Principes of Islamic Jurisprudence

Door professor Muhammad Hāshim Kamālī

Het menselijke leven en de menselijke maatschappij zijn tegenwoordig ook ingewikkeld geworden door internet. Vandaar de werkzaamheden in de rechtswetenschap die wij de fiqh noemen. Als iemand meer wil leren over de traditionele technieken die de `ulema toegepast hebben voor dit proces van istinbāt (het afleiden van de Shari’ah uit de geopenbaarde bronnen), stel ik voor om het boek “Principes van de Islamitische Jurisprudentie” van Professor Muhammad Hāshim Kamālī te lezen. Zijn werk geeft, ondanks een klein aantal “misstappen”, over het algemeen een heel goede voorstelling van de wetenschappen van de usool al-fiqh.

Het gaat hier dan bijvoorbeeld om het principe van de nāsikh wal mansūkh (de vervangen en vervangende verzen uit de Heilige Qur’ān). Als je het principe van de “doe-het-zelf” fiqh volgt waar ik eerder over sprak, zou je niet in staat zijn om te weten welke verzen van de Heilige Qur’ān nog steeds wettelijk van toepassing zijn en welke verzen door latere verzen zijn vervangen. Zo is er ook een principe van nāsikh (vervanging) in de Sunnah. Vele Ahadīth waren van toepassing op de omstandigheden in de vroege ontwikkeling van de Ummah in de tijd van de Profeet Mohammed ﷺ. Later, toen de omstandigheden veranderden, maakte hij het duidelijk dat het Islamitische Voorschrift zich in een andere richting had verplaatst. En toch kunnen nog altijd enkele vroegere principes in de standaardwerken van de Ahadīth gevonden worden. Het zijn authentieke Ahadīth, je kan ze vinden in de boeken van Imām al-Bukhārī en Imām Muslim vinden, maar ze worden niet meer beschouwd als een basis voor een handeling door de fuqaha (rechtsgeleerden), omdat ze mansūkh (afgeschaft) zijn. Dit zijn slechts twee voorbeelden, er zijn er meer die ik kan geven zoals die van de qiyās (parallelle beredenering), het welbekende principe van juridische analogie.

Het gaat er hierbij om hoe iemand een principe kan afleiden van de Shari’ah door te kijken naar de manieren waarop de Shari’ah zich tot andere kwesties ontwikkeld heeft. Dit is waarschijnlijk het meest ingewikkelde onderdeel van usool al-fiqh. Als je het boek van Professor Kamālī leest, dan zal je precies zien hoe nauwkeurig, hoe moeilijk en hoe veeleisend deze juridische wetenschap van het afleiden van de wet- en regelgeving van geopenbaarde bronnen is. Geconfronteerd met deze briljante maar zeer moeilijke massa teksten, kunnen de gewone moslims niets anders doen dan te vertrouwen op de autoriteit van de Schriftgeleerden. Maar waarom? Omdat de meeste moslims niet het juridische denk- en analytische vermogen hebben, of de tijd of de energie bezitten om grote Schriftgeleerden te worden. Het is simpelweg niet haalbaar, en om een grote mujtahid (onafhankelijke geleerde) te worden is niet iets dat Allāh Ta’ālā verplicht heeft gemaakt op ieder lid van de Ummah Muhammadi. Nu is deze autoriteit, de autoriteit van de geleerden, geen rivaal van de Openbaring. Het is niets anders dan een verklaring van de Openbaring in een formaat dat duidelijk is en wat gemakkelijk is om te volgen.

