Profeet Sulaimān

Inleiding

De Heilige Qur’ān werd naar de mensheid gezonden als een gids op het juiste pad en voor het verkrijgen van Allāh’s Genade. Het geeft belangrijke kennis over wat profeet Mohammed ﷺ deed, maar ook belangrijke informatie over het leven van profeet Mozes, profeet Joseph, profeet Jezus, profeet Jona, profeet Lot, profeet Noah, profeet Shu’aib en profeet Sālih (vrede zij met hen allen). Net als onze Profeet ﷺ nodigden ze mensen uit om in Allāh Ta’ālā te geloven, waarschuwden ze voor het Hiernamaals en gaven ze ware religie door zodat hun volk hoge morele normen zou aannemen.

Een van de profeten was Sulaimān (alayhis salām), de zoon van de profeet David (alayhis salām).

Allāh Ta’ālā openbaar over de profeten:

وَمَآ أَرْسَلْنَا مِن رَّسُولٍ إِلاَّ لِيُطَاعَ بِإِذْنِ ٱللَّهِ وَلَوْ أَنَّهُمْ إِذ ظَّلَمُوۤاْ أَنْفُسَهُمْ جَآءُوكَ فَٱسْتَغْفَرُواْ ٱللَّهَ وَٱسْتَغْفَرَ لَهُمُ ٱلرَّسُولُ لَوَجَدُواْ ٱللَّهَ تَوَّاباً رَّحِيماً

“Wij zenden geen boodschapper of hij moet worden gehoorzaamd volgens Allāh’s Gebod. Als zij tot u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht hadden aangedaan en Allāh om vergiffenis hadden gevraagd en de boodschapper ook om vergiffenis voor hen had gevraagd, zouden zij Allāh voorzeker Berouw aanvaardend, Genadevol hebben bevonden.” Surah an-Nisā (de vrouwen), H4, vers 64

إِنَّآ أَوْحَيْنَآ إِلَيْكَ كَمَآ أَوْحَيْنَآ إِلَىٰ نُوحٍ وَٱلنَّبِيِّينَ مِن بَعْدِهِ وَأَوْحَيْنَآ إِلَىٰ إِبْرَاهِيمَ وَإِسْمَاعِيلَ وَإسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ وَٱلأَسْبَاطِ وَعِيسَىٰ وَأَيُّوبَ وَيُونُسَ وَهَارُونَ وَسُلَيْمَانَ وَآتَيْنَا دَاوُودَ زَبُوراً

“Waarlijk, Wij hebben u de openbaring gezonden, zoals Wij Noah en de profeten na hem openbaring zonden en Wij gaven een openbaring aan Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen; en aan Jezus, Job, Jonas, Aaron en Salomo en Wij gaven David een psalmen.” Surah an-Nisā (de vrouwen), H4, vers 163

وَوَهَبْنَا لِدَاوُودَ سُلَيْمَانَ نِعْمَ ٱلْعَبْدُ إِنَّهُ أَوَّابٌ

“En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke dienaar, die altijd (tot Ons) geneigd was.” Surah Saad, H38, vers 30

Over profeet David (alayhis salām)

Allāh Ta’ālā gaf veel kennis, rijkdom, wijsheid en een koninkrijk aan hem. Hij regeerde 16 of 40 jaar lang. Al-Itqān

Ook de Heilige Zaboor (Psalmen) kreeg hij van Allāh Ta’ālā op 18 Ramadān, 482 jaar daarna werd de Torah op 6 Ramadān aan Profeet Mozes gegeven. De Injīl werd 13 Ramadān aan Profeet Isa gegeven en op 27 Ramadān werd Heilige Qur’ān aan de Profeet ﷺ gegeven. Dus alle heilige Boeken zijn in de maand Ramadān geopenbaard aan de profeten. In de Heilige Qur’ān zijn 323.671 letters. Al-Itqān

Profeet Adam schonk 40 jaren van zijn leven aan Profeet Dawood. Mishkāt, dl 2, p 400

Profeet Dawood kon de Zaboor op 60 leesstijlen reciteren. Al-Bidāyah

Over Profeet Sulaimān (alayhis salām)

Profeet Sulaimān die op 13e jaar werd bekroond tot koning. Al-Itqān

De ring die hij kreeg, daarop werd gegrafeerd: “Ik ben Allāh, er geen ander dan Mij en Mohammed is mijn boodschapper.”

Hij kon de mieren horen praten op meer dan 4 km vandaan.

Op een dag deed hij du’ā dat door Allāh Ta’ālā werd aanvaard en Hij schonk hem grote zegeningen, superieure wijsheid, meer bezittingen dan iemand anders kon bereiken, en een glorieus koninkrijk waarin hij een onvergelijkbare heerschappij uitoefende.

Allāh Ta’ālā openbaart

قَالَ رَبِّ ٱغْفِرْ لِي وَهَبْ لِي مُلْكاً لاَّ يَنبَغِي لأَحَدٍ مِّن بَعْدِيۤ إِنَّكَ أَنتَ ٱلْوَهَّابُ

“En zeide: “O mijn Heer, vergeef mij, en schenk mij een koninkrijk hetwelk na mij voor niemand anders is; zeker, Gij zijt de Milddadige.” Surah Saad, H38, vers 35

Er zijn andere verzen die meer informatie geven over zijn door Allāh Ta’ālā geschonken rijkdom, macht en kennis.

