Inleiding
Khwaja Gharib Nawāz, ook bekend als Mu’in al-Dīn Chisthi (radi Allāhu anhu), was een gerespecteerde soefi-heilige, prediker en mysticus. Zijn graf, de Ajmeer Sharīf Dargah, is een van de meest gevierde heiligdommen in Ajmeer, Rajasthan, en heeft een enorme betekenis voor zowel de staat als het hele land. Khwaja Gharib Nawāz wijdde zijn leven aan het dienen van de armen en het verspreiden van spirituele leringen. Zijn invloed strekte zich uit tot ver na zijn leven en vormde de Chishtiyya-orde van de soennitische mystiek, die dominant werd in het middeleeuwse India.
Hoofdstuk 1
Ajmeer was vroeger een bekende Rajput bolwerk in Noord West India. Half verscholen tussen zandduinen en heuvels lag het aan de voet van de Irrawaddy, een betoverende stad met een groot historische achtergrond. Ajmeer kwam in bezit van de ene op de andere dynastie. Koning Jai Pal die nu en dan koning Vasudeva moedeloos maakte annexeerde uitgestrekte gebieden onder zijn heerschappij. Jai Pal was vastberaden om Ajmeer tot zijn hoofdstad te maken. Hoewel Jai Pal vermoedelijk de grondlegger van Ajmeer is werd pracht en praal gebracht door de vermaarde Prithvi Raj. Deze man staat in de geschiedenis aangeschreven als een brave en moedige heerser. Er is gezegd, dat hij de dochter van zijn rivaal Jai Chand van een open terrein had ontvoerd waar veel vooraanstaande mensen en prinsen van Rajput verzameld waren om gekozen te kunnen worden tot echtgenoot van haar. Jai Chand had Prithvi Raj niet uitgenodigd op de ceremoniële bijeenkomst. Jai Chand was de heerser van Kanauj en Prithvi Raj van Delhi en Ajmeer. In feite maakte Jai de zaak nog erger door Prithvi Raj te betitelen als een dom idool die als wacht bij de poorten van zijn paleis stond. Van de prinses werd verwacht dat zij een bloemenslinger om de man van haar keuze zou leggen. Tot grote verbazing van iedereen legde zij de slinger om Prithvi Raj heen. Prithvi Raj snelde met zijn witte paard en met een handomdraai zwaaide hij de prinses op zijn paard en verdween. Na dit voorval besloot Jai Chand onmiddellijk om liever India in handen te geven van een islamitische veroveraar dan van zijn rivaal. Mahmood van Ghazni maakte gebruik van deze turbulente situatie en veroverden het land met zeventien aanvallen.
In die tijd was het Sahābuddin Ghauri, een andere koning van Ghazni, die begon met het annexeren van regio’s tot zijn eigen koninkrijk. Doch Prithvi Raj was meer dan louter een rokkenjager. Toen het zo ver was verzamelde hij alle krijgsmachten en wendde hij zich heel dapper naar de uitdagende invaller om hem te overwinnen en gevangen te nemen. Ghauri keerde dat jaar terug om van zijn verloren eer en prestige te herstellen. Deze keer ontmoette Prithvi Raj hem in Thanesar. Er wordt gezegd, dat hij onder de hoeven van Ghauri’s legerpaarden werd vertrapt. Delhi viel nogmaals in handen van moslim sultans.
Het was in de regeertijd van Prithvi Raj, dat Ajmeer voor het eerst in de schijnwerpers werd gezet. Niet alleen wegens het feit dat hij zijn stad had verfraaid met een sterk fort, mooie gebouwen en tempels, maar vooral omdat op een zonnige morgen een vreemde derwisj (islamitische monnik) Ajmeer glorie en zegen had gebracht én voor alle sultans en koningen een afgunst zou zijn. Als het hoofd van ongeveer veertig leerlingen schreed de oude man voort om zijn eindbestemming te bereiken zoals dat werd toegewezen door zowel de Heilige Profeet als zijn spirituele leermeester Hazrat Usman Hāroon, die zelf tot de Chisthi Orde behoorde. Hazrat Usman Hāroon was ingewijd door zijn meester Khwaja Abu Ishāq van Syrië. Op zijn weg naar zijn eindbestemming passeerde Khwaja Gharib Nawāz wonderen verrichtend veel dorpen en steden. Hij overtuigde veel Hindoes tot bekering tot de islam, de godsdienst van een Allāh. Hindoes bekeerden tot de islam met zijn velen. Op weg van Lahore naar Ajmeer werden al meer dan zevenhonderd mensen bekeerd tot de islam. Toen Khwaja Gharib Nawāz (een oude man met ruw gesponnen kleren, sandalen en een wandelstok in zijn hand en veertig gehoorzame leerlingen) de poorten van Ajmeer naderde, verzamelden de mensen zich langs de weg om te zien wat de oude moslim in de stad was komen doen. Zij observeerden of hij geïnteresseerd was in het fort van rode bakstenen of in hun met goud vergulde tempels. Dit vroegen zij zich af, omdat in de afgelopen jaren moslim sultans het land waren ingestroomd om te plunderen als gretige boevenbende. Deze sultans kwamen meestal uit Ghazni, een stad in het zuidwesten van Afghanistan. Een van deze sultans, in het bijzonder, Mahmood van Ghazni liet een sterke indruk achter als iemand die meedogenloos is, iemand die hun dierbare tempels vernietigde, smeed met hun goud en rijkdom, schreeuwend: “Er is geen god maar Goud.” De Rajputs waren beiden trots en erg heldhaftig in gevecht. Vroeger strekte onder Jai Pal hun koninkrijk zich uit van het onbekende Pesjawar tot Afghanistan. Dat is de tijd toen zij voor het eerst de groeiende macht van moslims achter het grensgebied van hun land opmerkten. Na verloop van tijd bundelden alle Rajputs hun macht samen. Jai Pal was niet meer in staat zich langer staande te houden; hij was overmeesterd door Subuktagin, de vader van Mahmood. Hij bracht Pesjawar en Kaboel onder de heerschappij van Ghazni. Jai Pal had afstand genomen van zijn domein tot aan India. Subuktagin’s zoon Mahmood had opeenvolgend Ajmeer veroverd. Uit schaamte pleegde Jai Pal zelfmoord. Tijdens deze tweede confrontatie versloeg en vermoorde hij ook Jai Pal’s zoon. Hij koos voor zichzelf een groot koninkrijk bestaande uit delen die tegenwoordig West Pakistan wordt genoemd.
Tegelijkertijd met Mahmood van Ghazni kwam een andere bekende heilige soefi, wiens tombe in Lahore is, Hazrat Data Ganj Bakhs. Zijn echte naam was Ali Hujwiri. Terwijl Mahmood van Ghazni was gekomen om nieuw land te veroveren, kwam Data Ganj Bakhs met als doel nieuwe zielen voor de islam te verwerven.
In Ajmeer wisselde de macht enige tijd tussen hindoes en moslims. Prithvi Raj was nog steeds de koning van Ajmeer. Recentelijk had hij de moslim aanvaller Sahābuddin Ghauri tijdens een gevecht in Triwardi verwoest. Daarna ging hij in Ajmeer uitrusten. Prithvi Raj’s aanvankelijke overwinning, in welke hij Ghauri vrijwel snel versloeg, steeg naar het hoofd van de Hindoes. Zij werden erg arrogant.
Hoofdstuk 2
De vermoeide reizigers stegen af van hun muilezels, paarden of kamelen, sloegen het stof af van hun gewaad en positioneerden zichzelf bij de dichtbij zijnde camping. Nauwelijks hadden zij zich neergestreken of zij werden door Prithvi Raj’s stalknechten en tweederangs officieren met harde woorden aangesproken: “Zien jullie niet dat dit de rustplaats en caravanterrein is van de kamelen van de koning? Stap op en ga weg.” Khwaja Gharib Nawāz verzekerde hun vriendelijk dat er voldoende plaats was voor zowel hen als de kamelen. “O! Neen”, zeiden zij, “U kunt hier voor geen moment stoppen, dit land behoort niet aan U, verdwijn, wij zeggen ga weg van hier.”
“Goed dan”, zei de heilige soefi strokend om niet met die man in discussie te treden. Ieder ander plaats is net zo goed voor ons als een ander. Wij stonden op en lieten de kamelen achter. Beladen met een heilige missie vertrokken zij verder het land in richting Ana Sager.
