أَحَدُكُمْ أَن يَأْكُلَ لَحْمَ أَخِيهِ مَيْتاً فَكَرِهْتُمُوهُ وَٱتَّقُواْ ٱللَّهَ إِنَّ ٱللَّهَ تَوَّابٌ رَّحِيمٌ
“O, gij die gelooft! Vermijdt in het algemeen verdenking want achterdocht is een zonde. En spioneert niet, noch belastert elkander. Lust iemand onder u het vlees van zijn dode broeder? Gij verafschuwt het zekerlijk. Vreest Allāh voorzeker, Allāh is Berouw aanvaardend, Genadevol.” Surah al-Hujarāt (de binnenskamers, H49, vers 12
Zoals eenieder het walgelijk zal vinden en afkeuren om het dode vlees van zijn/haar broeder te eten, zo zult u ook het idee om te roddelen achterwege dienen te laten.
Ibn Abbās Tafsir: [O, gij die gelooft] in Mohammed ﷺ en de Qur’ān! (Schuwen veel achterdocht) dit werd geopenbaard voor twee metgezellen (radi Allāhu anhuma) van de Profeet ﷺ die roddelden over Salman al-Farsi en slecht gingen praten over Osama, de Dienaar van Allāh’s Boodschapper ﷺ. Ze bespioneerden hem om te zien of Osama echt wat de Profeet ﷺ aan hem vroeg om aan hen te geven. Allāh verbood daarom hen voor het hebben van een slechte mening over anderen, maar ook voor de verdenking en spionage, en dus openbaarde Hij: O jullie die geloven in Mohammed ﷺ en de Qur’ān, schuwen veel achterdocht over uw broer ins en outs (pas op! Enig wantrouwen is een misdaad) voor een aantal zieke gedachten en wat gij verbergt, zijn zonden! Dit is hoe de twee mannen dachten over Osama. (En spioneer niet) en probeer niet de fouten van je broeder te ontdekken, noch blijkt dat wat Allāh over hem heeft verborgen, en dit is precies wat de twee mannen deden, (noch elkaar lasteren) de twee roddelden over Salman. (Zou een van jullie graag het vlees van zijn dode broeder willen eten) op onrechtmatige wijze, zonder enige noodzaak? (Dus, verafschuw dat (zo verafschuwen de andere)). Wil één van jullie het vlees van aas etten, onwettig tenzij dit uit noodzaak is? Roddel dan niet over je broer! (En voldoe jullie plicht (aan Allāh)), vreest Allāh met betrekking tot achterklap iedereen. (Weet! Allāh is Berouw aanvaardend), Allāh vergeeft degene die berouw heeft van geroddel, (Genadevolle) in de richting van wie berouw nastreven. Hazrat Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) is de eerste mufassir van de islam, een oom van de Heilige Profeet ﷺ en een Sahābi.
Al-Jalālayn Tafsir: O jullie die geloven, schuwen veel achterdocht. Inderdaad sommige vermoedens zijn zonden, dat wil zeggen, het veroorzaakt dat iemand in zonde valt. Dit [vermoeden] kan vele vormen aannemen, zoals slecht denken over de goede mensen van onder de gelovigen – en dergelijke [goede mensen] zijn er velen – in tegenstelling tot de immorele individuen onder hen in wiens geval er geen zonde is, zolang het [vermoeden] in overeenstemming is met hun uiterlijk gedrag. En niet spioneren, niet de onvolkomenheden en fouten van de moslims vertellen door ze te zoeken, noch elkaar lasteren, niet over hem spreken door iets [te vermelden] wat hij afkerig van is, zelfs als het wel waar zou zijn. Zou iemand van jullie graag het vlees van zijn dode broer eten? Dat wil zeggen, het zou niet goed voor hem [daartoe] zijn. Je zult het moeten verafschuwen. Dus, over hem roddelen tijdens zijn leven zou gelijk zijn aan het eten van zijn dode vlees. Deze laatste [vorm van gedrag] is aan je gesuggereerd en je was afkerig, dus ook zijn afkeur van het eerste. En vreest Allāh, dat is Zijn straf voor roddelen, door berouw te tonen. Voorzeker, Allāh is Berouw aanvaardend, het aanvaarden van het berouw van degenen die berouw tonen, Barmhartig, aan hen.
