Door Mufti Ahmad Mian Barkati heeft dit boek in 1980 in de Urdu taal vertaald en de titel “Islam aur Asri Eijadaat” gegeven.

Wat is kennis? 

Er is heus gezegd: “kennis is macht, een grote macht zelfs met enorme mogelijkheden en onvoorstelbare capaciteiten.” De altijd groeiende kennis van de moderne tijd (in alle wetenschappelijke richtingen) heeft aan de mens onthuld en aangetoond, de grote betekenisvolle en invloedrijke kennis over alles op de aarde en daarbuiten.

De Heilige Qur’ān, het meest volmaakte en laatst geopenbaarde Goddelijke Boek heeft geleid tot grote stress op zoek naar kennis en haar zegens, mensen uitnodigend om naar meer en meer kennis te zoeken voor een leidende en succesvol leven in deze wereld en het Hiernamaals.

De allereerst geopenbaarde verzen van de Heilige Qur’ān verklaren op een ondubbelzinnige wijze, dat de zoektocht naar kennis het meest fundamentele vereiste is om te kunnen ‘overleven en het ontwikkelen van een levenswijze’ (Wujud) in de breedste zin des woord. In de Heilige Qur’ān is geopenbaard: Allazee ‘allama bil-Qalam”, “‘Allamal-insâna mâ lam-ya’-lam”

ٱلَّذِى عَلَّمَ بِٱلْقَلَمِ

عَلَّمَ ٱلإِنسَانَ مَا لَمْ يَعْلَمْ

“Hij (Allāh Almachtige) leert (de mens) het gebruik van de pen (basisvaardigheid op het veld van kennis) en leert de mens wat hij niet weet (een goddelijke uitnodiging voor onderzoek en kennisuitbreiding zodat het leven geleid kan worden in gehoorzaamheid en goddelijke genoegen).” Surah al-‘Alaq (Lees of vergaar kennis), H 96, verzen 4-5

Verder is geopenbaard: “………., Rabbi zidnee ‘ilmâ” 

فَتَعَٰلَى ٱللَّهُ ٱلْمَلِكُ ٱلْحَقُّ وَلاَ تَعْجَلْ بِٱلْقُرْءانِ مِن قَبْلِ أَن يُقْضَىٰ إِلَيْكَ وَحْيُهُ وَقُل رَّبِّ زِدْنِي عِلْماً 

“O Allāh! Breid mijn kennis uit.” Surah Tāhā (dit zijn geheime en mystieke letters), H 20, vers 114

Deze goddelijke openbaringen brachten de veelbetekenende kennis in het brandpunt om de mens te motiveren en te verlichten voor het zoeken naar steeds meer kennis op ieder mogelijke wijze.

De Heilige Qur’ān is een schatkist van kennis en wijsheid. Het bevat referenties of aanwijzingen op meer dan 800 plaatsen naar kennis en vertakkingen (ontelbare kennisgebieden) die groeien naarmate het leven verder ontwikkeld van stadium tot stadium. Gelijksoortige referenties naar boeken en documenten zijn ook op meer dan 600 plaatsen in de Heilige Qur’ān te vinden. Dit bewijst heel duidelijk dat de goddelijke kennis en verlichting op alle leefniveau aanwezig is.

In een overlevering (Hadith) zegt de Heilige Profeet Mohammed ﷺ: “Ik ben opgegroeid als een leraar en een perfectionisme van goede manieren.” Ibn-i-Abd al-Birr: Jami Bayān al Ilm wa fazlihi, p. 47

De Heilige Profeet Mohammed ﷺ heeft grote nieuwsgierigheid als een compulsief gevolg van de Ummah teweeggebracht om te zoeken naar steeds meer en meer kennis. Hij bracht voort de zegenvolle betekenis van kennis. Ibn-i-Abd al-Birr: Jami Bayān al Ilm wa fazlihi, pag. 46, 49

Hazrat Ali (KarramAllāhu wajhul Karim) heeft gezegd: “De echte waarde van de mens komt tot uitdrukking door leren (studeren).” De Heilige Qur’ān draagt zelf het getuigenis van de betekenis van kennis toen gezegd werd dat het op basis van zijn kennis was dat Allāh Hazrat Talut ((alayhis salām)) gekozen had tot de koning van de Bani Israël: “Qâla ‘inna-LLâ-hastafâhu ‘alay-kum wa zâdahou bastatan-fil-‘ilmi wal-jism” 

وَقَالَ لَهُمْ نَبِيُّهُمْ إِنَّ ٱللَّهَ قَدْ بَعَثَ لَكُمْ طَالُوتَ مَلِكاً قَالُوۤاْ أَنَّىٰ يَكُونُ لَهُ ٱلْمُلْكُ عَلَيْنَا وَنَحْنُ أَحَقُّ بِٱلْمُلْكِ مِنْهُ وَلَمْ يُؤْتَ سَعَةً مِّنَ ٱلْمَالِ قَالَ إِنَّ ٱللَّهَ ٱصْطَفَاهُ عَلَيْكُمْ وَزَادَهُ بَسْطَةً فِي ٱلْعِلْمِ وَٱلْجِسْمِ وَٱللَّهُ يُؤْتِي مُلْكَهُ مَن يَشَآءُ وَٱللَّهُ وَاسِعٌ عَلِيمٌ

“Allāh heeft Talut boven u gekozen en gevuld met kennis en lichamelijke dapperheid.” Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 247

“Wa ‘allama ‘Âdamal-‘asmâ-‘a kullahâ thumma ‘aradahum ‘alal-malâ-‘ikati faqâla ‘ambi-‘ounee bi-‘asmâ-‘i hâ’u-lâ-‘i ‘in-kuntum sâdiqeen” 

وَعَلَّمَ ءَادَمَ ٱلأَسْمَآءَ كُلَّهَا ثُمَّ عَرَضَهُمْ عَلَى ٱلْمَلَٰئِكَةِ فَقَالَ أَنْبِئُونِي بِأَسْمَآءِ هَـٰؤُلاۤءِ إِن كُنْتُمْ صَٰدِقِينَ

De superioriteit van Hazrat Adam (alayhis salām) (het persoonlijkheidssymbool der mensheid) over engelen en alle andere scheppingen was alleen op basis van deze kennis. Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 31 

Al deze voorbeelden illustreren de veelbetekenende en omvangrijke evaluatie over de kennisverwerving op het gebied van menselijke pre-eminentie versus de profetische opdracht, het leiderschap en vijf regent koningschappen voor leiding van de mens tot Allāh op aarde.

