Inleiding

Sinds medio 2012 waait er een ongewenste flatus door het Europese grondgebied met name over Nederland en is verder overgewaaid naar Suriname. Deze wind die een vooraankondiging is van de nabijheid van Yaum al-Qiyāmah (Dag des Oordeels) is niet zonder slag of stoot. Deze flatus (wind) is van de salafieten (aftakking van de Wahhābi sekte) die mij persoon hebben geprobeerd via het email meerdere keren te overtuigen, dat de superieure ‘Aliem-e-Dien Imam-e-Ahle Sunnat Mujaddid Dien-o-Millat Mujaddid-e-‘Ālam Azīm -ul-Barkat as-Sayyidena Mohammed Ahmad Raza Khan Fāzil-e-Bareilvi (radi Allāhu anhu) en in de wereldvolksmond bekend als ‘Ala Hazrat vele fouten heeft gemaakt in zijn geschriften.

Twee simpele uitleg als bewijs, dat de Profeet uit het Licht van Allāh Ta’ālā is geschapen.
Uitleg 1

In de Heilige Qur’ān zijn uitsluitend Woorden van Allāh Ta’ālā geschreven en aangezien deze Woorden van Allāh Ta’ālā zijn, zijn ze van Noor (Licht). Daarom kan zelfs het vuur de Qur’ān niet verbranden. Deze gebeurtenis is vaak voorgekomen en daarvan zijn de moslims op de hoogte. Verder is in de authentieke geschriften geschreven, dat wanneer de Woorden van Allāh Ta’ālā zouden neerdalen op zelfs de bergen, deze bergen riza (vergruist) zouden worden tot poederbergsteen. Dat wil zeggen, dat wanneer zo’n steengebergte de faiz (zegen) hitte van de Woorden niet zou kunnen verdragen en het vuur het papier waarop de Woorden zijn geschreven niet kan verbranden, hoe zou dan ooit een ordinaire mens de Woorden van Allāh Ta’ālā kunnen ontvangen? Dit kan alleen door het Licht van Allāh Ta’ālā, omdat het Licht van Allāh Ta’ālā het enige is dat de Woorden van de Heilige Qur’ān heeft kunnen ontvangen. Hiermee is bevestigd, dat de Profeet ﷺ dus geschapen is uit het Licht van Allāh Ta’ālā, want een ander soort licht zou ook verbranden.

Uitleg 2

Uit veel ahadīth (meervoud van hadīth = overleveringen van de Sahābiyyin (radi Allāhu anhum) blijkt dat de aartsengel Jibra’il (alayhis salām) nimmer op aarde is geweest in zijn Noor (Licht) gedaante waarmee hij geschapen is. Wij weten uit de authentieke boeken ook, dat alles geschapen is uit het Licht van de Profeet ﷺ. Op Mirāj Sharief (Hemelreis) van de Profeet ﷺ. In de hemel vroeg de Profeet aan de aartsengel waarom hij nooit met zijn Noor op aarde is geweest. Hij antwoordde: “O Profeet (ﷺ), als ik zelfs een puntje van het licht (waarmee hij geschapen is) van één van mijn veren op aarde laat zien, dan zal de hele schepping verbranden.” Hiermee is gezegd, dat de aartsengel ook uit het Licht van Allāh Ta’ālā via de Heilige Profeet ﷺ is geschapen, want er is absoluut geen enkele licht dat de aarde kan doen verbranden. Kortom, dit is een bewijs dat de Heilige Profeet ﷺ uit het Licht van Allāh Ta’ālā is geschapen en ook nimmer zijn Noor op aarde heeft doen schijnen.

Noor-un Ala Noor

In het vervolg van deze uitgave gaan wij eerst lezen wat Imān is en de Qur’ān verzen en enkele woorden van Akābir Oelama (Grootschriftgeleerden) voor een nadere uitleg van de Schepping van de Profeet uit het licht van Allāh Ta’ālā).

Wat is Imān?