Omstreeks de dageraad kwamen de kamelen van Prithvi Raj zoals gewoonlijk naar hun rustplaats en vielen neer. De volgende morgen toen de stalknechten arriveerden om hen de stal uit te jagen weigerden de kamelen op te staan noch verroerden zij zich een centimeter van hun plaats. De hindoe stalknechten van de koning waren overtuigd dat het iets te maken had met de derwisjen die hardhandig waren weggejaagd van de plaats waar de kamelen zaten. Heel opgewonden en gefrustreerd snelden zij naar Prithvi Raj om hem het gebeurde te vertellen. Prithvi Raj was niet al tevreden met de komst van de moslims. Het was deels angst dat zij waarschijnlijk spionnen konden zijn van Sahābuddin Ghauri en het land waren komen verkennen. De angst was merendeels vanwege de waarschuwing van zijn moeder dat zijn heerschappij zal vallen met de komst van de derwisjen in Ajmeer. Zij had dit gehoord toen zij de horoscoop liet maken bij de geboorte van Prithvi Raj. Wat het ook was, Prithvi Raj was erg benieuwd te weten van de derwisj of het klopte wat zijn moeder hem had verteld. Het leek ook te kloppen. Prithvi Raj tegen zijn eigen oordeel in of misschien op aandringen van zijn moeder stuurde zijn knecht naar de derwisj om vergeving te vragen. Welwillend zei de heilige soefi: “Akkoord, ga de kamelen zullen nu weer opstaan.” Toen de knechten teruggekeerd waren zagen zij dat de kamelen al waren opgestaan. Prithvi Raj’s mannen waren hadden veel ontzag en verwondering gekregen voor de derwisj. Dit was het eerste wonder van de heilige in Ajmeer welke al gauw werd voortgezet met meer ontzagwekkende en overtuigende wonderen.
Hoofdstuk 3
Khwaja Sāhib en zijn groep van veertig volgelingen gingen zitten op het strand van een meer in Ana Sager. Deze stad was genoemd naar de koning Ana Deo die het gevormd had. Rondom het meer waren veel tempels verrezen. De grootste tempel lag in het midden van de kleine tempels en was bestemd als gebedshuis van de koninklijke familie. Deze tempels waren een bron van inkomsten voor de Koning. Honderdduizenden Hindoes kwamen overal uit India vandaan om Ajmeer te bezoeken en giften te geven ter verering van hun afgodsbeelden. Ook gaven zij grote donaties en maakten er een pelgrimsoord van. In de loop van de tijd werd deze meer in Ana Sager, dicht bij Inderkot (waar tegenwoordig de tombe van de heilige soefi ligt), steeds meer een heilige plaats voor de Hindoes. De heilige soefi vestigde zijn heilige zetel in het hart van Indiaas grootste gebedsplaats. Een vooraanstaande mooie plaats met honderden zielen, een ware Paradijs voor iedere moslim missionaris. Sterker nog de heilige soefi en zijn groep beoogden het begerige, alleen hun zin van het verworven bezit werd gewogen in verschillende waarden. De Hindoes van Ajmeer, meer in het algemeen de Hindoes van India, waren van nature een vroom en niet bewust van aanbidding. Volgens het zeggen van de moslim gedachte erg ver van het Rechte Pad. Elke ochtend weergalmde een bron van vreugde door het geluid van talloze tempelbellen en haastten Hindoes zich naar het meer voor hun ceremoniële bad, mompelende monotone gezangen en bezwering van verschillende afgoden. Sommigen wilden overgaan tot tempelverering, anderen gingen buiging voor de opkomende zon, weer anderen bogen voor bomen, slangen en koeien. Meer dan duizenden jaren hebben deze mensen in India geleefd en ontwikkelende een gemakkelijk te begrijpen en levensvatbaar verwantschap met de krijgsmachten die hun voordeel opleverde. De zon gaf hun licht, de koe melk, de bomen schaduw in de snikhete zon en de slang die rondwaarden door hun bossen en hun velden als iets beschermend. Uiteenlopende goden werden op verschillende manieren aanbeden.
De heilige soefi had veel medelijden met deze mensen. Wanneer hij een wonder verrichtte deed hij dat niet om indruk op de mensen te maken zoals andere ordinaire zwarte magische kunstenaars. Hij verrichtte wonderen om de mensen uit te nodigen zich te oriënteren op de Islam, de godsdienst van een Allāh, de Schepper van zowel de mensen als het heelal en zelfs de afgoden die zij zelf hadden gemaakt. De heilige soefi die naar Ajmeer was gekomen was niet moeilijk te begrijpen voor de Hindoes. Een moslim derwisj of een zwervende bedelmonnik die het leven vaarwel had gezegd was de tegenhanger van de hindoe risjes, sannyasin en sadhus. In India waren veel van dit soort mensen, maar vooral in de stad Ajmeer. Zij konden herkend worden aan hun lang vloeiende gewaad, as gesmeerd op het voorhoofd, hun hoornachtig gevormde bedelaars kom, hun minnezanger-instrumenten en zelfs velen van hen rondhangend besmeerd met as over hun lichaam. Zelfs in Europa waren deze feiten over de Hindoes onbekend. De mensen met zulk levenswijze werden broeders of kloostermonnik genoemd. Er was één ding gemeen tussen deze mensen en de moslim derwisjen en dat was het feit dat zij alle wereldse plezier vaarwel hadden gezegd. Zij verkondigden onophoudelijk hun godsdienst en hun levenswijze aan. Al spoedig, nadat de heilige soefi zijn zendingsgenootschap in Ajmeer had gevestigd, bekeerde hij twee bekende hindoes, namelijk Sadhu Ram en Ajay Pal. Sadhu Ram kreeg een islamitische naam Shadi Dev en de andere Abdullah. Een andere bijzondere aanhanger kwam uit Radja’s knechten. Prithvi Raj was nogal kwaad op hem en wenste hem te verwijderen uit zijn krijgsmachtonderdeel. Deze man kwam bij de heilige soefi klagen. Hij trachtte te pleiten voor zijn zaak tegen Prithvi Raj, maar laatstgenoemde trok zich niets van aan en mopperde boos: “Deze man is hier gekomen om te praten over het bovennatuurlijke.” Hierop herhaalde de heilige soefi: “Prithvi Raj zal een krijgsgevangene aanhouden tegen het leger van de Islam.”
Prithvi Raj was erg boos en vreesde voor deze mysterieuze voorspelling. Hij wist dat ondanks dat Sahābuddin Ghauri eens een nederlaag had geleden door het toedoen van Khandev Roy en was teruggedreven naar Khurasan net als zijn voorganger Mahmood van Ghazni, hij terug zou keren met een andere krijgsmacht. Het was niet te voorspellen wat er dan zou gebeuren. Al eerder hadden de officieren van Rajput hun macht ingezet voor het terugdringen van deze aanvallers. In de tussentijd gebeurde iets vreemds. Thuis aangekomen droomde Sahābuddin Ghauri dat hij naast een heilige soefi stond die tegen hem zei: “Het is bepaald door Allāh dat jij de koning van India zal worden. Richt je aandacht op Zijn bedoeling, arresteer Prithvi Raj en bestraf hem.” Toen Ghauri zijn droom vertelde aan zijn kameraden adviseerden allen hem om in het geheim wraak nemen op Prithvi Raj.
Prithvi Raj was erg bedroefd vanwege de aanwezigheid van de heilige soefi wiens aanhangers verwezen naar de Gharib Nawāz, de helper van de armen. Daardoor stuurde hij de heilige soefi keer op keer boodschappen de stad te verlaten. In antwoord daarop zei Gharib Nawāz: “Ik ga, maar Sahābuddin Ghauri zal komen om jou eruit te gooien.” Voordat de heilige soefi vertrok instrueerde hij zijn volgelingen opmerkelijk bij elkaar te blijven in de buurt van Shadi Dev en Abdullah. Beiden werden gerespecteerd en gevreesd door de Hindoes. Dev had twee of drie verschillende betekenissen in Sanskriet. De betekende reus, Jinn (wezens van vuur geschapen), bovennatuurlijk wezen en zelfs god. Dev was zo groot en sterk dat Prithvi Raj hem als zijn speciale lijfwacht had gekozen. Het was voor de mensen bijgelovig te denken, dat hij als een buitengewone beschermengel werd gezien. Ajay Pal was een zwarte magiër die door de mensen werd benaderd de heilige soefi te pakken nemen. Zij zeiden dat de heilige soefi gewend was te vliegen op magische tapijten van hertenhuid en dat zijn volgelingen zittend op leeuwen zouden komen. Hoe het gedaan zou worden, de kunst manipuleerde of creëerde de illusie, dat het uitbannen van de heilige soefi ertoe zou leiden dat Prithvi Raj zou neerknielen en Gharib Nawāz zijn Allāh, de Gever van kracht en vaardigheid zou accepteren.
Bij het verlaten van Ajmeer liet hij alles in handen van deze lokale volgelingen en sommige van de meegekomen derwisjen. Hij verliet Ajmeer met zijn nieuwe missie en verkondigde: “Dien Allāh en Zijn apostel en gehoorzaam de aangewezen heerser.”
