Inleiding
Het was zeer pijnlijke om een e-mail van een broeder te mogen ontvangen, waarin hij mij vroeg om hem te helpen met het weerleggen van de valse beschuldigingen aan het adres van profeten (van Hazrat Adam alayhis salām tot en met Profeet Mohammed ﷺ) dat zij zondaren en polytheïsten waren (ma’āzAllāh). In feite hebben de beledigingen aan het adres van de profeten door de afwijkende en brutale sekten mensen aangemoedigd openlijk belachelijke laster jegens de profeten te uiten. Daarnaast is er een sekte ontstaan die zegt dat de profeten zondaars, polytheïsten en zelfs ongelovigen zijn (Moge Allāh behoeden!). Zij geloven dat de profeten polytheïsten, ongelovigen en grote zondaars waren en pas na Tawbah (berouw) profeten werden.
Het is de plicht van elke moslim om de Imān (geloofsovertuiging) te bevestigen in alle profeten, op een zodanige wijze dat er geen verschillen gemaakt wordt tussen de profeten in hun hoedanigheid als Profeet. Bovendien moet eenieder overtuigend enorm veel respect hebben en tonen voor alle profeten in woord, attitude en geschrift én geloven dat ze vrij zijn van elke zonde (groot of klein) en onvolkomenheden; zelfs voordat zij aankondigden profeten te zijn en ook na hun aankondiging, dit is een essentieel element in het geloof. Dit is de toonaangevende positie en dit is de mening van de Ahle Sunnat Schriftgeleerden. De profeten waren al door Allāh Ta’ālā benoemd in hun ambt voordat Profeet Adam (alayhis salām) was geschapen.
De grote en kleine zonden
Het moet bekend zijn dat het nalaten van de farz (verplicht) of wājib (onverkort naleven) handelingen, zelfs één keer zonder excuus wordt beschouwd als een grote zonde. Net zo, is het plegen van de harām handeling ook beschouwd als een zonde. Het zonder gepast excuus eenmalig nalaten van het sunnat (handeling/ voorschrift van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ) wegens luiheid of het licht opvatten van een zaak wordt beschouwd als een kleine zonde. Het verrichten van een ‘liefst vermijdende’ handeling is makruh. Echter, het gewoonlijk nalaten van de sunnat of het plegen van een makruh actie kan ook een grote zonde worden, doch het wordt beschouwd als gruweldaden onder het niveau van slechtheid. Dit komt doordat groot en klein onvolledige termen (container begrippen) zijn, daarom is gezegd: “De goede daden van de vrome zijn de zonden van de muqarrabin (knusse).”
Sunnah is hier in de juridische zin toegepast, omdat het verwijst naar regelmatige handelingen uitgevoerd door de Boodschapper ﷺ van Allāh Ta’ālā en bij tijden nagelaten, zodat zij niet worden opgevat als een verplichting. Dit wordt vervolgens verder onderverdeeld in de benadrukte sunnat en de niet-benadrukte sunnat, waarvan de laatste meer mustahab (bij voorkeur) handelingen zijn. Dat wil zeggen, de handelingen door de Boodschapper ﷺ soms verricht of in het algemeen aangemoedigd.
Onfeilbaarheid van de profeten
De profeten (alayhis salām) zijn allemaal vrij van grote en kleine zonden, gruwelijkheden, ongeloof en slechte daden vóór en na het ontvangen van het Nabuwat (Profeet ﷺ ambt). Zij zijn allemaal masoom (onfeilbaar).
Een voorbeeld van een zalla (vergissing) is toen Profeet Adam (alayhis salām) van de boom at en een voorbeeld van een khata‘ (niet toerekenbare fout) is toen Profeet Musā (alayhis salām) een lid van het Farao’s volk had gedood. Hij was niet van plan om hem te doden, maar alleen om hem te slaan met zijn hand om hem weg te duwen van de Israëliet. Dus, het slaan was opzet maar de moord was per abuis. Het doden was ook per abuis, want elke fout is per abuis, maar niet elke vergissing is een fout. Daarom is er tussen de twee de universele-specifieke relatie. Een misstap gebeurt soms per ongeluk, soms uit vergeetachtigheid, soms uit onoplettendheid en soms door het nalaten van de meer waardige of gewenste handeling.