Allāh Ta’ālā openbaart: “Hij (Allāh) schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is geschonken is inderdaad overvloedig begiftigd [met kennis, inzicht, vaardigheden en attitude] en niemand trekt er lering uit, behalve zij, die begrip hebben.”  Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 269

The Codification of Islamic Law

Vertaling van hoofdstuk 5 Ontwikkeling van de islamitische rechtspraak (Ijtihād en de Mujtahid) door Maulana Muhammad Abdul Aleem Siddiqui al-Qadri (Alayhir Rahma)

Na de periode van het Rechtvaardige Kalifaat, kwam het islamitische imperium onder de controle van monarch-Kaliefen, één van wie de naam “Yazid” draagt, bekend als despoot en een gewetenloos heerser was. Bovendien breidden de grenzen van de Islamitische Staat zich snel uit. In een dergelijke stand van zaken was er een grote kans op willekeurige interpretaties, dwaalleer en ketters. Bijgevolg werd het absoluut noodzakelijk om de islamitische wet in een gecodificeerde boekvorm samen te stellen, het classificeren van de wetten en de statuten en het verduidelijken van de onderwerpen en de problemen, zodat elke geletterde moslim de wet kan begrijpen zonder de lange, en in de meeste gevallen onmogelijk, route van het gaan naar de originele bronnen, verwervend kennis van een onderzoekgeleerde niveau in Heilige Qur’ān, Hadith  en islamitische geschiedenis in al zijn aspecten, en het proberen om elke geringe wet en zijn conclusie zelf te ontdekken. Dit werk van vereenvoudigde en duidelijke presentatie van de Shari’ah (islamitische wet) werd ondernomen door die voorname geleerden en geestelijke uitblinkers van de Islam die door hun grote kwaliteiten van hersen en hart verdienden om als ware te worden beschouwd, namelijk “opvolgers van de Profeten”, in de woorden van de Hadith.

Aan de ene kant, de Medina geleerde, de gevierde Imām Mālik bin Anas, (radi Allāhu anhu) begon zijn Academie in Medina, terwijl aan de andere kant Imām-e-Azam Abu Hanīfa Numan bin Thābit (radi Allāhu anhu) zich berustte op hetzelfde werk op Kufa. 

Het systeem nagestreefd op Imām Mālik’s Academy was dat alle islamitische deskundigen en geleerden zich daar verzamelden. Er waren in die dagen geen luidsprekers. Vandaar dat voor de grote bijeenkomst tijdens elke discussie tien omroepers moesten worden benoemd. De discussie begon elke keer met een verklaring van de Imām. Dat werd uitgezonden naar de bijeenkomst door de omroepers waarna het algemene debat begon. Elke individuele geleerde stelde zijn advies op over de zaak (het probleem) en citeerde uit de Hadith literatuur zijn onderbouwing. Zowel positieve- als negatieve kritiek vanuit alle gezichtspunten werden in de vergadering besproken en een bepaalde Hadith werd als onderbouwing aangenomen voor een bepaald zaak. Daarna werden de afdelingen (hoofdstukken, rubrieken) vastgesteld en werden de Ahadīth onder die afdeling opgenomen. Aldus kwam het bekende boek Muwatta Imām Mālik, dat één van de pogingen tot de codificatie van het islamitisch recht vertegenwoordigt, tot stand. 

De overdracht van de hoofdstad van het islamitische imperium van Medina door de Umayya heersers bracht Kufa en Syrië een grote bekendheid. Islamitisch kennismanagement werd geleidelijk gecentraliseerd op dat gebied en de islamitische juridische activiteit van het hele rijk werd daar uitgevoerd. Op die plaatsen kwamen de beste islamitische en grootste mensen van godsdienstig ondervinden, niet alleen om de diverse overheidsbureaus, maar ook om glans aan het centrum van het imperium toe te voegen. 

In Kufa bestond de Academie van Imām Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) waar gingen leren enkele van de beste islamitische mensen van die dagen. Imām Abu Hanīfa trad op als president en Imām Mohammed en Imām Abu Yusuf werkten als zijn secretarissen. Een aantal van de grootste geleerden waren ook aanwezig en zij waren degenen die zich herinnerden, niet duizenden, maar honderdduizenden van de Ahadīth (tradities, sunnat) van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Het was een tijdperk dicht bij dat van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Wij weten allemaal dat Imām Abu Hanīfa de tradities had ontvangen van de tweede generatie van moslims, maar het is ook een feit dat hij de kennis van Hadith van sommige van de Sahāba-e-Kirām (Metgezellen radi Allāhu anhum) ook had gehoord.