Hazrat Abdul Haqq Muhaddith Dehlvi (radi Allāhu anhu, 1551-1642) schrijft in zijn boek over perfecte Imān “al-Imān Tasdīq bil-Qalb wa Iqraar billiesaani” (Imān is geloven in het hart en erkennen met de tong).  Imān (geloofsovertuiging) is het ware geloof in Allāh en Zijn Profeet ﷺ en indiening en goedkeuring van beide met hart, maar erkent met de tong en het geven van getuigenis van dat alles. Eigenlijk is Imān niet meer dan geloven met het hart, de erkenning is gewoon een manier om aan te geven dat geloof in het hart (innerlijk) zit, zodat aan het uiterlijke aspect van de godsdienst, de Shari’ah, uitvoering kan worden gegeven om zodoende nadruk te geven van geloofsovertuiging. Met andere woorden, de tong is de transformator van het hart. Volgens de Muhaddithīn (traditionisten) is Imān het geloven met het hart, met de tong en dit besluit, geloofsovertuiging, samen met de ledematen te erkennen. Dat wil zeggen de handelingen van toewijding uitvoeren. In werkelijkheid is er geen verschil tussen de twee definities. Volmaakt Imān is datgene wat de Muhaddithīn hebben gedefinieerd, omdat Imān zonder uitvoeren van geloofsactiviteiten duidelijk onvolledig is.

Imān neemt nimmer toe noch neemt het af.

Het is reeds vastgesteld, dat in wezen Imān de innerlijke overtuiging is. Als het duidelijk is, dat er slechts één hart is en niet kan vermenigvuldigen, dan moet het net zo duidelijk zijn dat Imān ook niet kan toenemen noch afnemen. Als geloofsdaden ook waren opgenomen in de definitie tijd van Imān, dan zou door overtollige goede daden of deficiëntie door slechte daden Imān worden verhoogd of verlaagd. Aangezien Imān  een innerlijke overtuiging is en niet de geloofsdaden, is de mening van de imam-e-Kubra, Hazrat Imam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu), dat Imān noch toeneemt noch afneemt, en dus niemand mag twijfelen of moeilijkheden voor iemand presenteren. Eigenlijk is het niet meer dan een manier van aangeven, dat Imān en geloofsdaden twee verschillende zaken zijn. Dit is de leer van de soennitisch moslims en Allāh is de Heer van succes. (blz. 55-59)

Een uitspraak van ongeloof is kufr (ongeloof)

Volgens Muhaddith Dehlvi (radi Allāhu anhu) is iemand die voor de grap woorden van ongeloof zegt, zonder het te menen of zelf te geloven wat hij zegt, een ongelovige. Dit heeft als gevolg, door een grapje over een dergelijke kwestie  te maken geeft hij aan geen belang te hechten aan het geloof en wanneer hij het zelfs als een kleine zonde behandelt begaat hij een daad van ongeloof. Dit geldt zelfs wanneer de spreker zich niet realiseert dat wat hij zegt een kufr is, omdat onwetendheid geen excuus is in deze zaak. Echter, volgens sommige geleerden, kan hij worden vrijgesteld op grond van zijn onwetendheid. Dit is te veronderstellen dat hij een van de woorden niet opzettelijk sprak (zoals in een grap). Echter, als de woorden ontsnapten als een vergissing, vergeetachtigheid of impulsief gedrag, dan kan hij niet worden beschouwd als een daad van ongeloof te hebben gepleegd. (blz. 155-156)

AlaHazrat indexeert vijf Qur’ān verzen

Nu wij gelezen hebben wat Imān is zoals uitgelegd door Muhaddith Dehlvi, kunnen wij overgaan tot het onderwerp van deze publicatie, namelijk de Heilige Profeet ﷺ die het Noor (Licht) is van Allāh Ta’ālā.