Imām ‘‘Umar al-Nasafi (Rahmatullāhi alay) stelt vast in zijn tafsir: “De A’imma [meervoud van Imām] van Samarkand gebruikten het woord zalla niet voor handelingen gepleegd door de profeten (alayhis salām), omdat een zalla een vorm van zonde is. In plaats daarvan, zeggen zij: ‘Zij verrichtten de fāzil (goede daad) en vermeden de afzal (voorkeur) en ze waren lichtelijk voor berispt, omdat voor de profeten het nalaten de voorkeur handeling gelijkgesteld wordt met het nalaten van een wājib’.”
Een andere opvatting is dat de vergissing van een Profeet of een Walī (Vriend van Allāh Ta’ālā) een middel is van verbondenheid en nabijheid met Hem. Abu Sulaimān al-Darānī (Rahmatullāhi alay) zegt als volgt: “Dawood (alayhis salām) verrichtte een handeling niet gunstiger voor zichzelf dan een wandaad. Hij bleef voortdurend zijn toevlucht zoeken bij zijn Heer totdat hij Hem bereikte. Vandaar dat de wandaad de oorzaak was van zijn vlucht naar Allāh, weg van zichzelf en de wereld.”
Hazrat Sheikh al-Muhaqqiq Sheikh Abdelhaq Muhaddith Dehlvi (radi Allāhu anhu) verklaart: “Wat vermeld is in de Heilige Qur’ān over de ‘fout’ van de Profeet Adam (alayhis salām) en Allāh’s berisping toont aan de hoge status van de Profeet Adam en zijn nabijheid van de Allāh Ta’ālā.” Ashi’ah al-Lama’at, deel 1, p. 40
Bovendien is het Allāh’s Wil, wie Hij berispt of straft, zelfs als de fout is begaan door zijn slaaf, omdat niet het niveau bereikt is waarop we kunnen zeggen dat het een ‘zonde’ is. Niemand heeft de autoriteit om iets te uiten tegenover wat dan ook. Er is een criterium en een standaard voor het respect dat vereist is om te aanschouwen, en deze norm van respect is dat wanneer Allāh Ta’ālā sommige van Zijn profeten heeft berispt, die het dichtst bij Hem zijn of wanneer in sommige gevallen de profeten en de Boodschappers nederigheid uitdrukken, waardoor iemand denkt dat er een gebrek is in deze profeten. Het is niet toegestaan voor ons om hierover te piekeren en dan de woorden als berisping en nederigheid te adresseren aan de nobele profeten.
Er zijn een aantal verklaringen waarom Profeet Adam (alayhis salām) van de verboden boom at. Eén ervan is dat hij uit vergeetachtigheid at. Een andere reden is dat hij niet heeft gegeten van de boom die specifieke door Allāh Ta’ālā was verboden, maar uit een boom van dezelfde soort, in de veronderstelling dat het Verbod van Allāh Ta’ālā slechts gold voor de specifieke boom zoals Allāh Ta’ālā zei: “Nader deze boom niet.” Hij koos dus voor de minder superieure of rukhsa (suboptimale) pad, in overeenstemming met de Wijsheid van Allāh Ta’ālā in ordening de zwakte van de menselijke mogelijkheden en de conditie te illustreren en de kracht van de Allāh’s vergeving te uiten. Dit is de reden waarom in een hadīth staat: “Als u geen zonde begaat, zal Allāh Ta’ālā een mens voortbrengen die zonde zal begaan en op zoek gaat naar vergeving en Allāh Ta’ālā zal hem vergeven.” Sahīh Muslim en Tirmīzī
Ook Profeet Adam (alayhis salām) feit was in het Paradijs, die niet werd beschouwd als een Dar-al-Taklīf (verblijfplaats van de verantwoordingsplicht), ondanks het feit dat Allāh Ta’ālā hem verbood te eten van de boom. Met andere woorden, hij had geen kennis van de gevolgen van ongehoorzaamheid want in het Paradijs zijn alleen volmaakte handelingen. Dus zijn ongehoorzaamheid was niet een openlijke strijd zoals in het geval van Satan.
Profeten zijn zelfs beschermd tegen kleine zonden
Imām Qādi ‘Iyād (Rahmatullāhi alay) schrijft in zijn boek al-Shifa, dat de meerderheid van de juristen van de scholen van Malik, Al-Shafi’ī en Abu Hanīfa (radi Allāhu ‘‘Anhum) het erover eens zijn, dat de profeten beschermd worden tegen alle kleine zonden, omdat men verplicht is hen te volgen tot in de kleinste details. Het is zelfs gemeld door Malik (radi Allāhu ‘Anhu) dat dit verplicht is te geloven.