Twee soorten van kennis (wetenschap)

In abstracte zin, er zijn twee soorten kennis of onderwijs. Eén wordt op Madrassa (scholen), hogescholen en universiteiten onderwezen. Voor de gewone man als voor de meeste mensen is dit onderwijs van eminent belang om aan de materiele behoeften te kunnen voldoen. Er is echter een ander onderwijsgebied dat rechtstreeks wordt geleerd van de goddelijke vertegenwoordiging eveneens met audiovisuele middelen zoals boeken en tijdschriften waarbij geen instituten zoals scholen en professionele docenten nodig zijn. 

Dit is de goddelijke sector van kennismanagement die in Qur’ān terminologie wordt gekend als: “Ilm-e-Ghayb” (Kennis van het Ongeziene): “Rahmatam-min ‘indinâ wa ‘allamnâhu mil-Ladunnâ ‘ilmâ”. Surah Kahf (de grot), H 18, vers 65) en dat één van de fundamentele islamitische geloofsartikelen leert. 

“‘Allazeena yu’-minouna bilgaybi wa yuqeemouas Salâta wa mimmâ razaqnâhum yunfiqoun” 

ٱلَّذِينَ يُؤْمِنُونَ بِٱلْغَيْبِ وَيُقِيمُونَ ٱلصَّلٰوةَ وَممَّا رَزَقْنَاهُمْ يُنْفِقُونَ 

In feite, geloof en ongeloof in het Ongeziene (Ghayb) is het individuele kenmerk van de mens om een moslim te zijn of een ongelovige. Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 3

Dit is het kennisgebied dat bovenmenselijk is van nature en de menselijke intelligentie voorbijstreeft evenals de vijf welbekende zintuigen van henzelf. Kennis van het Ongeziene (Ilm-e-Ghayb) is de superioriteit en het dominerende bezit over alle andere wetenschappen. Dit is in essentie een embleem van Goddelijke Bekoring op de gekozen dienaren van Allāh, zoals de zegenrijke regen op de harten en hersenen van de gerespecteerde ontvangers op aarde.

Andere verzen van de Qur’ān verwijzend naar Ilm-e-Ghayb

Er zijn talrijke verzen in de Heilige Qur’ān waarin verwezen of verteld wordt over Ilm-e-Ghayb. Het blijkt uit deze verzen overduidelijk, dat Ilm-e-Ghayb verwijst en (alleen) behoort aan Allāh Almachtige. De volgende verzen bevestigen dit:

1. “Wa ‘indahou mafâtihul-Ghaybi lâ ya’-lamuhâ ‘illâ Hou.” 

“Met Hem zijn de sleutels van het ongeziene; het schat dat niemand weet behalve Hij.” Surah An’am (het vee), H 6, vers 59

2. “…’a-lamu gay-bassamâwâti wal-‘ardi….” 

“Ik ken de geheimen van hemel en aarde.” Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 33

3. “Faqul ‘innamal-Gaybu li-LLâhi fantazirou; ..” 

“Zeg: (‘O Profeet ﷺ!) Het Ongeziene is alleen voor Allāh’.” Surah Yunus (Profeet Joenoes), H10, vers 20

4. “Wa lâ ‘aqoulu lakum ‘indee khazâ-‘inu-LLâhi wa lâ ‘a’-lamul-gayba walâ ‘aqoulu ‘innee malakunw…” 

“De Heilige Profeet ﷺ is gevraagd om te verklaren: ‘Zeg, Ik vertel je niet dat de Schatten van Allāh met mij zijn, noch dat ik daarvan afweet, wat verborgen is’ (in het onzichtbare).” Surah Hud (Profeet Hud), H 11, vers 31

Van deze verzen kan geleerd worden dat Ilm-e-Ghayb aan Allāh behoord als Zijn meest exclusieve en absolute rechten. Niemand kan uit zichzelf kennis verwerven van Ilm-e-Ghayb tot dat Allāh het hem schenkt als een gunst (en als een recht).

Een klein onderzoek in deze verzen zal onthullen dat zelfs het minste deel van Ghayb verblijft in de Goddelijke Autoriteit, maar dat nergens staat geschreven dat Allāh Ta’ālā niemand uit zijn dienaren verrijkt met deze kennis of dat deze wetenschap onthult en onverdeeld in iemands bezit is. Dit is het meest aangrijpende punt, de Ummah met godvrezende gedachte moet waakzaam zijn en iedere valkuil ontwijken door niet zeggen op eigen houtje kennis van Ilm-e-Ghayb verkregen te hebben. Dit aandachtspunt wordt steeds in de Heilige Qur’ān geopenbaard zoals blijkt uit de volgende verzen:

1. “‘Âlimul-gaybi falâ yuzhiru ‘alâ gaybihee ‘ahadâ” 

“Hij (Allāh Almachtige) alleen is de Kenner van het Ongeziene; Hij onthuld aan niemand de mysteries behalve aan de profeten die hij heeft uitgekozen.” Surah al-Jinn (de Jinn), H 72, vers 26

2. “Mâ kâna-LLâhu liyazaral-Mu’-mineena ‘alâ mâ ‘antum ‘alayhi hattâ yameezal-khabeetha minat-tayyib.” 