Hoofdstuk 4
De heilige soefi was van plan Ajmeer vijf keer te bezoeken, maar wie was de heilige soefi wat was zijn echte naam en waar vandaan en op wiens gezag kwam hij naar India? Voordat iets over zijn tweede bezoek wordt geschreven zullen wij iets over zijn vroegere leven en achtergrond schrijven. De heilige soefi zijn echte naam is Khwaja Moïnuddin Hassan, beroemd gemaakt als Gharib Nawāz door zijn volgelingen. Hij stamde af van de familie van de heilige Profeet Mohammed ﷺ van zowel de vader als de moeder zijde. Zijn vader was een nazaat van Imam Hussain (radi Allāhu anhu) en zijn moeder was aanverwant (tiende generatie) aan de heilige Profeet Mohammed ﷺ. Gharib Nawāz‘s overgrootvader Khwaja Sayyid Ahmed Hussain, sinds hij weerzinwekkend gevonden werd door Abāsid kaliefen, migreerde van Samara in Irak naar Sanjar in Seistan. Gharib Nawāz’s grootvader, vader en hijzelf zijn daar geboren. Zijn vader Ghiyasuddin Hassan was een groot en weledelgeleerde en geletterde soefi van zijn tijd. Dit betekent dat een groot deel van de Abāsid periode een vergevorderd karakter had in opleiding en geleerdheid. Er waren veel theologische instituten zoals Nizāmiyya die erkend waren door de Staat. In deze instituten werden meestal de Heilige Qur’ān, theologie, metafysica en oude dichtkunst (anders dan literatuur van verschillende landen) onderwezen. Hoe dan ook Gharib Nawāz ‘s vader was misschien geschoold in Sanjar dichtbij Isfahan. Gharib Nawāz ‘s moeder, heel interessant om te weten, was een nicht van Hazrat Sheikh Mohiyuddin Abdul Qādir (radi Allāhu anhu) van Jilān. De verschijning Gharib Nawāz behoort tot een zeer gezegende moederstam. Zijn geboortedatum ligt tussen 523 en 537. Over het algemeen wordt aangenomen dat het geboortejaar 530 moet zijn.
Gharib Nawāz kreeg zijn liefde van Allāh zijde, zijn dichtkunst en godsdienstige drang van zijn Soefi vader. Gharib Nawāz kreeg een tamelijk vrij groot deel van het bezit van zijn vader na diens overlijden in Bagdad. De geschiedenis is niet zo helder op dit punt of hij daadwerkelijk overleed in Bagdad of Sanjar. Kortom, het is een minder belangrijk punt. Ghiyasuddin was een rijke man. Gharib Nawāz was amper vijftien jaar oud toen zijn vader overleed. Na de dood van zijn vader vervolgde Gharib Nawāz de werkzaamheden in de tuin en de windmolen die hij had geërfd. Op een dag toen hij de planten in zijn tuin besproeide kwam een Majzoub (volkomen in Allāh’s liefde opgegaan). Gharib Nawāz ging snel naar hem toe, pakte zijn handen vast en begeleide hem naar een koelere plek in de tuin. Als gastheer plukte hij een vers en sappig tros druiven voor de Majzoub. Deze derwisj, Ibrahim Qandoozi, was een vrome man. Onder de indruk van zijn verwelkoming en de hartstocht waarmee hij was ontvangen, nam hij een stuk oliekoek kauwde erop en gaf het aan Gharib Nawāz. Khwaja nam het aan zonder enige vorm van aarzeling te tonen en at het op. Deze handeling was het keerpunt in zijn leven. Onmiddellijk ervoer hij een grote transformatie, iets opzienbarends. Zelfs in de afgelopen 15 jaar had hij nooit om de wereld gegeven. Niet omdat hij een ongelukkig kind was, want beide ouders hielden van hem. Er werd gezegd dat de moeder hem, tijdens de zwangerschap, de Heilige Qur’ān hoorde reciteren. Vanaf het moment dat zij zwanger was van dit kind veranderde de atmosfeer in haar huis en werd het een en al een gezegende gebeurtenis. Op de dag van zijn geboorte was het huis verlicht door een Goddelijk licht. De moeder zag rondom het jonge kind ontelbare engelen. Spoedig nadat de engelen waren vertrokken schrok zij even toen zij zag dat het pas geboren kind de lichaamshouding van een aanbidder had. Bang geworden door de geheimzinnige ervaring nam zij meteen het jonge kind in haar armen. Opdat moment kwamen nogmaals de hemelse figuren terug met vleugje wierookgeur en parfums. Zij vroeg zich af wat dit allemaal betekende en wie die hemelse figuren waren toen een van hen naar haar kwam en zei: “Geachte mevrouw! Gefeliciteerd met de geboorte van Moïnuddin. Wij zijn engelbewaarders en zijn gekomen om u te feliciteren.” Daarna verdwenen zij weer. Zelfs als een hummel was Moïnuddin anders dan zijn leeftijdgenoten. Telkens als een moeder met een kind thuis bij haar kwam en het kind huilde wees Moïnuddin met zijn vinger naar de moeder dat het kind honger had. Op drie á vierjarige leeftijd nodigde hij zijn vriendjes uit en gaf hun eten. Op een dag toen hij voor Eid in kostuum gekleed was en met zijn vader naar de moskee ging zag hij een blind kind met gescheurde kleren. Moïnuddin kon het niet aanzien en drong erop aan zijn kleren met die van het blinde kind te ruilen én mee te nemen naar de Eid ghah.
Na het voltooien van de Heilige Qur’ān studie thuis, ging Moïnuddin naar een school in Sanjar waar hij Hadith (overleveringen van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ) en Fiqh (jurisprudentie) ging studeren. De transformatie na het eten van de oliekoek was zo plotseling en de inslag zo groot dat Khwaja spoedig het huis verliet, de windmolen verkocht en de tuin voor zijn moeder achterliet om voor zijn twee broers te zorgen.
Het was het normale leven van een derwisj, dat hij de rug keerde tegen de wereld op zoek naar Allāh. Zijn zwerftochten brachten hem naar grote centra waar kennis te vergaren waren zoals Bagdad, Samarkand en Buchara. Zijn twee belangrijkste leermeesters waren Maulana Husamuddin van Buchara en Shair-ul-Islam Maulana Sharifuddin.
Hoofdstuk 5
In de tijd van Malik (beter bekent als Nasiruddin en later als Moïzuddin) in Sanjar voerde hij het bewind over Khurasan. De bewind voering was niet op feiten gebaseerd, overal heerste ontevredenheid en wetteloosheid. In India maakte de Ghazni dynastie zijn laatste met vergeefse poging voor macht. De Ghauri dynastie was al aangebroken en zich gevestigd. Evenzo gevreesd door de Rajputs en zoals voorspeld door Khwaja Moïnuddin Hassan. Zelfs de dagen van Khurasan en Seistan onder Nasiruddin waren geteld. Het was de dag van de woestelingen die opdoken als een grote bedreiging voor Azië. Zij verschenen in het begin van de 11de eeuw van uit het oosten en splitsten de macht van de kalief in stukken. Bagdad werd machteloos en was daardoor niet in staat haar militaire macht op het moslim Keizerrijk uit te oefenen. De Omayyaden in Spanje, de Sjiiet Fātimi in Egypte en Noord Afrika, waren wel gevestigd zonder enige angst voor de gevolgen van welke centrale macht dan ook. Noord Syrië en Boven Mesopotamië waren in verschillende delen opgesplitst elk onder bewind voering van sommige bekrompen dynastieën. De grondgebieden in het zuiden en oosten waren verdeeld onder de Ghaznavi ’s en andere onbekende prinsen, die voortdurend met elkaar in gevecht waren. Er heerste overal grote verwarring. Zelfs Sjiieten en Soennieten begonnen elkaar in de haren te vliegen. Gedurende deze staat van complete anarchie, vanuit de Kirgizië steppen van Turkistan, trad een bevelhebber Seljuk op in een nieuw tijdperk. Deze Seljuks (woestelingen) gingen wonen in de regimenten van Buchara. In de loop van de tijd gingen zij net zo ver als Khurasan en na enige tijd stonden zij buiten de poorten van Bagdad onder Tughril Beg.
Het moslim keizerrijk was vóór de Tughlaqs in de greep van een groot bloedbad verwikkeld. Khurasan zelf was zwaar getroffen en Mashhad en Nishapur waren ingestort. Een groot onheil kwam op de moslims af vooral de heilige soefi mannen werden onder zware kwelling en martelaarschap gezet. Een bekende heilige soefi Sheikh Najmuddin Kubra verloor zijn dierbare leven door toedoen van de Tataars. Deze mongolen of Tataars hadden de Islam aanvaard en behoorden tot de Soennieten sekte. Het komt door deze verwoeste regimenten dat Gharib Nawāz, de derwisj, heen en weer ging op zoek naar een mentor om van hem spirituele kennis te leren. Dit gebeurde toen hij ongeveer twintig jaar oud was, voordat hij Ajmeer bezocht.