Abu Ishāq al-Isfarayini (Rahmatullāhi alay), overleden in 418, zijn standpunt is, dat geen grote of kleine zonde in de kwesties van profeten is door opzettelijk of door fout.
Imām al-Zurqani (Rahmatullāhi alay) zei in zijn monumentale commentaar op Al-Qasṭallānī ‘s Mawāhib al-Ladduniya oorspronkelijke tekst [Al-Qasṭallānī ‘s originele tekst is tussen haakjes][1]: “Vóór en na het Profeet ambt op basis van de vitaalste verstand, uiterlijk en innerlijk, in het geheim en in het openbaar, in alle ernst en scherts, in tevredenheid en in woede. En waarom niet, wanneer de metgezellen unaniem waren in hem te volgen en hem getrouw na te bootsen in al zijn daden? (Zoals de profeten). Taaj al-Dīn al-Subki Tabaqat al-Shafi`īyya al-Wusta zoals geciteerd in de Kubra (4:260)
Imām Taaj al-Dīn al-Subki (Rahmatullāhi alay) zei: “De Ummah is het erover eens dat de ware ‘isma (immuniteit) van de profeten, welke betrekking heeft op overdracht en andere, van ernstige en klein, zowel verachtelijk zonden als vasthoudendheid in de kleine zonden, maar er is een meningsverschil over de kleine zonden die geen afbreuk doen aan hun hoedanigheid. De Mu’tazilah (een sekte) en vele anderen laten het toe. De voorkeur van mening is, dat zij uitgesloten zijn want we hebben de opdracht gekregen om hen te volgen in wat door hen is verkondigd, hoe kan dan iets ongepast optreden vanuit hun kant? Voor degenen die het mogelijk achtten, hebben dit niet gedaan op basis van geen enkele tekstuele beding of bewijs.” Dat wil zeggen, dat ze alleen kukelen tot externaliteiten, die indien zij hun logische conclusies zouden volgen dat hen zou leiden tot een geschonden consensus en geen moslim hun standpunten zouden delen, zoals geïnterpreteerd door ‘Iyād in al-Shifa’.
Een erg interessant feit
Dit wordt verklaard in Radd al-Muhtar: “De profeten zijn beschermd tegen geeuwen, want geeuwen is van de Satan. De beste manier om dit te stoppen is om zodra u wilt gapen, dus voelt aankomen, u onmiddellijk (in uw hart) denkt, dat de profeten nooit geeuwden en daartegen werden beschermd. Door dit te doen zal het gapen onmiddellijk beëindigen.” Al-Radd Muhtar, deel 1, pag. 336
Elke persoon met een algemeen matige intelligentie kan concluderen, dat wanneer de verheven profeten beschermd worden tegen gapen, omdat het van Satan is, hoe komt het dan dat de profeten worden beschuldigd van het begaan van de zonden of schuldigen zijn?
Kortom, Allāh Subhānuhu wa Ta’ālā is de Heer en Schepper van de profeten en Zijn geliefden. Hij kan melding maken van hun ‘fouten’ op welke wijze Hij wil en ze kunnen hun nederigheid aan Hem tonen op welke modus zij willen. Wij hebben geen recht om te spreken over hun ‘fouten’ en gebrek aan respect en laster, tenzij we willen dat onze boekhouding vol zit met opgetekende zonden. Allāh Ta’ālā heeft ons bevolen Zijn profeten te eerbiedigen en te respecteren. Dus de meerderheid van de Ulema met inbegrip van de A’imma van de vier (soenniet) canonieke scholen hebben gevolgd wat zij beschouwden als de sterkere positie, namelijk dat de profeten zelfs beschermd zijn tegen kleine zonden.
Pas op … Pas op .. Pas op, O mijn soenniet moslim Broeders en Zusters! Om een gebrek aan respect te hebben voor een Profeet, of om eventuele fouten of gebreken in hen te zoeken of ongepaste taal te gebruiken voor de profeten is kufr (ongeloof).
Moge Allāh Ta’ālā ons behoeden en dat onze komende generaties respectvol moge zijn jegens de verheven profeten en nakomelingen beschermen tegen de misleide sekten en afwijkende individuen. Moge Allāh Ta’ālā ons op het pad houden van degenen die Hij kennis van islam heeft geschonken. Amien, summa Amien!
[1] En onder zijn mujazah is dat hij immuun is voor zonden