“Allāh wil u niet uitsluitend van de geheimen van het ongeziene, maar Hij kiest uit de profeten die Hij lief heeft.” Surah Aale Imran (de familie van Imran), H 3, vers 179

Gradatie van Ilm-e-Ghayb die bij de Anbiyā (alaihimussalām) aanwezig is

Dit betekent niet dat Allāh Almachtige de ‘Kennis van het Ongeziene’ uitsluitend voor Zichzelf houdt en aan niemand anders onthult. Nee, absoluut niet. Allāh Almachtige heeft kennis geopenbaard en verrijkt aan Zijn profeten, net zo vaak en veel als Hij wilde voor zowel leiding als verlichting om in voorkomende gevallen de vijanden van Allāh recht tegenover elkaar te confronteren, en om aan hen opgedragen goddelijke missie te vervullen. Deze weergaloze gebeurtenis is op verschillende plaatsen in de Heilige Qur’ān geopenbaard. Enkele openbaringen zijn:

1. Verwijzend naar Hazrat Adam (alayhis salām) en de engelen is geopenbaard: “Wa ‘allama ‘Âdamal-‘asmâ-‘a kullahâ thumma ‘aradahum ‘alal-malâ-‘ikati faqâla ‘ambi-‘ounee bi-‘asmâ-‘i hâ’u-lâ-‘i ‘in-kuntum sâdiqeen” 

“Hij (Allāh) leerde de namen (natuurlijke en kwalitatieve eigenschappen) van alle dingen en plaatste het voor de engelen.” Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 31

2. Verwijzend naar Hazrat Dawood (alayhis salām) is geopenbaard: “….wa ‘âtâhu-LLâhul-Mulka wal-Hikmata wa ‘allamahou mimmâ yashâ’.” 

“Hij (Allāh) gaf Dawood macht en wijsheid en leerde hem wat Hij (Allāh) ook wilde.” Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 251

3. In respect voor Ilm-e-Ghayb aan Hazrat Suleyman (alayhis salām) is geopenbaard: “…wa qâla yâ ‘ayyuhannâsu ‘ullimnâ Mantiqat-Tayri wa ‘outeenâ min kulli shay; …” 

“O mensen! Wij hebben geleerd de taal van de vogels, en aan ons is onthuld (een beetje van) alle dingen.” Surah Naml (de mier), H 27, vers 16

4. Over Hazrat Loet (alayhis salām) is geopenbaard: “Wa Loutan ‘âtaynâhu Hukmanw-wa Ílmanw-wa najjaynâhu…” 

“En aan Loet gaven Wij Rechtspraak en Wijsheid.” Surah al-Anbiya (de profeten), H 21, vers 74

5. Over Hazrat Yaqub (alayhis salām) is geopenbaard: “….innee ‘a’-lamu mina-LLâhi mâ lâ ta’-lamoun.”  

“Hij was, door Onze instructie volleerd (en ervaren), maar de meeste weten dat niet.” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 96

6. Hazrat Yaqub (alayhis salām) vertelde zelf aan zijn zonen over de zegens van Allāh, dus is geopenbaard: “….innee ‘a’-lamu mina-LLâhi mâ lâ ta’-lamoun.” 

“Heb ik jullie niet gezegd, ik weet van Allāh datgene wat jullie niet weten.” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 96

7. Over Hazrat Yusuf (alayhis salām) is geopenbaard: “Wa lammâ balaga ‘ashud-dahou ‘âtay-nâhu hukmanw-wa ‘ilmâ; wa kazâ-lika najzil-Muh-sineen.” 

“Toen Yusuf volwassen was geworden gaven Wij hem macht en kennis; dus belonen Wij degenen die de goede dingen doen.” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 22

8. In het verlengde hiervan is over Hazrat Musā (alayhis salām) geopenbaard: “Wa lammâ balaga ‘ashud-dahou wastawâ ‘âtaynâhu hulmanw-wa ‘ilmâ..” 

“Toen hij zijn volwassen leeftijd bereikt had en (volwaardig) zijn leven had geregeld hebben Wij hem wijsheid en kennis geschonken.” Surah Qasas (het verhaal), H 28, vers 14

9. Er is over Hazrat Khizr (alayhis salām) geopenbaard: “Fa-wajadâ ‘Abdam-min ‘ibâdinâ ‘âtaynâhu Rahmatam-min ‘indinâ wa ‘allamnâhu mil-Ladunnâ ‘ilmâ.” 

“Dus, zij vonden één van onze dienaren aan wie Wij Genade van Onszelf hadden geschonken en aan wie Wij kennis (van een speciale soort) hadden geleerd uit Onze Eigen Kring.” Surah Kahf (de grot), H 18, vers 65

Deze verzen van de Heilige Qur’ān maken duidelijk dat Allāh Almachtige Ilm-e-Ghayb aan Zijn gekozen dienaren had geschonken, maar blijkbaar veel mensen dit niet weten en zelfs weigeren te geloven zonder de gevolgen in te zien! Deze vrome zielen, in hun eigen tijdperk, onthulden deze Goddelijke schenking om de mensen te laten zien wat het ware geloof is en hun twijfels weg te nemen.

1. Bijvoorbeeld, Hazrat ‘Isa (alayhis salām) sprak tegen zijn volgelingen: “…;wa ‘unabbi-‘unkum-bimâ ta’-kulouna wa mâ tadda-khi-rouna fee buyoutikum; …” 

“en, ik onthul aan jullie wat jullie eten en wat jullie bewaren in jullie huizen.” Surah Aale Imran (de familie van Imran), hoodstuk3, vers 49

Dat wil zeggen wat zijn volgelingen in hun eigen huis hadden gegeten en wat zij in hun huis hadden bekend was aan de Profeet van Allāh.

2. Op een ander moment sprak Hazrat Yusuf (alayhis salām) tegen zijn gevangenen, voordat hij de dromen onthulde. Hij zei: “Qâla lâ ya’-tee-kumâ ta’âmun-turza-qâni-hee ‘illâ nabba’-tukumâ bita’-weelihee qabla ‘any-ya’-tiya-kumâ; zâli-kumâ mimmâ ‘alla-manee Rabbee. ‘Innee taraktu millata qawmil-lâyu’mi-nounabi-LLâhi wa hum-bil-‘Âkhi-rati hum kâfi-roun.” 