Gedurende de hele tijd ontmoette hij in Bagdad de grote en meest bekende heilige soefi Qutub-e-Rabbāni Haiqel-e-Noorani Mahboob-e-Subhāni Ghaus-ul-Azam Hazrat Mohiyuddin Abdul Qādir (radi Allāhu anhu) van Jilān. De heilige soefi maakte een opmerking over Gharib Nawāz ‘deze jongeman wordt een groot figuur van zijn tijd. Hij zal een bron van grote inspiratie, devotie en liefde voor veel mensen zijn.” Deze is voorspelling kwam uit!
Hierna hoorden wij dat hij Irak had verlaten om naar Arabië te gaan om daar een andere heilige soefi Khwaja Syed Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) te ontmoeten. Hier verbleef hij twee tot drie jaren onder de discipline van deze spirituele leider. Hij bleef de meester als een knecht van dienst zijn om gezegend te worden. Uiteindelijk voltooide hij de basistraining, liefde en nederigheid én werd hij geaccepteerd als een Murid. Later werd hij aangewezen als de opvolger (Murshid) en kwam hij in de positie om andere Murid in te wijden in de mystiek. Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) was de elfde generatie van Hazrat Ali (radi Allāhu anhu). Chisthi was de mystieke Orde waartoe zij behoorden.
Khwaja Gharib Nawāz ‘s training onder leiding van Khwaja Usman Hāroon, welke hem tenslotte de spirituele beloning gaf om een grote leider te worden, was zonder twijfel een volkomen zware opleiding over meditatie, gebeden en vasten. Het vasten deed hij zonder eten acht dagen lang op een lapje. Hij verbrak het vasten met een droge knapperig brood en water. Wij weten intussen dat Khwaja Gharib Nawāz (radi Allāhu anhu) vanaf zijn geboorte een uitverkorene van Allāh was om een Soefi grootmeester te worden. Ondanks dat hij een geboren heilige was heeft hij extra devotie en zwaar werk verricht en afstand genomen van alle plezier van het leven, goede eten, goede kleding en sport wat hem tot een voorbeeld heeft gemaakt voor alle mannen die hem willen volgen. Zijn religieuze leraar Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) had dezelfde weg gevolgd toen hij zelf ook jong was. Aan zichzelf opgelegde strengheid zuivert de ziel en helpt het karakter en persoonlijkheid van een man op te bouwen. Als je jezelf van voedsel hebt onthouden dan weet alleen jij wat honger lijden betekent en heb je medelijden en begrip voor de hongerige en behoeftige. Als je zo arm bent geworden dat je zelfs onvoldoende kleren hebt om je te beschermen tegen de kou zal je beter in staat zijn armoede te begrijpen. Het leven van een derwisj is niet nutteloos en zelfmishandeling. Het is een grote lering in dapperheid en zelfdiscipline.
Hazrat Ali (radi Allāhu anhu), de schoonzoon van de Profeet Mohammed ﷺ, was een prominente derwisj. Hij dwong zichzelf tot strikte toepassing van de islamitische wet. Na het verbreken van het vasten gaven hij en Fatima (radi Allāhu anha) vaak hun magere maaltijd aan bedelaren die aan de deur kwamen. Een man die zich voortdurend onthoudt van voedsel kan doorgaans niet de fysieke kracht opbrengen om de poorten van het fort Khyber met enkel een klap open te krijgen. Hij had een bovenmenselijk prestatie als resultaat van sommige grote bovennatuurlijke krachten verworven door het ascetische leven van bidders, meditatie en vasten. De heilige Profeet Mohammed ﷺ getuigde en bewees het ascetisme van Hazrat Ali. Hazrat Ali ibādat (aanbidding) was altijd heel diep geconcentreerd waardoor hij onbewust werd voor de wereldse zaken. Toen een pijl uit zijn lichaam getrokken moest worden en de artsen hem daarvoor bewusteloos wilden maken suggereerde de Profeet dat zij moesten wachten tot Hazrat Ali in gebed en trance kwam. Hazrat Ali was en is de vader van alle derwisjen. Het grote ascetisme van de islam is met hem begonnen en de spirituele kracht is van hem afgeleid.
Hoofdstuk 6
Khwaja Moïnuddin Hassan Chisthi ging van plaats naar plaats, stad naar stad met de intentie zijn gezelschap uit te breiden en meer kennis op te doen. Van Haroun ging hij naar Bagdad en ontmoette daar Sheikh Abu Najeeb Suharwardi (radi Allāhu anhu). Van Bagdad ging hij naar Syrië dat in die tijd werd geregeerd door Nuruddin Mahmood, een grote heilige bekend als Khwaja Qutubuddin Raki (radi Allāhu anhu).
Khwaja Gharib Nawāz zei: “Op een dag ging ik naar een stad dichtbij Syrië. Hier ontmoette ik een heilige Ahad Mahmood Al-Wahidi Ghaznavi. Hij leefde in een verlaten grot, zag er erg zwak uit, mager en steun zoekende zat hij op zijn gebedskleed. Naast hem stonden twee leeuwen. Ik durfde niet dichterbij te komen. Toen de heilige mij zag zei hij: ‘Kom dichterbij en wees niet bang. Als je de gedachte niet hebt iemand te pijnigen, zal hij jou ook niet pijn doen. Wat zijn leeuwen trouwens om bang voor te zijn? Iemand die Allāh vreest zal door alles gevreesd worden’.” Toen vroeg hij mij waar ik vandaan kwam. Ik vertelde hem dat ik uit Bagdad kwam. Daarop verwelkomde hij mij en adviseerde mij om de derwisjen van dienst te zijn om eerbied en zegen te verkrijgen. Later wierp Hazrat Ghaznavi licht over zijn leven en zei: “Ver weg van alle streven van de wereld ben ik hierheen gekomen om in een grot te wonen. De afgelopen dertig jaren heb ik hier gehuild om de angst voor slechts één ding.” ‘Wat is dat meneer?’” Vroeg Khwaja Gharib Nawāz. Hazrat Ghaznavi zei: “Zodra ik bid denk ik huilend aan wat voor nut mijn gebeden hebben, als ik niet schik aan de minder belangrijke voorwaarden die daarmee in verbinding staan. Ongetwijfeld, zodra één van deze voorwaarden is verwaarloosd is mijn moeite voor niets geweest.” De morele les van zijn leven was: “Voldoe aan alle voorwaarden van het gebed anders zijn ze ongetwijfeld waardeloos.” Het is aan mij te veronderstellen dat anders dan de prestatie van perfecte ceremonie, een staat van absolute schoonheid, het gezicht naar de juiste richting positioneren, het opvolgen van gebeden met goede daden en ziel beheersen van alle vormen van onzuiverheid was, wat hij impliceerde bij de heilige. Hier vandaan ging de zwervende derwisj naar Kirman. Het is van zijn eigen autobiografie en reisverslag dat wij een beschrijving hebben over zijn bezoeken aan verschillende plaatsen en zijn ontmoetingen met andere derwisjen en heilige soefi’s van zijn tijd. Khwaja Gharib Nawāz ging in gezelschap van Sheikh Ahaduddin (radi Allāhu anhu) van Kirman samen rondom Kirman. Hier ontmoetten zij een derwisj diepgezonken in bezinning. Khwaja Gharib Nawāz zei: “Hem dichtbij genaderd te hebben bood ik mijn eerbied en groet aan. Ik observeerde dat zijn gezondheid zwak was en dat hij heel weinig sprak. De gedachte kwam bij mij op hem te vragen naar zijn gezondheid. Zoals verwacht kon hij mijn gedachten lezen en begon hij mij over zichzelf te vertellen: ‘O derwisj, het gebeurde op een dag toen ik met enkele vrienden een begraafplaats bezocht en zij erg onstuimig toneelspeelden, hard lachten en grapjes maakten over de dood. Plotseling hoorden wij een stem uit het graf dat zei: ‘O onbewuste, hoe kan je lachen als iedereen op een dag in het graf terechtkomt en de engel van de dood als een vijand en onderkruiper in gezelschap slangen onder de grond naar je toe zal komen’.” Dit horende stond ik onmiddellijk op, de hand kussende van mijn vrienden verliet ik hen vaarwel zeggende. Sindsdien heb ik mij in deze grot opgehouden en ben ik tot op heden ontsteld over het voorval. De afgelopen veertig jaren heb ik niet gedurfd naar de hemel te kijken.
Khwaja Gharib Nawāz vervolgde zijn reis van Kirman naar Tabriz op zoek naar meer kennis en op zoek naar meer soefi’s. Tabriz was bekend om de zetel van Khwaja Abu Saied die een spirituele gids was van de bekende Jalāluddin van Tabriz (radi Allāhu anhu)ma. Hazrat Nizāmuddin Awliya (radi Allāhu anhu), wiens tombe in Delhi (India) is en die behoorde tot de die leeftijdsgroep, zei dat de Sheikh zo’n grote soefi was dat zeventig volgelingen zoals Jalāluddin (radi Allāhu anhu) hem graag van dienst waren. Hier vandaan ging Khwaja naar Astrabad en kwam in contact met een honderd zeventig jaar oude theoloog Sheikh Nasiruddin die een naaste relatie was van Sultan-ul-Aarifīn Sheikh Bāyazid Bustāmi en die het gezelschap was van Abu Said Abdul Khair en Sheikh Abdul Hassan Khirkani (radi Allāhu anhuma).