De Ahle Sunnah wa’l Jamā’ah geloven, dat het inderdaad is toegestaan ​ om de Profeet ﷺ als het Noor van Allāh Ta’ālā te noemen. Zoals ‘Ala Hazrat delen van vijf verzen indexeert, heeft de Heilige Qur’ān zelf toepasselijk deze beschrijving naar de Profeet ﷺ gegeven en daarnaast hebben wij overweldigend ahadīth. Echter, vaak zijn er op dit punt mensen van besmette Imān die zich verzetten tegen deze visie en graag willen geloven in sommige foutieve overtuiging dat wij de Profeet ﷺ achten als een niet-menselijk wezen. Dit is inderdaad een vreemde en überhaupt valse beschuldiging. Voor degenen die beweren dat hij geen mens is geldt, dat zij buiten de grenzen van de islam zijn getreden door kufr gedachte en uitspraak, en zijn ongelovigen geworden. Het geloof van de Ahle Sunnah wa’l Jamā’ah is, dat onze Edele Profeet Mohammed ﷺ zowel Noor-ul-Bashr (Licht als een mens) is. Hierbij dient absoluut in gedachte gehouden te worden, dat de Profeet ﷺ in zijn schepping niet gelijk is aan de schepping van de ordinaire mens. Neen, want geen enkele schepping is gelijk aan de Heilige Profeet ﷺ, omdat niemand en niets datgene kan doen wat de Profeet ﷺ heeft mogen doen en kunnen doen van Allāh Ta’ālā. Laat u zich dus niet verleiden en misleiden door de gedachte van afvallige helbewoners, zoals de Qadiyani. Deze volgelingen van de Kazzāb (leugenaar) op wiens graf zelfs honden niet willen urineren zeggen dat de Profeet net als zij zijn, een oudere broer. Ma’āzAllāh, tauba, tauba.

Allāh Ta’ālā openbaart

 يُرِيدُونَ أَن يُطْفِئُواْ نُورَ ٱللَّهِ بِأَفْوَٰهِهِمْ وَيَأْبَىٰ ٱللَّهُ إِلاَّ أَن يُتِمَّ نُورَهُ وَلَوْ كَرِهَ ٱلْكَٰفِرُونَ 

“Zij wensen het licht van Allāh door hun mond te doven, maar Allāh belet dit. Hij zal Zijn licht vervolmaken, zelfs al mogen de ongelovigen er een afkeer van hebben.” Surah Tawbah (berouw) H9, vers 32

Exegese Imam Suyuti (radi Allāhu anhu): zij verlangen naar het Licht van Allāh, Zijn Wet en Zijn bewijzen, blussen met hun tongen, met wat ze zeggen over Hem, en Allāh weigert, maar om te perfectioneren, te openbaren, Zijn Licht, ook al zijn de ongelovigen afkerig, om deze.

Met bovenstaande wordt bedoeld, dat er mensen zullen komen die de gelovigen (gaan) willen misleiden.

Allāh openbaart verder

 يَا أَهْلَ ٱلْكِتَابِ قَدْ جَآءَكُمْ رَسُولُنَا يُبَيِّنُ لَكُمْ كَثِيراً مِّمَّا كُنْتُمْ تُخْفُونَ مِنَ ٱلْكِتَابِ وَيَعْفُواْ عَن كَثِيرٍ قَدْ جَآءَكُمْ مِّنَ ٱللَّهِ نُورٌ وَكِتَابٌ مُّبِينٌ

“O, mensen van het Boek[1], Onze Boodschapper is tot u gekomen, die veel van hetgeen voor u verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en veel overgeslagen. Er is van Allāh inderdaad een licht* en een duidelijk Boek tot u gekomen.” Surah Mā’idah (de Tafel) H5, vers 15

Imam Jalāluddin Suyuti schrijft in Al-Jalālayn de exegese van dit vers als volgt: “O, mensen van het Boek, joden en christenen, er is nu naar u toegekomen Onze Boodschapper Mohammed (ﷺ) om duidelijk te maken dat u veel van wat u gebruikt van de Schrift, de Torah en het Evangelie, verbergt zoals het stenigingen vers en de beschrijving [van de Profeet Mohammed], en veel toestaan wat Hij niet heeft geopenbaard, omdat dit niet van enig voordeel zou zijn, te schande u dienstbaar te zijn. En voorwaar tot u is gekomen van Allāh een Licht, namelijk de Profeet (Mohammed), en een boek de Qur’ān, helder, duidelijk en manifesterend,..”.