“Voordat enige voedsel naar u komt zal ik zeer zeker aan u openbaren de waarheid en betekenis hiervan. Het is (dankzij) de kennis dat door Allāh aan mij is geschonken, zodat ik aan jullie kan onthullen waarover jullie niets weten.” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 37

Deze verzen openbaren, dat Allāh Almachtige Ilm-e-Ghayb heeft geschonken aan Zijn gekozen Apostelen. Dit is niet een ordinaire of alledaagse kennis. Bijzondere waakzaamheid en bescherming werd eerst in gang gezet voordat boodschappen van het “Ongeziene” werden onthuld. Speciale engelen werden op aarde gestuurd die in de buurt van de profeten verbleven aan wie Ilm-e-Ghayb was geschonken. Surah al-Jinn (de Jinn), H 72, vers 26

De verrijking met Ilm-e-Ghayb is met een groot respect opengesteld aan de profeten die met deze unieke Goddelijke zegen zijn bevoorrecht en daardoor eigenaar zijn geworden van groot Goddelijk Rijkdom. Niettegenstaande, er zijn geen zelfde Goddelijke Boodschappen verbonden aan de hun status.

Zoals blijkt uit de Heilige Qur’ān is de status, ‘persoonlijkheid en verantwoordelijkheid’ van de profeten verschillend van elkaar. “tilkar-rusulu faddalnâ ba’-dahum ‘alâ ba’-d. Minhum-man-kallama-LLâhu wa rafa-‘a ba’-dahum darajât. 

“Die profeten hebben wij met giften begunstigd zoals Allāh het behaagde.” Surah Baqarāh (de koe), H 2, vers 253

Evenzo is Ilm-e-Ghayb aan de profeten geschonken in overeenstemming met hun persoonlijkheid en opgedragen missie.

Het verhaal van Hazrat Musā en Hazrat Khizr (alaihimussalām) dat heel helder is beschreven in de Heilige Qur’ān verklaart dit aspect van de verhouding. Hazrat Musā ontmoette Hazrat Khizr (alaihimussalām) en vroeg hem te verrijken met de kennis dat hij van Allāh had gekregen. Hazrat Khizr (alayhis salām) accepteerde zijn verzoek, maar adviseerde Hazrat Musā (alayhis salām) geduld op te brengen en géén woord te spreken totdat hij daarvoor toestemming kreeg. Wat Hazrat Khizr (alayhis salām) daarna deed was voor Hazrat Musā (alayhis salām) onbevattelijk. De belofte geen woord te reppen over de gebeurtenissen die voor zijn ogen plaatsvonden waren te veel voor Hazrat Musā (alayhis salām) om te bewonderen en uiteindelijk verbrak hij zijn belofte. Hazrat Khizr (alayhis salām) heeft hem vervolgens niet meer in zijn gezelschap gehouden. Details over dit verhaal (wāqi’ah) zijn terug te vinden in de Heilige Qur’ān (Surah Kahf (de grot), H 18, vers 65-82). Deze gebeurtenis maakt meer dan duidelijk, dat zelfs Ilm-e-Ghayb voor de profeten van Allāh niet gelijkwaardig was.

Ilm-e-Ghayb van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ

De ‘Kennis van het Ongeziene (Ilm-e-Ghayb)’ was evenzo aan de Heilige Profeet Mohammed ﷺ door Allāh Ta’ālā geschonken. Deze Ilm-e-Ghayb was in essentie het meest verlichtte en vergaande wonder dat aan de Heilige Profeet ﷺ was geschonken. Dit wonder in z’n geheel overtrof alle wonderen van de profeten tezamen. Min of meer 124.000 profeten zijn over de tijd gespreid op aarde geweest met specifieke kennis van de verborgen kennisschat (Ilm-e-Ghayb). Doch de kennis die de Heilige Profeet ﷺ meekreeg was oneindig in zowel begrip als uitgestrektheid. Hiermee is gezegd dat iedere afzonderlijke kennisverrijking van de verschillende profeten in zijn geheel ook gegeven is aan de Heilige Profeet ﷺ. The Heilige Profeet ﷺ was het verpersoonlijkte symbool van alle voorgaande profeten over hun kwalitatieve karakters, hoeveelheid kennis en spirituele verlichting. Samenhangend met deze verkregen kennis en observatie van de Heilige Profeet ﷺ wordt in de Heilige Qur’ān geopenbaard: “Wa ‘anzala-LLâhu ‘alay-kal-Kitâba wal-Hikmata wa ‘allamaka mâ lam takun ta’lam; wa kâna fadlu-LLâhi ‘alayka ‘azeemâ.” 

“Allāh stuurde aan u, O Profeet!, het Boek der Wijsheid en lering die u niet weet. Groot is de Genade van Allāh op u.” Surah an-Nisā (de vrouwen), H 4, vers 113

In deze meesterlijke essentie verklaart de Qur’ān vers, dat na het schenken van deze oneindige schat der kennis er geen wetenschapsgebied en verlichting meer is, die niet binnen het domein van de Heilige Profeet ﷺ valt. Dit is wat de Heilige Qur’ān beschrijft als de ‘Fazl-i-ilm’ (het Grote Genade), welke aan de Heilige Profeet ﷺ was geleerd door Allāh Almachtige. “Sanuqri-‘uka falâ tansâ.”  Surah al-A’ala (het meest Verheven), H 87, vers 6

Als de leraar aan zijn leerling zegt: “Ik heb je lezen geleerd en hiervoor wist je niets, dan is hij gerechtigd deze aanspraak te maken en niets staat hem in de weg om dit te zeggen. Het kan niet bestempeld worden als een teken om de leerling te degraderen, maar als de leerling tegen zijn leraar zegt ‘je wist niets, het is jouw leraar die het aan u hebt geleerd’ dan kan deze logica niet worden genegeerd.” Niettemin, het weergeeft dat de student schuldig is aan misdraging jegens zijn leraar. Dergelijk voorbeeld kan nauwelijks worden getraceerd in de kronieken van burgerlijk gedrag.