Het systeem dat in de Academie wordt goedgekeurd moest eerst de verzen van Heilige Qur’ān onder diverse actuele Afdelingen en sub-rubrieken classificeren. De gehele literatuur Hadith werd toen opgenomen. Elke Hadith werd grondig onderzocht vanuit alle gezichtspunten met historische kritiek en logische kritiek. Uiteindelijk werd de onderzochte kwestie verduidelijkt, werd de rechtsvorm van de zaak opgelost en werd het deel van de jurisprudentie in een gerubriceerde vorm in de compilatie opgenomen.  Musnad Imām Azam en Muwatta Imām Mohammad zijn de boeken die de poging tot juridische codificatie vertegenwoordigen, vanuit het oogpunt van traditionalisten (Muhaddithīn). Zij zijn eigenlijk boeken van Hadith die volgens wettelijke problemen worden geschikt en geven het gezag voor elke Hadith die daarin wordt vermeld.

Het is de moeite waard eraan te denken dat de Heilige Qur’ān de Islam beschrijft als Dīn. Dit woord wordt gewoonlijk vertaald als “godsdienst” in het Nederlands bij gebrek aan een beter woord. De uitdrukking “Way of Life” duidt de betekenis beter aan. Islam kent op zichzelf twee verschillende elementen, namelijk: (1) het onderwijs voor Imān (geloofsovertuiging) en geloven; (2) leringen over verschillende vormen van islamitische actie. Degenen die probeerden de codificatie van de Islam geheim te houden namen beide elementen in acht. De eerste beschreven ze als Imaniyat (theologie) de tweede als wet. Op de Academie van Imām Abu Hanīfa werd de compilatie van de islamitische leer die onder de eerste categorie viel de naam van Fiqh-al-Akbar (of Hogere Wet) gegeven, terwijl het werk dat valt in de tweede categorie in algemene zin wordt beschreven als fiqh (jurisprudentie). 

In het boek Fiqh-al-Akbar zijn alle artikelen van het islamitische geloof in logische orde gegeven, zodat iedereen die zijn geloof wil kennen kan worden verwezen naar dat handige boek. Discussies over de bronnen en de argumenten zijn daar weggelaten. Dit werk werd afzonderlijk verwezenlijkt door andere A’imma die volumina ter ondersteuning van islamitische metafysica schreven en het valse onderwijs van de tegenstanders onder filosofen tegenspraken. Ze behandelden al die zaken uitputtend zozeer zelfs, dat ze er uiteindelijk in slaagden om een hele nieuwe wetenschap op te bouwen, de wetenschap van Kalām (dialectiek). De A’imma van de scholen Asha’erah en Maturidiyyah vestigden hun respectieve academies en maakten een onsterfelijke dienst aan de oorzaak van de Islam. Ze systematiseerden de islamitische theologische leer en ze bouwden een schat van filosofische en logische argumenten op die altijd de trots van de islamitische geschiedenis zal blijven. Het boek over Aqā’id van Nasafi en zijn commentaren zijn te bekend. Er zijn tal van anderen die de geleerden van de Asha’erah en Maturidiyyah scholen aanschreven waarin ze het islamitische geloof versterkten. 

Wanneer we een blik werpen op de andere tak van fiqh die zich bezighoudt met onze acties voor Allāh Ta’ālā en tot onze medemensen, vinden we dat de Academie van Imām Abu Hanīfa heeft samengesteld de bronboeken van Hadith bekend als Musnad Imām Azam en Muwatta Imām Muhammad. Dit waren, om zo te zeggen, gidsen voor de wetenschappelijke codificatie van de wet in een precieze vorm.  Maar dit werk was op zich niet genoeg. Het principe van deductie moest ook worden vastgesteld in het licht van de methode die door de Sahāba-e-Kirām van de Profeet Mohammed ﷺ wordt aangewend.