Imam-ul-Mufassir Ibn Abbās (radi Allāhu anhu), is een Sahābi en oom van de Profeet, geeft zijn exegese als volgt: “[O, mensen van het Boek, Onze Boodschapper] Mohammed [ﷺ] is nu tot u komen, om bloot te leggen een groot deel van hetgeen gij gebruikt door te verbergen van de Schrift met betrekking tot de kenmerken en de beschrijving van de profeet Mohammed (ﷺ) en de juridische uitspraak over steniging [van getrouwde hoeren] evenals andere dingen, (en veel vergevingsgezind ) en laat veel andere dingen toe, die niet aan u is geopenbaard (in eerdere Geschriften). (Nu is tot u gekomen het Licht) een Boodschapper, dat wil zeggen Mohammed (van Allāh) en een duidelijke Schrift (Qur’ān) om het uit te leggen over de wettige en de onwettige,…”.

Mufassir Al-Lusi (radi Allāhu anhu) schrijft in zijn exegese over dit vers: “Hij is het grote Licht op Licht (Noor al-Anwār) en Nabi Al-Mukhtar (dat wil zeggen macht gegeven door Allāh om wetten te maken) Al-Lusi in Rooh al Ma’ani onder 5:15

Op een dag vroeg Sayyidena Jābir (radi Allāhu anhu) aan de Heilige Profeet ﷺ wie/wat Allāh Ta’ālā allereerst geschapen had. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ zei: “O Jābir! Voorwaar, vóór de schepping van iets anders, heeft de Almachtige Allāh de Noor van uw Nabi uit Zijn Noor geschapen.” Muwāhid ul Ladduniya; Zurqani Sharief

We weten intussen, dat Sayyidena Jibra’il alayhis salām is geschapen van Noor, maar toen hij voor Sayyidah Maryam (radi Allāhu anha) verscheen, was dat in de vorm van een mens.

Het wezen en het bestaan ​van de Heilige Profeet ﷺ is zelfs voordat de eerste mens op aarde kwam, maar toen hij in deze wereld kwam, kwam hij (de Profeet) in het gewaad van een menselijk wezen. Abu Bashr Hazrat Adam (alayhis salām) is de eerste (geschapen) mens. De Profeet ﷺ zegt: “Het allereerste dat door Allāh Ta’ālā geschapen was is mijn Noor.” Tafsir Roohul Bayaan; Madarijun Nabuwat

Verder openbaart Allāh Ta’ālā

 ٱللَّهُ نُورُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلأَرْضِ مَثَلُ نُورِهِ كَمِشْكَاةٍ فِيهَا مِصْبَاحٌ ٱلْمِصْبَاحُ فِي زُجَاجَةٍ ٱلزُّجَاجَةُ كَأَنَّهَا كَوْكَبٌ دُرِّيٌّ يُوقَدُ مِن شَجَرَةٍ مُّبَارَكَةٍ زَيْتُونَةٍ لاَّ شَرْقِيَّةٍ وَلاَ غَرْبِيَّةٍ يَكَادُ زَيْتُهَا يُضِيۤءُ وَلَوْ لَمْ تَمْسَسْهُ نَارٌ نُّورٌ عَلَىٰ نُورٍ يَهْدِي ٱللَّهُ لِنُورِهِ مَن يَشَآءُ وَيَضْرِبُ ٱللَّهُ ٱلأَمْثَالَ لِلنَّاسِ وَٱللَّهُ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلَيِمٌ

“Allāh is het Licht van de hemelen en de aarde. De gelijkenis van Zijn Licht is als een nis waarin een lamp staat. De lamp is door een glas omsloten; het glas is als een schitterende ster. Het wordt, aangestoken met olie van een gezegende boom, een olijfboom, die van het Oosten noch van het Westen is, welks olie bijna zou lichten, zelfs al raakte vuur haar niet. Licht op Licht. Allāh leidt tot Zijn Licht wie Hij wil. – Allāh geeft gelijkenissen voor de mensen; Allāh heeft kennis van alle dingen.” Surah Noor (het Licht) H24, vers 35

Imam Suyuti schrijft in zijn tafsir Al-Jalālayn over dit vers: “Allāh is het Licht van de hemelen en de aarde, met andere woorden, Hij verlicht beiden met de zon en de maan. De gelijkenis van Zijn Licht, dat wil zeggen, de beschrijving ervan [als deze zich bevindt] in het hart van een gelovige, is als een nis waarin een lamp is. De lamp is in een glas – dit [glas] is [in geval voor de] lantaarn en de Misbah is de toorts, dat wil zeggen de pit die brandt; al-Mishkāt is een uitsparing [die niet doordringt tot de andere zijde], met andere woorden, de buis in de lantaarn, glas, met het licht erin [is] als het ware een schitterende ster, dat is een lichtgevende [ster] (lees: dirrīʹun of durrī’un, omdat het duisternis verstoot, of durriyyun, afgeleid van al-Durr, door te lezen’ parels’) ontstoken, is deze lamp (lees: verleden tijd tawaqqada, een variant in het lezen heeft de onvoltooide tijd van awqada, in de lijdende vorm: yūqadu andere lezing heeft tūqadu, in welk geval de verwijzing naar al-zujāja, ‘het glas’) uit, de olie van een gezegende boom, een olijfboom noch van het Oosten noch van het Westen, maar tussen de twee, zodat er geen schadelijke kou of hitte het treft; welks olie bijna zou doorgloeien [van zichzelf], hoewel door geen vuur aangeraakt, vanwege [de omvang van] zijn zuiverheid. Licht, door Hem op Licht, door het vuur, het licht van Allāh is Zijn leiding van de gelovige, Licht op het Licht van het geloof. Allāh leidt tot Zijn Licht, dat wil zeggen, [voor] de religie van de islam, wie Hij wil. En Allāh trekt, Hij illustreert, gelijkenissen voor mannen, door de onderlinge aanpassing [dergelijke gelijkenissen] om hun begrip, opdat zij luisteren en geloven en Allāh heeft kennis van alles, met inbegrip van [kennis van] hoe gelijkenissen te trekken.

Sayyidah Halima Sa’diyah (radi Allāhu anha), de voedster van de Heilige Profeet ﷺ geloofde, dat de Heilige Profeet ﷺ van Noor was. Ze zei dat als ze de Heilige Profeet ﷺ met melk voedde, ze nooit de behoefte had aan licht in haar huis, omdat de Profeet met zijn licht het hele huis verlichtte. Bayān ul Milād un Nabwi, Tafsir Mazhari

Sayyidah Safiyah (radi Allāhu anha), de tante van de Profeet Mohammed ﷺ, stelt dat aan de vooravond van de geboorte van de Heilige Profeet Mohammed ze aanwezig was in zijn huis. Ze zei dat ze zag hoe zijn Noor krachtiger werd dan het licht van de lamp. Shawaahid un Nabuwat

Sayyidena Ali Murtaza (radi Allāhu anhu) heeft gezegd dat wanneer de Geliefde van Allāh sprak, Noor (licht) gezien werd ​tussen zijn gezegende tanden. Muwāhid-ul Ladduniya en Anwar-ul Muhammadiyya

Uit bovenstaande vers, exegesen en overleveringen kunnen wij duidelijk afleiden, dat de Heilige Profeet Mohammed ﷺ uit het Licht van Allāh Ta’ālā is geschapen. Je zult een gat in je hoofd hebben om het nog steeds niet te willen accepteren.