Allāh Ta’ālā openbaart:

وَدَاوُودَ وَسُلَيْمَانَ إِذْ يَحْكُمَانِ فِي ٱلْحَرْثِ إِذْ نَفَشَتْ فِيهِ غَنَمُ ٱلْقَوْمِ وَكُنَّا لِحُكْمِهِمْ شَاهِدِينَ 

“En toen David en Salomo rechtspraken betreffende het veld waar de geiten van zekere mensen bij nacht graasden, waren Wij Getuige van hun oordeel.”

 فَفَهَّمْنَاهَا سُلَيْمَانَ وَكُلاًّ آتَيْنَا حُكْماً وَعِلْماً وَسَخَّرْنَا مَعَ دَاوُودَ ٱلْجِبَالَ يُسَبِّحْنَ وَٱلطَّيْرَ وَكُنَّا فَاعِلِينَ

“Wij schonken Salomo begrip van de zaak en aan elk hunner schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij noopten de bergen en de vogels om samen met David Gods heerlijkheid te loven. En Wij waren het, Die dat deden.” Surah al-Anbiya (de profeten), H21, vers 78-79

De woorden van de profeet Solomon, na te hebben vernomen dat een hopvogel (kolibrie) zonder zijn toestemming was verdwenen, vestigt onze aandacht op deze kwestie:

أَلَمْ تَرَ أَنَّ ٱللَّهَ يُسَبِّحُ لَهُ مَن فِي ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلأَرْضِ وَٱلطَّيْرُ صَآفَّاتٍ كُلٌّ قَدْ عَلِمَ صَلاَتَهُ وَتَسْبِيحَهُ وَٱللَّهُ عَلِيمٌ بِمَا يَفْعَلُونَ

“Zie je niet, dat alles in de hemelen en op aarde, ook de vogels met hun uitgespreide vleugels Allāh verheerlijken? Eenieder kent zijn eigen bidden en lofzang. En Allāh weet goed wat zij doen.” Surah an-Noor (het Licht) H24, vers 41

Allāh Ta’ālā leerde de profeet Solomon om de taal van vogels te spreken, en daarom vormde hij een leger samengesteld uit vogels. Zo vestigde hij een relatie met hen waardoor hij hun kon bevelen zoals hij wilde. Zich volledig bewust van het feit dat dit vermogen het resultaat was van Allāh’s genade, legde hij aan zijn volk uit dat deze kennis van Allāh Ta’ālā kwam en niet het resultaat was van zijn eigen inspanning. Op deze manier uitte hij duidelijk zijn onderwerping aan en behoefte aan Allāh Ta’ālā.

Profeet Solomon had ook macht over djinns en demonen, want de Heilige Qur’ān verklaart: “… En sommige djinns werkten voor hem met toestemming van zijn Heer …” (Surah Saba) en “… sommige van de demonen doken voor hem op en deden afgezien daarvan andere dingen … “(Surah al-Anbiya). Vanuit dit oogpunt bekeken, kan het een leger zijn geweest dat bestaat uit djinns die op vogels leken.“

Bilqīs

Op een dag riep Profeet Sulaimān een kolibrie bij zich die met enige vertraging kwam. Toe de kolibrie er was vroeg de Profeet waarop het zolang had geduurd om te komen. De kolibrie vertelde dat hij onderweg een groot land zag waar Bilqīs (Sheba) regeerde. Bilqīs had 300  ministers en elk van hen had 12.000 soldaten onder zich. Ibn Kathīr

Bilqīs was half mens en half Jinn.

Volgens Soera 27 van de Heilige Qur’ān aanbaden Bilqīs en de mensen van Saba de zon als een god in plaats van zich te houden aan de monotheïstische overtuigingen van Profeet Abraham (alayhis salām).

Dus stuurde Profeet  Salomo (alayhis salām) haar een brief waarin hij haar uitnodigde zijn Allāh Ta’ālā te aanbidden. Hij begon de brief met de Bismillāh.

Allāh Ta’ālā openbaart hierover:

إِنَّهُ مِن سُلَيْمَانَ وَإِنَّهُ بِسْمِ ٱللَّهِ ٱلرَّحْمَـٰنِ ٱلرَّحِيمِ

“Hij is van Salomo en luidt: “In naam van Allāh, de Barmhartige, de Genadevolle.” Surah an-Naml (de mier), H27, vers 30

Bilqīs zag dit als een bedreiging en uit angst dat de Joodse koning haar land zou binnenvallen, wist niet zeker hoe te reageren. Ze besloot om Solomon persoonlijk te bezoeken om meer over hem en zijn geloof te weten te komen.

Solomon riep de hulp in van zijn mensen en djinn om Bilqīs ‘gouden troon snel naar hem te brengen.

Een Ivriet (soort Jinn) zei dat hij het in een oogwenk van haar kasteel naar Solomon kon brengen.  Dat duurt te lang zei de Profeet . toen zei een man ik kan het sneller dan de Ivriet brengen. En dat deed hij, het lukte hem omdat hij een Walī Allāh was.

De koningin van Sheba was zo onder de indruk van deze prestatie, evenals van de wijsheid van Solomon, dat ze besloot zich tot zijn religie te bekeren.


Translate »
error: Content is protected !!