Hoofdstuk 7
In Buchara ontmoette Khwaja Gharib Nawāz een derwisj die blind was geworden. Toen Khwaja Sāhib aan de derwisj vroeg hoe dat gebeurd was verklaarde de derwisj: “Toen ik de hoogste spirituele gradatie had bereikt ontwikkelde ik een genegenheid voor een andere dan Allāh. Opdat moment hoorde ik een stem zeggen: ‘O gij die beweerde alleen mij lief te hebben, gij ziet andere oogmerken en dingen dan Ik’.” Ik was hierdoor zo verlegen en droevig dat ik tot Allāh smeekte om mij gezichtsvermogen te ontnemen, omdat mijn ogen afdwaalden naar een ander dan de enige ‘Vriend’. Ik was amper klaar met dit gebed of ik verloor mijn gezichtsvermogen.”
In Samarkand bezocht Khwaja het huis van Abul Laïs. In de buurt van dit huis was een moskee. Iemand maakte bezwaar over de richting van de moskee boog. Gharib Nawāz bewees door beoefening van zijn spirituele kracht dat de richting van de moskee naar de Ka’aba goed was. Gharib Nawāz bracht dag en nacht biddend twee jaren door in Memona bij de tombe van Khwaja Abu Saied Khair (radi Allāhu anhu). Vol respect voor de tombe van Sheikh Abul Ansāri (radi Allāhu anhu) bracht hij zittend op een doekje lange tijd biddend door zonder de noodzaak aan frisse ceremoniële bewassingen. Van hieruit maakte hij zijn gedenkwaardige bezoek aan India waarbij hij eerst Multan bereikte. De Heilige man bij wie hij in Multan verbleef gaf hem de instructie: “Degene dat berouw toont in naam van Allāh en reist met devote liefde doet dit om drie redenen: ‘zich bijzonder schamen, om verdere zonden te voorkomen en om zichzelf te zuiveren van angst en tirannie’.”
In 561 Hijri (1165 n. Chr.) ging Khwaja naar Lahore en bracht daar twee weken door bij de tombe van Sheikh Ali Hujwiri (radi Allāhu anhu) beter bekend als Data Ganj Bakhs. De plek waar hij zat te bidden is nog steeds behouden als heilig. Van Lahore keerde hij terug naar Ghazni (Balkh en Koh Hisār). Hier vandaan keerde hij weer terug naar Astrabad en bereikte onderweg Ray. Hier vervoegde hij zich bij zijn meester de grote Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu). Alleen zo’n grootmeester en spirituele gids kan zulke grote soefi’s als Khwaja Gharib Nawāz voortbrengen. Veel verbazingwekkende wonderen zijn aan hem toegeschreven. Op een dag in Ray ging Khwaja Usman Hāroon op zijn gebedskleed onder een boom zitten en gaf de volgende instructie aan zijn volgeling Khwaja Fakhruddin (radi Allāhu anhu): “Breng wat sprokkelhout en bereid een maaltijd.” De volgeling zag enkele vuur aanbidders en vroeg hun wat houtskool voor het aanmaken van vuur. De vuuraanbidders waren verontwaardigd en zeiden dat het vuur hun god was en niet kon worden gedeeld. Teruggekeerd bij zijn meester vertelde Khwaja Fakhruddin het verhaal. Intussen had de meester zijn gebed verricht en nadat hij zijn woezoe had gemaakt ging hij naar de vuuraanbidders. Daar ontmoette hij een oude man Yakhsha, die op een ijzertroon zat, met een zeven jaar oud kind in zijn lapje verwikkeld en omringd door ontelbare vuuraanbidders die verdiept waren in aanbidding. Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) probeerde deze mensen te bewijzen, dat vuur een ordinaire schepping was die geblust kon worden met water. Het was beter voor hen om de Schepper van het vuur te aanbidden. De vuuraanbidders zeiden: “Het is een belangrijke handeling in onze godsdienst en is een bron van onze redding.” De meester daagde hen uit om hun handen in het vuur te steken en zelf te ervaren of het vuur hen verbrandde of ontzag. De man zei: “Het karakteristieke van vuur is dat het verbrand en wie is degene die niet kan verbranden.” Khwaja Usman (radi Allāhu anhu) verklaarde, dat vuur net als elk ander onderworpen aan de Wil van Allāh is onderworpen. En als bewijs demonstreerde hij het door het zeven jaar oude kind in zijn arm vast te pakken en in het vuur te springen waarbij hij het volgende gebed reciteerde: “In de naam van Allāh, de Genadevolle, de Barmhartige. O vuur wordt koel en wees veilig voor Ibrahim.” De vuuraanbidders schrokken van angst en verwachtten een hevig getier en huilbuien. Na vier uren, welke een eeuwigheid leek voor de ooggetuigen, kwam de heilige Khwaja Usman met het kind veilig en gezond tevoorschijn. De oude Yakhsha was opgelucht en verbaast en zeker immens. Hij vroeg de jongen hoe hij zich voelde toen hij in het vuur was. De jongen zei: “In aanwezigheid van de Sheikh leek het alsof ik een tuin bezocht.” Hierna bekeerden alle aanwezigen zich tot de Islam en geloofden alleen nog in Allāh. Yakhsha werd vernoemd naar Abdullah en de jongen naar Ibrahim.
Hoofdstuk 8
Na een periode van twee jaar van devotie en behulpzaamheid kreeg Sheikh Abdullah een gewaad van dienstbaarheid en respect en werd zijn zoon vervolgens een soefi. In deze tijd ging Khwaja Usman Hāroon van Bagdad naar Ray. In Bagdad ontmoette Gharib Nawāz hem en werd ingewijd als zijn Murid. Hij schreef zelf de details van deze ceremonie: “Ik Moïnuddin Hassan van Sanjar, iemand die de ander het beste toewenst van alle gelovigen, heb de eer Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) te ontmoeten in de moskee van Khwaja Junaid (radi Allāhu anhu) van Bagdad. Zijne Heiligheid was omringd door verschillende soefi’s. Op het moment dat ik mijn eerbied betuigde met mijn nederige buiging vroeg mijn mystieke leermeester, Zijne Heiligheid Khwaja Usman Hāroon, mij twee keer neer te buigen. Verder instrueerde hij mij om met mijn gezicht naar de richting van de Ka’aba te staan en hoofdstuk 2 Al-Baqarāh (de koe) uit de Heilige Qur’ān te reciteren. Dat deed ik ook. Hij beviel mij eenentwintig keer zegeningen uitspreken voor de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Ik gehoorzaamde. Toen stond Khwaja Usman Hāroon op, hield mijn hand vast, keek naar de hemel en zei: ‘kom, ik zal jou Allāh laten bereiken’. Hierna nam hij de Miqraz (schaar) en zette het op het hoofd van zijn onwaardige vierhoekige hoed en een toga. Vervolgens vroeg hij mij te gaan zitten. Het is een gewoonte bij ons dat een nieuweling, in deze Orde, godsdienstige ceremonies als ascetisme in één dag en één nacht moet volbrengen. Deze opdracht voltooide ik. De volgende dag liet hij mij zittend hoofdstuk 112 Al-Ikhlās (de absolute Eenheid) uit de Heilige Qur’ān vierduizend keer reciteren. Nadat ik ook die opdracht had voltooid vroeg hij mij naar de hemel te kijken waarop hij vroeg: ‘Hoe ver kun je zien?’ Ik antwoordde ‘tot de Grote Troon’. Daarna moest ik omlaag kijken en hij vroeg mij: ‘Hoe ver kun je nu zien?’ Ik zei ‘tot aan het land van de tegenvoeters’ (Antipode). Nogmaals moest ik hoofdstuk 112 uit de Heilige Qur’ān reciteren, maar nu duizend keer. Toen ik ook deze opdracht volbracht had vroeg hij mij wederom omhoog te kijken waarop hij vroeg hoe ver ik nu kon zien. Ik antwoordde ‘tot het Grote Geheim’. Hierna vroeg hij mij mijn ogen te sluiten en weer te openen. Hij wees met twee vingers en vroeg: ‘Wat zie je nu?’ Ik antwoordde ‘achttienduizend werelden’.” Vervolgens moest ik een baksteen optillen waaronder een paar dinars lagen. Deze moest ik onder de armen verdelen. Op aandringen van de meester bleef ik enige tijd in zijn gezelschap.