Wat de Heilige Profeet ﷺ ook wist kwam door de geschonken kennis door Allāh Ta’ālā. Dit was in feite al het geval voordat de wetenschap van de Heilige Qur’ān werd geopenbaard. Allāh Ta’ālā openbaart de status van de Heilige Profeet ﷺ: “U wist niets van het Boek (Qur’ān) noch van het geloof (Iman).” Surah an-Noor (het Licht), H 24, verse 63

Het is in overeenstemming met Almachtige status van de Goddelijke Verhevenheid. Het behoeft geen wereldlijke grootheid, zoals dat bij ons wel eens voorkomt, in respect voor de Heilige Profeet ﷺ. Het zou de hoge status van de Heilige Profeet ﷺ degraderen en beledigen. Het onomstreden feit behelst, dat Allāh Ta’ālā Ilm-e-Ghayb aan de Heilige Profeet heeft verzekerd. Indien iemand deze hoogachting van Goddelijke Waarheid negeert of ontkend zal hij zeer zeker schuldig zijn aan valsheid en minachting van de grootheid der Goddelijke Gunst. Zo iemand die als een vervloekte wordt aangemerkt is verstoten buiten de kaders van de islam. De kwaliteit van een ware moslim is het accepteren en geloven in iedere openbaring van Allāh Ta’ālā en in volle overtuiging naar te handelen en andere ook aan te moedigen.

De Darbār (zitplaats van hoogwaardigheidsbekleder) van de Heilige Profeet ﷺ is een voorname Darbār die de grootsheid van wereldlijke koningen en monarchisten voorbijstreeft. Het is een misdraging en misdrijf om luidkeels te praten in zijn verheven aanwezigheid; zulke handelingen veroorzaken het verlies van andere goede daden van een gelovige, verbeurt de Goddelijke Genade. Er is een strenge waarschuwing voor degenen die uit zijn Darbār wegsluipen zonder toestemming, dit behoort ook tot misdraging. Voor die mensen is een strikt voorteken voor uiterste bestraffing op de Dag des Oordeels. Er is geopenbaard: “Wa kazâlika ‘awhaynâ ‘ilayka Rouham-min ‘amrinâ; mâ kunta tadree mal-kitâbu wa lal-‘eemânu wa lâkin-ja-‘alnâhu Nouran-nahee bihee man-nashâ-‘umin ‘Ibâdinâ; wa ‘innaka latahdee ‘ilâ Sirâtim-Mustaqeem.” 

 “Oordeel niet over de oproep van een Profeet onder jullie, zoals de oproep van één van jullie onderling. Allāh weet wie van jullie wegsluipt onder de mom van enig excuus; dan wie van jullie wegsluipt onder de mom van enig excuus; dan wees op je hoede degene die weerstand bieden tegen de bevelen van de Profeet, voor het geval enige poging hen bevalt of een gegriefde penalty hen teistert.” Surah Shurā (beraadslaging), H 42, vers 52 

Wij kunnen gissen wat de status van ontzagwekkende grootsheid van de Heilige Gezelschap is, door de genade door de heilige aanwezigheid van de Heilige Profeet ﷺ waar zelfs de minste misdrijf wordt opgevat als een wandaad die gestraft zal worden door de Almachtige.

De metgezellen van de Heilige Profeet ﷺ zaten het liefst in zijn aanwezigheid in volkomen gerespecteerde houding hun adem inhoudende en om de statigheid van de vergadering niet te verstoren. Zij bezigden uitsluitend respectvolle woorden zoals: “O Profeet van Allāh! Moge mijn ouders opgeofferd worden ter uwe statigheid.” Voor ieder vraag die aan hen werd voorgelegd zeiden ze: “Allāh en Zijn Profeet ﷺ weten het beter.”

De drie dimensies van de Ghayb van de Heilige Profeet ﷺ

In het licht van de voorafgaande bewijslast moet toegevoegd worden dat de Heilige Profeet ﷺ was gezegend met de Kennis van het Ongeziene (Ilm-e-Ghayb) als een Gunst van Allāh. Wij kunnen het onderwerp van de drie engelen onderzoeken.

1. Aan de Heilige Profeet ﷺ was dit Schat der Kennis rechtstreeks verleend door Allāh, dat wil zeggen zonder tussenkomst van een middel om de kennis over te dragen. 

2. Door de openbaring van de Heilige Qur’ān welk de Schatkamer der Wetenschap is in het universum. 

3. De Heilige Profeet ﷺ was gestuurd als een “Sahied” (Getuige), dat wil zeggen degene die voortdurend op de hoogte is met alles wat in de wereld gebeurd, degene die onderzoek en ondervraging doet én waarnemer is met een inzicht om vast te stellen en hun invloeden van dag tot dag kan analyseren. Hij was dus voortdurend op de hoogte van de door Allāh gezonden waakzaamheid met volmaakte kennis als een ooggetuige, met de autoriteiten van Haqq-ul-Yaqeen en Ain-ul-Yaqeen – de faculteit van getuigenis der dingen met standvastige Iman (geloof) en overtuiging.

Door het analyseren van Kennis van het Ongeziene van de Heilige Profeet ﷺ zoals in bovenstaand eerste gezichtspunt, namelijk het verlenen van Ilm-e-Ghayb direct van Allāh Almachtige, kunnen wij refereren naar de volgende verzen van de Heilige Qur’ān: “Tilka min ‘ambâ-‘il-gaybi nouhee-hâ ‘ilayk; …” 

“Deze zijn enkele van de verhalen van het Ongeziene welke Wij hebben geopenbaard aan u (O Profeet!); ……” Surah Hud (Profeet Hoed), H 11, vers 49

 “Zâlika min ‘ambâ-‘il gaybi nouheehi ‘ilayk; ….” 

“Zulk is één van de verhalen van wat ‘Ongezien’ gebeurde, welke Wij door inspiratie aan u openbaarden……” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 102

 “Wa mâ huwa ‘alal-gaybi bi-daneen.” 