Hazrat Abu Huraira (radi Allāhu anhu) rapporteerde, dat de Heilige Profeet ﷺ vroeg, weet u wat roddelen is? De metgezellen antwoordden, Allāh en Zijn Profeet ﷺ weten het beter. Daarop vertelde de Profeet ﷺ aan de metgezellen: “Roddelen betekent uw spreken over uw broeder op een wijze die hij niet leuk vindt.” Vervolgens werd daarop gereageerd: wat is uw opinie hierover als ik feitelijk iets (een fout) in mijn broeder zie dat ….? De profeet antwoordde: als (die fout) feitelijk iets (in uw broeder) gevonden wordt wat u beweerd, heeft u in feite over hem geroddeld, en als dat niet waar is (de fout) die u in hem ziet, dan is het een eerroof.” Sahīh Muslim
Van bovenstaande hadīth kan afgeleid worden dat het kwaad spreken over iemand roddel is, als die persoon u gepraat niet leuk vindt.
Onderzoeken over mensen hun handelen is onder bepaalde omstandigheden toegestaan, om er achter te komen of bijvoorbeeld een jongeman geschikt is om zijn dochter in nikāh (huwelijk) te treden. Wij hebben van de Profeet ﷺ toestemming gekregen om het uit te zoeken, maar niet om een bij hem mogelijk ontdekte fout aan de hele wereld te prediken. Roddelen is strikt verboden in islam en u kunt in de Heilige Qur’ān en Ahadīth daarover bewijzen vinden.
Imam Hasan al-Basrī (radi Allāhu anhu) zei: “Ik zweer bij Allāh, roddelen is sneller in het consumeren van de religie van een moslim, dan een dodelijke infectie die in iemand zijn lichaam zit.”
Tegenwoordig is deze ziekte wijdverspreid en is in veel huizen te zien. Materialisme, egoïsme (zelfzucht) en ander onnozel gedrag nemen mensen in hun macht. De mens kan niet meer nuchter nadenken, zij raken in stress door hun eigen seculiere (wereldse) lichamelijke en spirituele verlangens. Zij denken in visualisatie (beeldvorm) en naar wereldse maatstaven. Zij vergeten dat de opperkennis bij Allāh Ta’ālā is en deze heeft geschonken aan Zijn Profeet ﷺ in de vorm van ‘Ilm-e-Ghayb (Kennis van het Ongeziene). Zij proberen door de machtsstrijd en hun ijver beter over te komen bij een ander, maar vergeten door het materialisme dat eenieder in deze wereld voor de dood intreedt, maar ook in het graf en op de Dag des Oordeels berecht zal worden naar hun verrichte daden.
O soenniet, moge Allāh Ta’ālā ons de ‘Ilm (wijsheid) geven en kracht om islam te leren, daarin Iman (geloof) te hebben en ook daarop amal (praktiseren) te doen.
Allāh Ta’ālā openbaart
إِذْ تَلَقَّوْنَهُ بِأَلْسِنَتِكُمْ وَتَقُولُونَ بِأَفْوَاهِكُمْ مَّا لَّيْسَ لَكُمْ بِهِ عِلْمٌ وَتَحْسَبُونَهُ هَيِّناً وَهُوَ عِندَ ٱللَّهِ عَظِيمٌ
“Toen u zulk gepraat zei met uw tongen nadat u het van een andere hoorde, en uitte met uw monden, daar waarvan u geen kennis had en er licht (onbeduidend) over dacht, terwijl het in de ogen van Allāh belangrijk was.” Surah an-Noor (het Licht), H24, vers 15
Beheersing van de tong
Wij moeten proberen onze tong te beheersen, want alles wat u zegt wordt genoteerd door de engelen die u op uw schouders draagt en waarvan u normaal gesproken niet bewust bent, omdat zij in gewicht u niets van hun constante aanwezigheid laten merken.