Aan Gharib Nawāz, voordat hij de wereld in werd gestuurd als een prominente soefi, werden de volgende geheimen onthuld: “Het vierhoekige hoofddeksel van onze Orde impliceert vier dingen. Ten eerste verstoting van de wereld, ten tweede zelfkastijding tot dat alleen Allāh overblijft en niets verder en ten derde verwerping van slaap en voedsel voor zover het niet absoluut noodzakelijk is en als laatste verstoting van hartstocht.” Iemand die volgens deze vier voorwaarden leeft is verheven om het vierhoekige hoofddeksel te dragen. Khwaja Gharib Nawāz was op dat moment 52 jaar oud. Toen hij naar Bagdad vertrok volgde zijn meester, bevangen door de liefde voor zijn leerling, hem tot Bagdad en daar vandaan ging hij verder naar Foolaaja en later naar Mekka. In Mekka bij het bezoek van de Ka’aba bidden zijn spirituele gids voor hem. Een stem werd gehoord die zei: “Wij hebben Moïnuddin geaccepteerd.” Het was een bijzondere spirituele climax. Hij werd opgedragen zijn respect te tonen en te salueren. Gharib Nawāz zo nederig mogelijk meer overweldigend. Wederom hoorde men de stem zeggen: “Vrede zij met U en ook het Hoofd van de vrome der aarde en zee.” Hierop merkte Khwaja Usman Hāroon op: “Nu heb je daadwerkelijk de volmaaktheid bereikt.”
Hoofdstuk 9
Gharib Nawāz reisde van her naar der, altijd op zoek naar godsdienaren. Waar hij ook ging verbleef hij bij soefi’s van wie hij iets te leren. In Uch genoot hij van het gezelschap van een wijsgeer wiens advies bij vertrek was: “O derwisj! Wat je ook krijgt, geef het weg in naam van Allāh. Spaar nooit geld. Geef de armen eten zodat zij een vriend van Allāh kunnen worden.”
Van Uch ging hij naar Seistan en Damascus en keerde vervolgens terug naar Bagdad. Weer vervolgende vanuit Bagdad zowel de meester als zijn leerling Gharib Nawāz hun reis. Gedurende tien jaar reisden zij van her naar der op zoek naar godvrezende mannen. De leerling, zoals altijd, droeg het beddengoed en de waterkan van zijn meester op zijn hoofd. In Uch werd Gharib Nawāz voorgesteld aan Qutub Sāhib, een zogenaamde heilige. Hij was pas vier jaar oud. Terwijl hij het kind onderwees en op een stuk lei leerde schrijven zei een stem binnen in hem: “O Khwaja wacht een tijdje. Qāzi (rechter) Hamiduddin van Nagore zal komen, schrijf de voordracht met als kandidaat Qutub.”
In Seistan verbleven zij bij een derwisj, Sadruddin Mohammed Ahmed, in zijn kluizenaarshut. Sadruddin was een grootmoedige man en van nature goedgezind. Hij zou nooit iemand buiten hem om laten deelnemen aan het gezelschap zonder iets onveranderlijks van het onzichtbare van hem gekregen te hebben. Hij zei altijd: “Bid voor mijn wilskracht jegens het geloof, zodat ik het mee kan nemen in mijn graf, ik heb veel bereikt.” Het graf was voor de heilige zijn dwanggedachte. Hij was in de greep van angst voor de dood, treurig gedurende zeven dagen hangende op een lapje en stond in de open lucht met zijn ogen wijd open. Wij zouden ons moeten afvragen wat voor soort heilige hij eigenlijk was. Nadat hij weer in natuurlijke houding was teruggekeerd zei hij: “O dierbaren, ik zal spoedig dood gaan. De engel van de dood is nabij. Hoe kan ik wellicht blij of vrolijk zijn wetende dat de Dag des Oordeels spoedig zal komen. Hoe kan iemand onder zulke omstandigheden blij zijn, zelfs met zijn werk. Toen zei hij: ‘O dierbaren, als je enig idee hebt van wat zich onder de grond afspeelt, wie de prooien zijn van de slangen en wie begrensd zijn tot de gevangenis van het graf, dan zul je smelten als boter onder de zon’.”
Op zijn vervolgreis naar Medina stopte hij bij een moskee in Damascus. Voor de moskee was een begraafplaats van ongeveer twaalfduizend profeten. Het is befaamd als de plaats waar al je hartenwensen worden vervuld. Khwaja Gharib Nawāz was in gezelschap van zijn leermeester en twee andere soefi Sjeiks Ahaduddin Kirmani en Mohammed Arif. Zij discussieerden veel op religieuze punten. Ten slotte kwamen zij op het onderwerp aan van derwisjen die wonderen verrichten. Als bewijs stak Hazrat Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) zijn hand onder zijn gebedskleed en haalde enkele dinars tevoorschijn. Hij vroeg iemand wat snoepgoed mee te kopen en dat onder de armen te verdelen. Sheikh Ahaduddin Kirmani raakte een stuk hout aan en veranderde het in goud. Gharib Nawāz deed uit eerbied van zijn meester niets. Khwaja Usman Hāroon keerde zich, verrast door de houding van zijn leerling, om en zei “je hebt niets gedaan?” Nadat Gharib Nawāz toestemming kreeg om zijn spirituele krachten te tonen nam hij vier Qurs (kleine korrels) uit zijn zak en gaf het aan een hongerige derwisj. Deze derwisj en Sheikh Mohammed Arif merkten beiden gelijktijdig op dat geen derwisj zijn zout waard was als hij geen wonder kon verrichten.
In Sanjar ontmoette Gharib Nawāz, tijdens zijn terugreis uit Bagdad, Sheikh Najmuddin Rubia (degene die later door de Tartaren werd gemarteld). Hij verbleef tien weken bij hem. Opnieuw ontmoette Gharib Nawāz Hazrat Sheikh Abdul Qādir (radi Allāhu anhu) (Ghaus-e-Pak), maar deze keer in Gail. Hij bleef in zijn gezelschap gedurende vijfenzeventig dagen. Ghaus-e-Pak, de grootste soefi, bestookte hem met zegeningen. Het leek dat Gharib Nawāz ‘s leven erop gericht was zijn hele leven door te brengen in het zoeken en ontvangen van zegeningen van heilige soefi’s. Het leek er ook op dat hij ruimschoots deze had bereikt. Nuchter gezien, bij gratie van Allāh, overgoot zijn spirituele leermeester en beschermheilige hem met alle kennis die hij bezat. Het is heel bijzonder te geloven in de hemelse stem die Gharib Nawāz verklaarde tot het ‘Hoofd der Vromen op aarde en zee’ en het verheffen van hem tot Opper lid onder de heilige soefi’s.
In Bagdad besloot Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) enige tijd een afgezonderd leven te leiden. Hij vertelde Gharib Nawāz dat hij enkele dag niet beschikbaar zou zijn en dat hij Gharib Nawāz na zonsopgang zal ontmoeten. Dat zal het moment zijn waarop hij zal besluiten aan Gharib Nawāz de geheimen van de mystiek en Goddelijke kennis te onthullen, zodat hij deze kennis aan zijn volgelingen en liefhebbers kan doorgeven. Gharib Nawāz volgde de instructies van zijn meester op en iedere ochtend na zonsopgang, op eenzelfde tijdstip, zat hij aan de voeten van zijn meester met pen en papier de mystieke en Goddelijke kennis op te schrijven. Hij schreef in totaal achttien hoofdstukken en noemde het boek Anis-ul-Arwāh. Hij voegde dit toe tot zijn spirituele genealogie, bijgevolg door de volgende opdracht: “Hij is inderdaad een opvolger en een zoon van zijn spirituele leider die zijn leerstellingen opschrijft en het toevoegt aan zijn genealogie.” Om verder de positie van zijn opvolger Gharib Nawāz te versterken schonk Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu) het spirituele gewaad van Sheikh Ahaduddin van Kirman en Sheikh Sahābuddin Suharwardi (radi Allāhu anhu)ma. Deze feiten zijn opgetekend in Mirat-ul-Asrār Perzische manuscripten die nu in de Brits Museum Bibliotheek zijn bewaard en van vitaal belang zijn voor zijn opvolgers.
Door zijn meester nog eens tweeëntwintig dagen van dienst te zijn tijdens zijn reizen gingen zij uit elkaar in Bagdad op tweeënvijftig jarige leeftijd. Hij kreeg van zijn meester het eerbewijs van heilige relikwieën van de Heilige Profeet ﷺ die in het beheer zijn van de Chisthi Orde en van opvolger tot opvolger wordt overgedragen. Deze relikwieën zijn een stok, een gewaad, zandalen en een gebedskleed. Voordat de meester het overdroeg adviseerde hij: “Gij zult de relikwieën bewaren zoals wij dat hebben gedaan. Vertrouw ze uitsluitend toe aan een echte zoeker. Accepteer niets van wie dan ook. Leef ver van hen en houd je afzijdig van het openbare leven. Vraag niet en wees niet veeleisend van de wereld.” Hierna omhelsde hij zijn spirituele zoon en kuste hem op zijn voorhoofd en ogen en liet hem gaan met de woorden: “Ik vertrouw je toe aan Allāh.”