“Hij (Heilige Profeet ﷺ) heeft niets met tegenzin achtergehouden van de Kennis van het Ongeziene.” Surah Takweer (de winding), H 81, vers 24

Onderzoek naar de Kennis van het Ongeziene van de Heilige Profeet ﷺ vanuit het tweede gezichtspunt worden onze ogen geopend door de volgende verzen van de Heilige Qur’ān:

 “…, wa nazzalnâ ‘alaykal-Kitâba tibyânal-li-kulli shay-inw-wa Hudanw-wa Rahmatanw-wa Bushrâ lil-Muslimeem.” 

“……, en Wij hebben neergezonden het Boek dat alles verklaart, een Gids, een Genade en Verheugende Nieuws voor de moslims.” Surah an-Nahl (de bijen), H 16, vers 89

 “….; mâ kâna hadeethany-yuftarâ wa lâkin-tasdee-qallazee bayna yadayhi wa tafseela kulli shay’inw-wa….” 

“….; de Qur’ān is geen verzonnen sprookje, maar een (Heilige) bevestiging van wat (vroeger) gebeurde – een gedetailleerde expositie van alles; en…..” Surah Yusuf (Profeet Yusuf), H 12, vers 111

 “….; many-yasha-‘i-LLâhu yudlilh; ….” 

“….; niets hebben Wij weggelaten van het Boek, ….” Surah al-An’am (het vee), H 6, vers 38

 “ ….; qad jâ-‘akum-mina-LLâhi Nourunw-wa Kitâbum-Mubeen.” 

“………; zeer zeker is naar u gekomen van Allāh een Licht en een Duidelijk Boek.” Surah al-Mā’idah (de tafel), H 5, vers 15 

 “Wa mâ min gaybatin-fis-samâ-‘i wal-‘ardi ‘illâ fee kitâbim-Mubeen.” 

“Evenmin is er noodzaak voor het Ongeziene in hemel of aarde, maar het is vastgelegd in het Duidelijke Boek.” Surah an-Naml (de mieren), H 27, verse 75

 “…; wa lâ habbatin fee zulumatil-‘ardi wa lâ rat-binw-wa lâ yâ-bisin ‘illâ fee Kitâbim-Mubeen.” 

“Er is geen graan(korrel) in het duister (of holst) van de aarde, noch iets anders, vers of droog (groen gewas of verdort), maar is helder ingeprent in een (officieel) Boek.” Surah al-An’am (het vee), H 6, vers 59

In boven geciteerde verzen is gelezen, allereerst wordt gememoreerd dat de Heilige Qur’ān de Kitāb-e-Mubien is, het Boek maakt alles zonder enige twijfel begrijpelijk en helder. Het is waardig te observeren dat het Boek alle zaken (inclusief de eigenschappen) onder de zon behandeld. Kunt u zich dan voorstellen hoe uitgebreid en diepgaand de kennis zal zijn geweest van de persoon (Profeet Mohammed ﷺ) aan wie de Heilige Qur’ān is geopenbaard? Zeer zeker, alles wat in het Heilige Boek is genoemd zal volkomen en volledig ongesluierd aan de ontvanger van het Heilige Boek zijn onthuld. Het verschijnsel moet ongetwijfeld in alle openheid zijn overgebracht zonder laster van de Goddelijke schenking aan de Heilige Profeet ﷺ. Door de ‘Kennis van het Ongeziene’ van de Heilige Profeet ﷺ als een Sahied of getuige van alle zaken te onderzoeken worden wij door de volgende verzen geleid naar de visionaire wereld van verlichting waar wij volkomen versteld staan van de kennis die Allāh Almachtige aan Zijn vertegenwoordiger heeft geschonken inclusief alle rechten, niet alleen op aarde maar zelfs in de hemelen en al het geen dat in het Hiernamaals zal plaatsvinden. Het is zeer essentieel dat wij onze hoofd moeten buigen en de waarheid van Goddelijke verklaring moeten accepteren en onszelf de weerkaatsing moeten besparen van enige twijfel. Het is buiten ons (verstandelijke)vermogen om de Kennis van het Ongeziene (Ilm-e-Ghayb) dat door Allāh Almachtige aan de Heilige Profeet ﷺ is geschonken voor te kunnen stellen. Alleen Allāh weet wat en hoeveel Hij aan Zijn geliefde Profeet ﷺ heeft geschonken. De bedoelde verzen in deze alinea zijn: “….wa ji’-nâ bika ‘alâ hâ-‘u-lâ-‘i Shaheedâ.“

“… en Wij brachten U als een Getuige tegen deze mensen.” Surah an-Nisā (de vrouw), H 4, vers 41

 “Innâ ‘arsalnâ ‘ilaykum Rasoulan-shâhidan….” 

“Zeer zeker hebben Wij naar U (O mensen!) een apostel gestuurd, om een getuige te zijn over u….” Surah al Muzzammil (omhuld in kledij), H 73, vers 15

 “Wa yawma nab-‘athu fee kulli ‘ummatin shaheedan ‘alay-him-min ‘anfusihim wa ji’-nâ bika shaheedan ‘alâ hâ-‘u-lâ” 

“En op een dag zullen Wij uit alle mensen een getuige jegens hen laten opstaan en Wij zullen u (Profeet Mohammed ﷺ) een getuige jegens hen laten zijn …..” Surah an Nahl (de bijen), H 16, vers 89

Uit bovengenoemde verzen blijkt, dat op de Dag des Oordeels niet alleen de Heilige Profeet ﷺ een getuige zal zijn van zijn eigen Ummah (volgelingen), maar ook voor Allāh Almachtige zal namens de andere profeten zal getuigen voor hun eigen volgelingen. Dit getuigenis kan alleen worden afgelegd door iemand die ooggetuige is van alle gebeurtenissen onder kritische blik op de Dag des Oordeels. Met andere woorden, dit betekend dat de Heilige Profeet ﷺ volledig geïnformeerd is en in contact blijft met alles waarover hij zal getuigen. Dus, hij houdt voortdurend onze goede – en slechte daden in de gaten. Daarom moeten wij voorzichtig zijn met welke activiteiten wij ons bezig houden zodat wij de Profeet niet teleurstellen of hem grieven. Dit feit is verder bekrachtigd door de Ahadīth (overleveringen) van de Heilige Profeet ﷺ. 