Allāh Ta’ālā openbaart ook

 يٰأَيُّهَا ٱلنَّبِيُّ إِنَّآ أَرْسَلْنَٰكَ شَٰهِداً وَمُبَشِّراً وَنَذِيراً

وَدَاعِياً إِلَى ٱللَّهِ بِإِذْنِهِ وَسِرَاجاً مُّنِيراً 

“O profeet, ongetwijfeld Wij hebben u als getuige, drager van blijde tijdingen en waar-schuwer gezonden. En als een roeper tot Allāh door Zijn gebod, en als een stralende zon.” Surah al-Ahzāb (de confrères) H33, verzen 45-46

Mufassir wal Imam Jalāluddin Suyuti (radi Allāhu anhu) schrijft in zijn Jalālayn over deze twee verzen: “O Profeet! Inderdaad Wij hebben u als getuige, tegen degenen naar wie u bent gezonden, en als drager van goede tijding, voor degenen die uw oprechtheid bevestigen, van het Paradijs, en als een waarschuwer voor degenen die ontkennen, dat u van de [straf van het] vuur, en als een dagvaarder tot Allāh, tot gehoorzaamheid aan Hem door Zijn Gebod, en als een verlichtende lamp, met andere woorden, het equivalent daarvan, in termen van iemands wezen die daarmee (het Licht) begeleiding kunnen vinden.”

Imam-ul-Mufassir Hazrat Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) schrijft in zijn exegese het volgende over de twee boven aangehaalde verzen: “O Profeet! [Hij bedoelt Mohammed ﷺ] Kijk! Wij hebben u als getuige, dat u de boodschap naar uw land (en een brenger van blijde tijdingen) brengt, dat wil zeggen het Paradijs aan degene die gelooft in Allāh (en als waarschuwer) tegen het Vuur voor hen die niet geloven in Hem. (En als dagvaarder tot Allāh) tot de godsdienst en de gehoorzaamheid van Allāh (door Zijn toestemming) door Zijn Gebod (en als een lamp [Licht] die schijnt voor) en als voorbeeld om te volgen.”

Sayyidena Abu Huraira (radi Allāhu anhu) rapporteerde, dat wanneer de geliefde Profeet ﷺ glimlachte, de muren begonnen te schitteren door zijn Noor. Muwāhid-ul Ladduniya en Shifa Sharief Sayyidena Anas (radi Allāhu anhu) rapporteerde, dat de dag waarop de Profeet ﷺ in Medinat-ul-Munawwarah aankwam, alles in Medinat-ul-Munawwarah fel verlicht werd door zijn Noor. Tirmizi Sharief en Ibn Majāh

Umm ul Mu’minin Hazrat Sayyidah Aisha Siddiqāh (radi Allāhu anha) rapporteerde: “In volkomen donkere nachten, kon ik de draad door het gat van een naald rijgen met de Noor van de Heilige Profeet ﷺ.” Sharah Shifa Bar Hāshiya Nasim ur Riaz

Sayyidena Imam-e-Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) prijst de Heilige Profeet ﷺ in het volgende gedicht: “Gij zijt dat Noor waardoor de volle maan is verlicht door uw Noor en u bent met uw schoonheid en elegantie een stralende zon.” Qasida-ul-Nu’man

Sayyidena Jābir bin Abdullah Ansāri (radi Allāhu anhu) rapporteerde: “Ik vroeg: “O Profeet van Allāh, Wat heeft de Almachtige Allāh eerst geschapen?” De Profeet antwoordde: ‘Allāh heeft allereerst mijn Noor (Licht) van Zijn Noor gemaakt. Dit Noor reisde conform de Wil van Allāh. Op dat moment was er geen hemel, hel, Lawh (Goddelijke  Tablet), Pen, Aarde, Hemelen, Zon, Maan, Jinn of mensen. Toen Hij besloot om te creëren (de Schepping), verdeelde Hij dat Noor (van de Profeet) in vier delen. Van het ene deel heeft Hij de Pen geschapen, uit het tweede deel de Lawh en met het derde deel maakte hij de Arsh (Troon).