Hoofdstuk 10
Khwaja Gharib Nawāz (radi Allāhu anhu) had het gewaad van de Kalifaat ontvangen en vertrok. Even verbleef hij bij de begraafplaats totdat hij was opgevallen als een heilige soefi. Vergezeld door Fakhruddin, een volgeling van Khwaja Usman Hāroon, ging hij naar Uch en later naar Isfahan waar hij de beschermheilige van Qutubuddin Bakhtiar, de grote Sheikh Mahmood van Isfahan, ontmoette. Hier werd Qutub door hem ingewijd als zijn leerling en gaf hem zijn eigen gedragen kleren die de inwijding tot de Chisthi Orde symboliseerde. Qutub was op dat moment veertien jaar oud. Hij vergezelde Khwaja Gharib Nawāz op zijn pelgrimstocht naar Mekka en ontmoette tijdens die reis een andere derwisj die zich de zoon van Sheikh Mohammed Aslam Toosi noemde. Hij gaf hetzelfde waardevolle advies dat ook door andere derwisjen worden gegeven: “Geef exclusieve devotie aan Allāh en vermijd de wereld.”
Bij de Ka’aba hoorde Khwaja Gharib Nawāz, diepgezonken in gebed, een stem zeggen: “O Moïnuddin! Wij zijn tevreden met u. Vraag wat u wenst en Wij zullen u die schenken.” Hierop vroeg Khwaja Gharib Nawāz met nederigheid: “O Allāh, verleen verlossing aan de volgelingen van Moïnuddin.” Hierop antwoordde Allāh: “O Moïnuddin, uw wens is ingewilligd. Ik zal vergeving verlenen aan de volgelingen en aan eenieder die uw Orde benadert tot de Dag des Oordeels.”
In Medina ontving Khwaja Gharib Nawāz de Goddelijke opdracht: “O Moïnuddin! Gij bent de helper van mijn godsdienst. Ik vertrouw aan gij het land Hindoestaan (India). Ga naar Ajmeer en spreid daar de Waarheid.” Khwaja Gharib Nawāz opgetogenheid kende geen grenzen, maar hij vroeg zich af waar de stad Ajmeer lag. Toen hij in slaap viel zag hij het gezegende gezicht van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ die hem de stad, de forten en de exacte locatie wees. Bij de afronding van dit alles gaf de Profeet Mohammed ﷺ hem een granaatappel.
Hoofdstuk 11
Het kwam door het vooraanstaande en prominente mandaat van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ, dat Gharib Nawāz naar Ajmeer in India kwam. Gedurende zijn reis ontving hij achtereenvolgens veertig nachten lang bezoek van verschillende heilige soefi’s en de Heilige Profeet Mohammed ﷺ die hem beviel Qutubuddin tot zijn Kalief te maken en hem het gewaad te confereren. Ten slotte hoorde hij Allāh een gelijksoortig bevel uitspreken: “O Moïnuddin! Draag aan Qutubuddin het gewaad van de derwisjen over en maak hem tot uw Kalief, omdat hij onze vriend is en dat van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ . Hij is de uitverkorene en wij rekenen hem tot onze vriend.” Gharib Nawāz voerde de opdracht uit in de moskee van Abul Laïs in Samarkand in aanwezigheid van Sheikh Sahābuddin, Sheikh Dawood van Kirman, Sheikh Burhanuddin Mohammed Chisthi en Sheikh Tajuddin Mohammed (radi Allāhu anhu)ma van Isfahan. Hij plaatste op het hoofd van Qutubuddin de vierhoekige hoed. Dit gebeurde in het jaar 586, Qutubuddin was pas zeventien jaar oud.
Eén van de bekende voorspellingen van Gharib Nawāz maakte Sultan Shamsuddin Iltamash bezorgt. Baba Farid Ganj Shakkar (radi Allāhu anhu) citeerde Qutub Sāhib als volgt: “Op een dag in Bagdad, terwijl Sheikh Moïnuddin, Sheikh Ahaduddin van Kirman en Sheikh Sahābuddin Umar Suharwardi en hij zelf (Qutub) (radi Allāhu anhu)ma bij elkaar zaten, passeerde op gegeven ogenblik Shamsuddin Iltamash met een kop in zijn hand. Hij toen amper twaalf jaar oud. De sjeiks hoorden Moïnuddin, bij het zien van deze jongen, zeggen dat zolang deze jongen niet de koning van India is geworden hij niet zal doodgaan.” Als je een student bent van de Indiase geschiedenis zul je te weten komen hoe deze voorspelling de waarheid werd.
Gharib Nawāz Chisthi ging van Bagdad naar Herat en daar vandaan in gezelschap van zijn Kalief Qutub naar Sabzawar in Afghanistan. Waar hij ook naartoe ging en enige tijd verbleef zagen de mensen zijn wonderen. De koning van Sabzawar was een grote tiran. Toen Moïnuddin plaats nam in de tuin om zijn gebeden te verrichten kwam de dienstbode van de koning Yadgar Mohammed naar hem toe en zei, dat Gharib Nawāz uit de tuin moest, omdat de koning in de tuin zou komen en daar voorbereidingen voor het koninklijk bezoek getroffen moesten worden. Moïnuddin was vermaakt te zien hoe ontsteld de dienstbode was. “Als je bang bent, ga daarginds onder de boom zitten en zie wat er gebeurt bij gratie van Allāh.” De dienstbode spreidde een luxe karpet uit dicht bij de fontein en was niet van plan om met de derwisj verder te discussiëren. Toen de koning arriveerde en de derwisj daar zag zitten schoffeerde hij zijn dienstbode, omdat hij Hazrat Moïnuddin daar had laten zitten. Op het moment dat de koning in de ogen van de derwisj keek voelde hij zich volkomen machteloos. De dienstbode viel op zijn knieën en smeekte de derwisj om de koning weer bij bewustzijn te brengen. De derwisj deed dat door water van de fontein op de heerser te sprenkelen en het opzeggen van enkele gebeden.
Weer bij bewustzijn komende werd de tiran een andere persoonlijkheid. Hij werd een toegewijde Murid van de derwisj, gaf al zijn criminele gedragingen op en verdeelde zijn rijkdom onder de armen. Hij volgde zelfs Gharib Nawāz naar de Shadman fort, waar hij na het voltooien van zijn berouw de instructies kreeg om dat domein te managen. Gharib Nawāz zelf verliet India. Van de Shadman fort ging Gharib Nawāz naar Lahore via Multan. Onderweg stopte hij bij Samana in Patyala. Wij hebben u al eerder verteld hoe Prithvi Raj’s moeder twaalf jaar geleden hem door haar astrologische berekeningen had gewaarschuwd, dat een Fakir uitziende als Gharib Nawāz uiteindelijk zijn afgang zou veroorzaken. Prithvi Raj stuurde spionnen het land in om de man te zoeken die uitzag als Gharib Nawāz. Uiteindelijk werd Gharib Nawāz in Patiala gezien door de mannen van Raj. De heilige weigerde te stoppen. Hij vertellende de spionnen dat hij een Goddelijk mandaat had gekregen en dus met zijn veertig Murid op weg was naar Ajmeer. Dit was in het jaar 587 Hijri (1191 n. Chr.).
Wij zijn begonnen dit verhaal te schrijven hoe Khwaja Moïnuddin Chisthi (radi Allāhu anhu) in India was aangekomen en hoe hij door Prithvi Raj werd gedwongen Ajmeer te verlaten. Voordat hij de stad verliet had hij de Radja (koning) gewaarschuwd dat het slechts om enkele dagen ging wanneer zijn troon door de komst van Ghauri omver geworpen zal worden. Daarna vernamen wij, terwijl Gharib Nawāz naar Ghazni ging, dat Ghauri onderweg was. Binnen enkele dagen gaf Sahābuddin Ghauri een meest vernietigende nederlaag aan Prithvi Raj, die een bijeenkomst had georganiseerd met op z’n minst 150 Radja’s (koningen), een strijdmacht van 300.000 man en 3.000 olifanten. Jai Chand had zoals verwacht hem verraden door Ghauri uit te nodigen India aan te vallen. Het was een vreselijke oorlog aan de oevers van Saraswati waar Prithvi Raj onder de voeten van Ghauri’s mannen werd vertrapt. Sommige geschiedkundigen zijn van mening dat Prithvi Raj was verslagen in Thanesar en naar Ghazni meegenomen waar hij vervolgens overleed.