A. In een hadīth staat: “Zoals ik alles voor mij zie, zo zie ik ook alles helder achter mij.” Muslim Sharief, deel 2, pag. 116

B. In de tweede hadīth wordt gezegd: “Ik zag Profeet Musā (alayhis salām) in de vallei van Azraq, toen ik op weg was van Mekka naar Medina. Hij reciteerde de Talbiyah. Op een ander moment zag ik dat Profeet Yunus (alayhis salām) een lang wollen overjas droeg en op een rode kameel reed.” Ibn-i-Majāh, pag. 20, 208

C. In de derde hadīth is geschreven dat de Heilige Profeet ﷺ het Paradijs en de Hel heeft gezien. Muslim Sharief, deel 2, pag. 180

D. Uit de vierde hadīth wordt geleerd dat de Heilige Profeet ﷺ de naam van iedere bewoner bij naam weet die naar het Paradijs of de Hel gaat. Mishkāt Sharief, pag. 19

E. Van de vijfde hadīth wordt geleerd, dat toen een man aan de Heilige Profeet ﷺ vroeg of hij naar het Paradijs of de Hel gaat, de profeet zonder enige denkpauze antwoordde: “Jij zult naar de hel gaan.” Bukhārī Sharief, deel 3, pag. 855

F. In de zesde hadīth staat: “Mijn totale Ummah was voor mij gepresenteerd met een lijst van ieder individu waarop zijn/haar goede en slechte daden stond geschreven.” Muslim Sharief, deel 1, pag. 207; Musnad-i-Ahmad; Ibn-e-Majāh

G. In de zevende hadīth zegt de Heilige Profeet ﷺ: “Op een nacht was mijn Ummah voor mij gepresenteerd in mijn Hujrah en ik ken elk van hen heel goed zoals eenieder zijn collega kent.” Ref: Anba al-Mustafa, pag. 19; ref: Tabrānī

In de Heilige Qur’ān staat: “’A-‘indahou ‘ilmul-gaybi fahuwa yarâ.” 

“Bezit hij Kennis van het Ongeziene, wat hij kan zien?” Surah an Najm (de ster), H 53, vers 35

Uit dit vers blijkt dat alleen een persoon die Ilm-e-Ghayb heeft dingen kan zien die buiten de normale blik valt. Op verschillende plaatsen in de Heilige Qur’ān wordt het gezichtsvermogen van de Heilige Profeet ﷺ bevestigd. Surah Mujādilah, H 58, vers 7; Surah Ibrahim, H 14, vers 19; Surah Baqarāh, H 2, verzen 243 en 258; Surah Nur, H 24, vers 41

De waarheid is dat wanneer een gekozen Vriend van Allāh, Allāh heeft gezien, niets meer voor hem gesluierd blijft. De Heilige Profeet ﷺ zei: “Ik zag Allāh Almachtige. Hij zette Zijn hand op mijn rug. Ik voelde de koelte in mijn borst. Binnen enkele tellen werd alles helder zichtbaar voor mij en ik herkende iedereen.” Tirmizi Sharief; Mishkāt Sharief, Karachi, pag. 72

De Profeet ﷺ verdeelde ook delen van zijn Ilm-e-Ghayb onder zijn volgelingen

Tot zo ver hebben wij geschreven over de onmetelijke en diepgaande kennis van de Heilige Profeet ﷺ en beschouwende de overeenkomst van de kosmische machten werkende in het universum met de super menselijke machten in het universum voorzien van menselijke visuele inzichten van het Ongeziene als een speciale gift van de Goddelijke Gunst, overtreffend en ongeëvenaarde menselijke intellect én onovertroffen sinds het bestaan der mensheid.

Wij zijn geneigd te denken en ons af te vragen of de Heilige Profeet ﷺ de hele schatkamer aan, door Allāh gegeven, Kennis en in het bijzonder gerelateerd aan het Ongeziene beperkt heeft tot zichzelf of hij ook als gift enkele wetenschappen aan zijn liefhebbers die verlangend en capabel genoeg zijn heeft prijsgegeven.

Uit verschillende ahadīth kunnen wij leren dat de Heilige Profeet ﷺ niet alleen zijn liefhebbers en bewonderaars met de Goddelijke Gift begunstigde, maar het ook deed in alle openheid. Leerde hun hoe verbondenheid met Goddelijkheid in stand kan worden gehouden en voortgezet als het intellect zich uitbreidt en verder ontwikkeld in het wetenschapsgebied of geschiedenis. Dit is een expressie van Goddelijke Dispensatie van gunst onder de volgelingen. Enkele ahadīth die hierover gaan zijn:

A. De algemeen bekende en beroemde metgezel Hazrat Abu Zarr Gaffāri radi Allāhu anhu van de Heilige Profeet ﷺ zegt: “De Heilige Profeet ﷺ heeft deze materiele wereld niet verlaten zonder ons iets te vertellen, er is in feite niet één vogel in de lucht waarover hij niets heeft verteld.” Anba al-Mustafa, pag. 8 ref: Musnad-i-Ahmad en Tabaqat-i-Ibn- i-Sa’ad

B. Een andere metgezel Hazrat Huzaifa radi Allāhu anhu rapporteerde: “Alleen de Heilige Profeet ﷺ stond tussen ons (om een preek te geven) en onthulde voor ons ieder detail van gebeurtenissen die plaats zullen vinden vanaf dit moment tot de Dag des Oordeels; hij hield niets achter en sloeg geen detail over. Eenieder die deze memorie kan onthouden heeft het herinnerd; en degen die het vergeten is kan het achteraf niet weer voor de geest halen.” Anba al-Mustafa, pag. 7 ref: Bukhārī, Muslim en Musnad-i-Ahmad 