Allāh Ta’ālā openbaart
يَوْمَ تَشْهَدُ عَلَيْهِمْ أَلْسِنَتُهُمْ وَأَيْدِيهِمْ وَأَرْجُلُهُمْ بِمَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ
“Op de dag waarop hun tongen, hun handen en hun voeten tegen hen zullen getuigen over hetgeen zij hebben bedreven.” Surah an-Noor (het Licht), H24, vers 24
O soenniet, wij dienen genezing te zoeken om bevrijd te worden van deze ziekte (roddel). Volgens Hazrat Sahl bin Sa’d (radi Allāhu anhu) zei de Heilige Profeet ﷺ: “Degene die mij garandeert (kuisheid van) wat tussen zijn benen is (schaamdelen), en wat tussen zijn kaken is (zijn tong), garandeer ik het Paradijs.” Sahīh Bukhārī
Een ding is dus zeker, wij dienen direct te stoppen met roddelen om geen vuur aan te steken en wakkeren in iemand zijn/haar leven. De vraag is hoe kunnen wij daarmee stoppen? Denkt u dat Allāh Ta’ālā niets van uw geheimen afweet?
Wij zijn met z’n allen verantwoording verschuldigd aan Allāh Ta’ālā en op een dag zullen wij ons met onze daden (goede en slechte) verantwoorden bij Hem. Wat denkt u op die dag dan te kunnen doen of te kunnen zeggen? Niets! Want uit angst voor Allāh Ta’ālā zullen uw lippen verzegeld zijn. Zelfs de Profeten Adam, Noah, Ibrahim, Musā en Isa (alayhis salatus was salām) zullen aan ons zeggen: “Ik ben vandaag niet in staat en bij machte om aan Allāh Ta’ālā vergiffenis voor u te vragen.”
Vervolgens zal Hazrat Isa (alayhis salām) aan ons zeggen, indien vandaag iemand met Allāh Ta’ālā kan praten, dan is het de Heilige Profeet Mohammed ﷺ.
Allāh Ta’ālā openbaart
أَمْ يَحْسَبُونَ أَنَّا لاَ نَسْمَعُ سِرَّهُمْ وَنَجْوَاهُم بَلَىٰ وَرُسُلُنَا لَدَيْهِمْ يَكْتُبُونَ
“Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en hun beraadslaging niet horen? Ja zeker, waarom niet en Onze engelen bij hen schrijven alles op.” Surah al-Zukhruf (de gouden juwelen), H43, vers 80
Een ander belangrijke factor die velen van ons dienen te veranderen is ‘slecht gezelschap’. Een goed gezelschap zal u weerhouden en helpen te stoppen met het doen van slechte dingen. Een slecht gezelschap zal u niet proberen te weerhouden van slechte daden waardoor zij u zullen doen glijden in de armen van satan, want de satan heeft medestanders nodig om met zich mee te slepen naar de hel.
Allāh Ta’ālā openbaart
وَلَوْلاۤ إِذْ سَمِعْتُمُوهُ قُلْتُمْ مَّا يَكُونُ لَنَآ أَن نَّتَكَلَّمَ بِهَـٰذَا سُبْحَانَكَ هَـٰذَا بُهْتَانٌ عَظِيمٌ
“Waarom hebt u niet gezegd toen u het hoorde, ‘het betaamt ons niet om erover te spreken. Heilig zijt Gij (Allāh), dit is een grote lastering’!” Surah an-Noor (het Licht), H24, vers 16
Slotwoord
Veel mensen staan niet bij stil als zij praten over een ander. Het is een gewoonte geworden van veel mensen om te roddelen over een ander. Hoogmoedig gepraat over zichzelf én slecht praten over een ander doen zij ook graag. De mensen denken, dat het een kleinigheid is, maar in wezen is het een grote zonde. Allāh Ta’ālā herinnert ons om voorzichtig te zijn en zelfs als wij denken dat een tekortkoming van een ander een kleinigheid is, dan nog is het in feite een grote zonde in de ‘ogen’ van Allāh Ta’ālā.
Weet dat Allāh Ta’ālā heeft geopenbaard in de Heilige Qur’ān:
وَٱتَّقُواْ يَوْماً تُرْجَعُونَ فِيهِ إِلَى ٱللَّهِ ثُمَّ تُوَفَّىٰ كُلُّ نَفْسٍ مَّا كَسَبَتْ وَهُمْ لاَ يُظْلَمُونَ
“En vrees de dag, waarop u tot Allāh zult worden teruggebracht; dan zal aan elke ziel ten volle worden betaald hetgeen zij heeft verdiend; en onrecht zal hun niet worden aangedaan.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 281