Nadat Sahābuddin Ghauri de steden Sarsti, Hansi, Samana en Kehram had veroverd keerde hij terug naar Ajmeer. Met enige weerstand benoemde hij hier vandaan de Prithvi Raj’s zoon Gola als de volgende koning onder voorwaarden, dat hij het betalen van rijksmiddelen zou voortzetten. Intussen had Ghauri bij dageraad Ajmeer bereikt en de oproep voor het avondgebed galmde rondom de stad. Ghauri was verrast om de Azān in Ajmeer te horen. Informerend hoe dat mogelijk was werd hem duidelijk, dat een groep rondreizende derwisjen zich in de stad hadden gevestigd. Ghauri ging onmiddellijk naar de moskee waar de gelovigen in de rij stonden. Hij sloot zich in de rij aan bij de mannen. Na het gebed keek hij naar Gharib Nawāz en riep dat hij de heilige man was die hij in zijn droom had gezien. Ghauri viel onmiddellijk voor de voeten van de heilige en barste uit in tranen zoals een kind dat doet. Voor zijn succes had hij een groot deel te danken aan de heilige. Na de overwinning had Ghauri het zo druk gekregen dat hij geen enkele dag had kunnen slapen.
Sahābuddin Ghauri benoemde Qutubuddin, zijn Turkse slaaf, als de heerser van Delhi. Zelf vertrok hij naar Ghazni waar hij kort daarna overleed. Na Qutubuddin kwam Iltamash, een twaalf jarige jongen die intussen volwassen was geworden, over wie Gharib Nawāz had voorspeld dat zolang de jongen niet de koning van India was geworden, hij deze wereld niet zou verlaten.
Hoofdstuk 12
India was nu tijdelijk en spiritueel gedomineerd door moslim sultans. Nadat dit doel was bereikt probeerde Gharib Nawāz spoedig naar Bagdad te gaan waar de residentie was van zijn mentor en gids. Na enige poos in Bagdad te hebben verbleven ging hij terug naar India. Onderweg verbleef hij enige tijd in Balkh. Wat was de heilige Gharib Nawāz toch een reiziger! Eens toen hij een klein stadje Kashba passeerde moest hij zijn vasten verbreken bij zonsondergang. Hij was genoodzaakt in een park te gaan die behoorde aan een beroemde filosoof en hooggeleerde die soefi’s minachtte. Zijn naam was Ziauddin en hij was een kleine school begonnen waar hij medicijnen en filosofie onderwees. Gharib Nawāz had met een pijl een vogel neergeschoten en aan een Murid gegeven om te braden, terwijl hij zelf ging bidden.
Toen Ziauddin dit zag gebeuren ging hij naar de derwisj en zijn Murid. Hij ging naast het vuur zitten wachten tot dat Gharib Nawāz zijn gebed had verricht en hij zijn denkpatroon over de religie met Gharib Nawāz kon bespreken. Toen Gharib Nawāz zijn gebed had beëindigd kwam hij bij hem zitten en gaf hem een been van de gebraden vogel. Zelf nam hij een deel van de rest. Ziauddin had niet eerder dergelijke voedsel genuttigd en viel flauw. Gharib Nawāz bracht hem tot bewustzijn nadat hij hem een gekauwd stukje vlees had toegediend. Ziauddin werd daarna een overtuigde volgeling van Gharib Nawāz.
Gharib Nawāz ging van Balkh naar Ghazni en daar vandaan vervolgens via Lahore naar Delhi en Ajmeer. Dit was zijn vierde bezoek. Na dit korte verblijf vertrok hij naar Khurasan om zijn boekwerk af te ronden.
Enkele van zijn boeken zijn:
- Anis-ul-Arwāh (bevat spirituele dialogen van zijn meester)
- Hadith-ul-Maarif (een uitzonderlijk boek)
- Risālah Maujudiya (een ander uitzonderlijk boek)
- Kanz-ul-Asrār (special geschreven als leidraad voor Iltamash en bevat Qur’ān gerechtelijke bevelen en overleveringen van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ )
- Kashf-ul-Asrār (een klein boek).
Gharib Nawāz was geen eenvoudige derwisj. Hij had zijn leven strikt gedisciplineerd in overeenstemming met de leerstellingen van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ zoals vasten, bidden en armenbelasting betalen. Gedurende zeventig jaar van zijn leven heeft hij gereisd op zoek naar godvrezende mensen en de waarheid die hij van hen kon leren. Zijn Murid Qutub ging zelfs zover in het vertellen van zijn grootheid, dat Gharib Nawāz op gegeven ogenblik op een bepaald niveau van spirituele verworvenheid Ajmeer niet meer hoefde te verlaten, maar werd aangetroffen bij de Ka’aba waar hij zijn Hadj behoorlijk vervulde. Dit feit werd bevestigd door Hadji’s. Hazrat Moïnuddin bidden voor redding van zijn volgelingen. Ook was gehoord dat hij als volgt bidden: “O Allāh, overal waar pijn is uit liefde geef dat aan Uw dienaar Moïnuddin.” Khwaja Sāhib’s grootste kwaliteit was het vrij veel zegenen van de mensen. Sahābuddin Ghauri en Iltamash, later bekend geworden als grote koningen en opperheer van India, was ook een vrome moslim die de Islam bestendigde in het land. Bij de gratie van Allāh, het is door de gebeden van deze zwervende derwisj dat zij hun doel bereikten. Hij was niet alleen de koning der koningen en iemand die koningen benoemde, maar hij hielp arme mensen door zijn invloed ruimschoots uit te oefenen.
Op een dag ging hij zelf naar Qutbuddin Aibak vanwege een arme boer zijn verzoek. “Waarom heeft Uwe Hoogheid zoveel moeite genomen om hierheen te komen? Slechts een woord van U was voldoende”, zei de koning. “Het zal wel waar zijn, maar U moet weten dat een gelovige dichter bij de gratie van Allāh is op momenten dat hij schande en armoede leidt. Toen deze boer bij mij kwam zag ik dat hij erg van streek was. Ik mediteerde en bad voor hem. Allāh Ta’ālā bepaalde dat het delen van iemand zijn verdriet en zorg niets anders is dan een andere vorm van aanbidding van Allāh. Daarom heb ik deze reis ondernomen om de liefde van Allāh te krijgen.” Dat vertelde de Awliya (radi Allāhu anhu) aan de koning. Onnodig te zeggen dat de boer zijn petitie ontvankelijk werd verklaard.
In Delhi was een andere heilige man, namelijk Sheikh Najmuddin Kubra. Gharib Nawāz had hem al eerder in Khurasan ontmoet, maar hij had niet de moeite genomen om Gharib Nawāz te bezoeken. Khwaja Sāhib ging bij hem op bezoek en zei: “O Najmuddin Kubra! Wat is U overkomen, dat U trots bent op het zijn van een Sheikh-ul-Islam die oude touwen breekt en oud bekenden vergeet.” De Sheikh viel meteen excuserend voor de voeten van Gharib Nawāz en zei: “Qutub Sāhib heeft mij gedegradeerd in de hoogachting van mensen. Sinds Uw Murid hierheen is gekomen heeft hij al mijn Noor (Licht) gestolen en is zelf het sleutelfiguur geworden van alle mensen. Ik ben een Sheikh alleen van naam en krijg geen aandacht.” Dit horende zei Gharib Nawāz vermaakt: “Goed, dan zal ik deze vlam van Uw hart meenemen naar Ajmeer.”
Toen Gharib Nawāz met zich Qutub Sāhib meenam werd Sultan Shamsuddin Iltamash erg verdrietig en van streek gebracht. Hij verzocht Gharib Nawāz om Delhi niet te beroven. Op het tweede gezicht toen hij zag hoe ontstelt de mensen waren geworden door het voorgenomen vertrek van Qutub Sāhib zei hij: “Ik vertrouw deze stad aan U.”
Gedurende de laatste dagen van Gharib Nawāz in Ajmeer was de vertrouweling (Murid) Qutub Sāhib voortdurende bij hem. Op 14 Jumadi-us-Thani 627 Hijri zei Gharib Nawāz vaarwel aan Qutub Sāhib en de wereld. Khwaja Sāhib maakte van Qutub Sāhib zijn succesvolle opvolger zoals hij zelf werd gemaakt door Hazrat Khwaja Usman Hāroon (radi Allāhu anhu). Zijn laatste advies aan Qutub Sāhib was: “Ga waar je ook wilt leven, maar leef als een volmaakte man.”
Vlak voor het uitblazen van zijn laatste adem na het avondgebed ging hij naar zijn kamer en deed de deur achter zich dicht. Gedurende de hele avond hoorde de menigte die zich om en bij zijn kamer hadden verzameld mysterieuze en mystieke geluiden uit de kamer komen. In de ochtend toen het in de kamer stil was geworden maakten de mensen de deur open en vonden Khwaja Sāhib dood met op zijn voorhoofd geschreven: “Haza HabibAllāh, ma fi HabibAllāh (hij is geliefd bij Allāh en hij stierf in liefde voor Allāh).”