C. In een hadīth staat: “De Heilige Profeet ﷺ verliet de wereld niet zonder de beschrijving van elke ontwrichte (veroorzaker van onrust op aarde) te vertellen tot de Dag des Oordeels; alles, dat wil zeggen zijn naam, zijn vaders naam en de naam van de volksstam of clan waartoe hij behoord.” Mishkāt Sharief, Bab al-Fitan 

D. De slag bij Badr vond plaats op 17 Ramadān. Voordat de oorlog (Jihad) startte begaf de Heilige Profeet ﷺ zich op het oorlogsterrein en onthulde de identiteit van de vijanden van de islam, indiceerde door met zijn hand verschillende plaatsen aan te wijzen én vertelde wat op die plaatsen zou gebeuren tijdens de oorlog. Toen de oorlog achter de rug was werd opgemerkt dat elke persoon over wie de Profeet ﷺ had verteld exact had plaatsgevonden en ook op de exact aangewezen plaats hun dode lichaam werd aangetroffen. Muslim Sharief, Kitāb al-Jihad, deel 2

E. Er is een lange hadīth van de Heilige Profeet ﷺ die een eyeopener is voor iedere ongelovige die onjuiste gedachte heeft over de waarheid van de Heilige Profeet ﷺ zijn Kennis van het Ongeziene. Deze hadīth is door Hazrat Anas bin Malik radi Allāhu anhu onthuld die zei: “Na daling van de zon kwam de Heilige Profeet ﷺ uit zijn Hujrah en leidde het Zohr gebed (namāz). Na afronding van het gebed ging de Heilige Profeet ﷺ achter de kansel en hield een toesprak over de Dag des Oordeels en de grote gebeurtenissen die zouden plaatsvinden voor de bewuste dag. Daarna vroeg hij aan zijn metgezellen over zij iets te vragen hadden. Hij vervolgde, ‘ik zweer in de naam van Allāh, er is geen vraag die u zult stellen en ik daarop geen antwoord zal geven zolang ik hier ben’.” Hazrat Anas radi Allāhu anhu rapporteerde dat toen de metgezellen dat hoorden zij in tranen uitbarstten, omdat het de tijd aankondigde van het verlaten van de wereld. De Heilige Profeet ﷺ vervolgde door steeds keer op keer te zeggen: “Vraag mij, vraag mij (niemand zal na mij u iets kunnen vertellen).” Bukhārī Sharief, Kitāb al-E’tisaam, deel 3, pag. 855

Het volgende vers van de Heilige Qur’ān bevestigd zijn waarheidsgetrouwheid: “De Heilige Profeet (ﷺ) heeft niets met tegenzin achtergehouden van de Kennis van het Ongeziene.” Surah Takweer, H 81, vers 24 

Dit vers verklaart ‘wat u ook zult vragen zal beantwoord worden en wat u verzoekt zal gegarandeerd worden’.

De vasthoudendheid van de Heilige Profeet ﷺ op verklaring in naam van Allāh en nadrukkelijk de toehoorders keer op keer aanmoedigen om vragen te stellen en verzoek te doen over wat dan ook indiceert dat zonder enige twijfel bij de Gratie van Allāh Almachtige, de Heilige Profeet ﷺ was begiftigd met de Kennis van het Ongeziene en was extreem royaal om iedere verzoeker in zijn vraag om kennis inclusief de Ongeziene tevreden te stellen.

Een Arabische Schriftgeleerde, Sheikh Ahmad bin Muhammad Al-Siddiqui Al-Ghamari Al-Hassani, heeft een bijzonder succesvol boek1 geschreven dat ‘Motabiqa al-Ikhtia’at al-Asriya’ getiteld is. In dit boek heeft de Schriftgeleerde voorspellingen van het Ongeziene verzameld, die de Heilige Profeet ﷺ gedurende vele momenten had onthuld. 

Overtuigende feitelijkheid betreffende Ilm-e-Ghayb

Over alles wat in dit artikel is geschreven, met duidelijke rechtvaardiging en verantwoorde verklaring, zal de volgende breedvoerige realiteit over de Kennis van het Ongeziene in gedachten gehouden moeten worden en u zult zich niet door valstrikken laten afdwalen. U hebt zelf kunnen lezen dat het bewijsmateriaal in de Heilige Qur’ān gevonden is.  Het eerste wat opgemerkt moet worden is, dat het “Ongeziene” een realiteit is, concreet en onbetwistbaar.  Dat Ilm-e-Ghayb (Kennis van het Ongeziene) exclusief behoort aan Allāh Almachtige als Zijn Exclusieve Goddelijke Voorrecht, niemand heeft in welke vorm dan ook kennis hiervan of enige macht om Zijn Exclusieve Domein te weerleggen. Zijn kennis is compleet en volmaakt.  Allāh Almachtige begiftigd Zijn Kennis van het Ongeziene aan Zijn gekozen dienaren.  Allāh Almachtige heeft de Kennis van het Ongeziene aan zijn Profeten bedeeld.  Allāh Almachtige heeft de Kennis van het Ongeziene aan de Heilige Profeet Mohammed ﷺ geschonken.  De Heilige Profeet ﷺ heeft vervolgens zijn Kennis van het Ongeziene aan zijn metgezellen doorgegeven die het weer op hun beurt aan gekwalificeerde personen zijn doorgegeven. Deze overdracht is nog steeds actueel met de missie om de religie van Allāh te verspreiden. Er is geen twijfel, de beroemde dichter en filosoof van de Islam, Allama Iqbal, heeft de notabele persoonlijkheid van de Heilige Profeet ﷺ in zijn mooie coupletten beschreven: “Lauh bhi tu, Qalam bhi tu, tera wajud Al-Kitāb Ghumbad-e-Abgina rang tere muheet mein habab.”

“U bent, O Heilige Profeet (ﷺ), het Geschrift (van menselijke fortuin), U bent de pen van Godgeleerdheid (met macht) om de zaken van het universum te beschrijven en te tekenen, U bent de personificatie van het Boek van Allāh. Dit onmetelijke glazige baldakijn (de hemel) is niet meer dan een druppel in de enorme zee van Uw Verheven Kennis.”

Amien. Summa Amien!


Translate »
error: Content is protected !!