Hij verdeelde het vierde deel verder in vier delen. Van één deel heeft Hij die engelen geschapen die de dragers zijn van de Arsh, uit het tweede deel is de Kursi (Goddelijke voorzittersstoel) geschapen en met het derde deel schiep Hij schiep engelen.

Het vierde deel verdeelde Hij wederom in vier delen. Van een deel schiep Hij de hemelen. Het tweede deel werd gebruikt in het creëren van de planeten. Van het derde deel zijn Hemel en aarde  gemaakt.

Nogmaals verdeelde Hij het vierde deel in vier delen. Van het ene deel schiep Hij de kracht (ooglicht) waarmee de gelovigen kunnen zien. Van het tweede deel schiep Hij schiep hij het Noor van Mārifat in de harten van de gelovigen. Met het derde deel schiep Hij in de tongen van de gelovigen Noor, zodat ze de Kalima van Tauhid kunnen opzeggen.” Dalā’il-un-Nubuwwah, Imam Baihāqi

Deze verbazingwekkende Hadith Sharief bewijst dat de Heilige Sayyidena Rasūlullāh ﷺ het leven is van deze wereld en alles wat erin staat. Wanneer hij het ​leven van deze wereld is, dan is alles wat  zich daarin bevindt duidelijk voor hem en niets is verborgen voor hem. Wie kan dan ontkennen dat hij niet van Noor (Licht) is? Alleen de afvalligen kunnen proberen dit te beweren.

Allāh Ta’ālā openbaart

يُرِيدُونَ لِيُطْفِئُواْ نُورَ ٱللَّهِ بِأَفْوَٰهِهِمْ وَٱللَّهُ مُتِمُّ نُورِهِ وَلَوْ كَرِهَ ٱلْكَٰفِرُونَ 

“Zij wensen Allāh’s Licht door hun mond te doven, maar Allāh zal Zijn Licht vervolmaken, hoewel de ongelovigen er afkerig van zijn.” Surah as-Saff (de strijdplaats) H61, vers 8

Imam Jalāluddin Suyuti (radi Allāhu anhu) schrijft zijn exegese in Jalālayn: “Zij verlangen om te blussen (li‑yutfiʹū is in de aanvoegende wijsvorm als gevolg van een impliciet [yutfiʹū], de letter ‘laam’ wordt extra) het Licht van Allāh, Zijn Wet en Zijn bewijzen, met hun mond, met hun woorden, dat dit tovenarij is, of poëzie of waarzeggerij, maar Allāh’s  volmaakte Wil, zal Hij openbaren, Zijn Licht (mutimmun nūrahu: sommige hebben dit gelezen in de vorm van een genitief annexatie, mutimmu nūrihi), hoewel de ongelovigen  afkerig zijn, om deze.” Imam-ul-Mufassir Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) schrijft zijn exegese: “(Graag zouden ze), dat wil zegen de joden en de christenen (het licht van Allāh doven) om de godsdienst van Allāh uit te roeien, en er wordt gezegd dat dit betekent: afbreken van het Boek van Allāh: de Qur’ān, (met hun mond) met hun tong en leugens, (maar Allāh zal Zijn licht vervolmaken), maar Allāh zal manifesteren zijn religie en Boek (hoewel de ongelovigen afkerig zijn), hoewel de joden, christenen en heidense Arabieren het gebeurde niet bevalt.”

Hazrat Ghaus-ul-Azam Shaikh `Abd al-Qādir (radi Allāhu anhu) schrijft in zijn boek Sirr-ul-Asrār fie maa yahtaaju ilayhil-abraar (blz. 12-14 van de Lahore editie): “Weet dat Allāh allereerst de ziel van Mohammed ﷺ uit het Licht van Zijn Schoonheid heeft geschapen, zoals Hij zei: ‘Ik heb Mohammed uit het licht van Mijn Gezicht (geschapen)’, en de Profeet ﷺ zei: ‘Het eerste wat Allāh schiep is mijn ziel’ en ‘het eerste wat Allāh schiep is de Pen’, en ‘het eerste wat Allāh schiep is het intellect’; wat bedoeld wordt met al dit geschrevene is een en hetzelfde ding, en dat is de Haqiqat Muhammadiyya. Echter, werd het genoemd een Licht, omdat het volledig gezuiverd is van de duisternis, zoals Allāh zei: “Er is tot u gekomen van Allāh een Licht en een duidelijke Boek.” (Qur’ān vers). Het was ook de naam van een intellect, omdat het de oorzaak is voor de overdracht van kennis en de Pen is het medium in de wereld van letters. De Muhammadiyya ziel (ar-Rooh al-Muhammadiyya) is dan ook de kern van alle geschapen dingen en de eerste van hen en hun oorsprong, zoals de Profeet heeft gezegd: ‘Ik ben van Allāh en de gelovigen zijn van mij’ en Allāh heeft alle zielen geschapen van mij in de geestelijke wereld en Hij deed dat in de beste vorm. Het is de naam van de totaliteit van de mensheid in de pre mondiale wereld, en na zijn oprichting na vierduizend jaar, heeft Allāh de Troon van het Licht van Mohammed geschapen en de rest van de schepping.”

Dit is nog een citaat op deze gezegende onderwerp: “De Profeet is uit het Licht van Allāh Ta’ālā geschapen”. Door een andere Grootschriftgeleerde Shaikh al-Islam, Mujaddid wa Mufassir, al-Imam Fakhruddin ar-Rāzi (radi Allāhu anhu) is geschreven: “innal malaa’ikata umiru bissajoodi li Aadama li’ajli anna Noora Muhammadin` alayhis-Salāmu fie jabhati Aadama.” (De engelen werden bevolen te knielen voor Adam om de reden dat het Licht van Mohammed` alayhis-salām was in het voorhoofd van Adam was). Ar-Rāzi, Tafsir Al-Kabir, deel 2, blz. 302. Imām Yusuf een-Nibhāni (Rahmatullāhi `Alay) heeft ook geciteerd in zijn boek,” Jawāhir ul-Bihar, blz. 455 “

Imam Mohammed ibn `Abdul-Bāqi az-Zurqani (radi Allāhu anhu) schreef een van de meest beroemde commentaren op Imam Sahābuddin Ahmad al-Qasṭallānī ‘s zeer beroemde boek over de Heilige Profeet” al-Mawāhib-ul-Ladduniya “. Hij schreef over het Licht van onze Profeet Sayyidena Muhammad ﷺ: “’Aynan-Nooril-Ahmadiyya limushaarin liyuhi biqawlihie `alayhis-Salātu was-Salāmu awwalu maakhalaqallaahu Noorie kamaa fie Hadith Jaabirin` inda `AbdirRazzaaqi marfuh` an Yā Jābiru innallaaha Ta’ālā qad khalaqa qablal ash-yaa’i Noora Nabiyyika min -Noorihie. (Het Muhammadiyya Licht zelf is de persoon van de profeet volgens zijn zeggen: ‘Het eerste wat Allāh geschapen heeft was mijn Licht” in de hadīth van Jābir verteld door `Abd ar-Razzaq en teruggaat naar de Profeet [marfuh`]: ‘O Jābir, Allah de Verhevene schiep vóór alles het Licht van uw Profeet van [de spirituele Verlichting van] Zijn zeer [Goddelijke] Licht)’.” az-Zurqani, Sharh al Mawāhib. (Zeefdruk: Egypte), deel 1, blz. 27


[1] * Wie heeft het Boek, de Heilige Qur’ān, naar ons gebracht? Dat is de Profeet ﷺ, dus is hier met het Licht de Boodschapper bedoeld.


Translate »
error: Content is protected !!