Zonder dergelijke principes was het werk van het afleiden van welke sectie van wet van Heilige Qur’ān en Hadith niet mogelijk. Dat belangrijke werk kon niet op individuele persoonlijke adviezen van geleerden worden gebaseerd, hoe grootgeleerd zij ook zouden kunnen geweest, maar op de principes die volledig op de Heilige Qur’ān, de Hadith en de begeleiding van de Sahāba-e-Kirām werden gebaseerd. Het was een grote taak en het werd bereikt onder de naam Usool-e-Fiqh (Principes van Jurisprudentie). Vandaag de dag bestaan er boeken die bestaan uit vele delen over dit onderwerp. Onder degenen die worden onderwezen op de theologische universiteiten zijn de boeken Usool-e-Shāshī voor de lagere klassen en Noor-ul-Anwar voor de middenklasse zeer bekend. 

Het was uitsluitend op de fundering van Heilige Qur’ān en Hadith en de Principes van Jurisprudentie die uit Heilige Qur’ān en Hadith worden afgeleid en waarmee de wetenschap van jurisprudentie werd opgebouwd. Deze wetenschap behandelt de regels van Ibādah (categorieën van erediensten) en met de wetten voor de veelzijdige problemen die voortvloeien uit menselijke relaties op verschillende niveaus. De centrale figuren, die zich bezighielden met dat werk aan de Academie van Imām Abu Hanīfa waren drie, namelijk Imām Abu Hanīfa (president), Imām Muhammad en Imām Abu Yusuf als Schriftgeleerden en gezamenlijke secretarissen. Zij werden bijgestaan en geadviseerd door bijna vijfhonderd geleerden van Islam, die voor hun vroomheid en hun kennis werden onderscheiden. 

Men kan hier erop wijzen, dat de functie van Imām Abu Hanīfa in dat Academie niet dat van een dictator was. De werkwijze was niet dat hij commandeerde een bepaald deel van de wet werd opgeschreven. Het was niet zijn persoonlijke mening die het werk leidde. Nee, de methode was werkelijk dat het Boek van Allāh Ta’ālā en de Sunnah van de Profeet Mohammed ﷺ eerst grondig te bestuderen voor het vinden van de expliciete uitspraak van Islam op een bepaalde zaak van wet- en regelgeving werden onderzocht. Als het onderzoek van de wet werd uitgevoerd waar de begeleiding niet expliciet was, dan waren de wetenschappelijke en objectieve en vaste rechtsbeginselen de leidraad, en geen subjectieve adviezen of overwegingen. Elke geleerde had evenveel recht om de principes toe te passen. Er waren volwaardige discussies, kritiek en tegenkritiek op elk zaak. De beste en eerlijkste inspanningen werden geleverd om tot een unanieme conclusie te komen. Zelfs toen er verschil van mening was, werd in sommige gevallen de tribune van Imām Abu Hanīfa verkozen en de tribunes van Imām Muhammad en Imām Abu Yusuf in andere zaken. Dit was de democratische, eerlijke en onpartijdige methode van codificering van de islamitische wet door de Academie van Imām Abu Hanīfa.

In latere tijden bouwden de nieuwe generaties geleerden grote bouwwerken van het recht op die fundamenten op. Duizenden boeken werden geschreven met commentaar en uitleg over de verschillende aspecten van dat werk. Vandaag de dag is deze enorme literatuur een schat aan informatie die in staat is om aan elke juridische behoefte van de islamitische wereld te voldoen.  

Als ik alleen de namen zou noemen van die talrijke boeken die in dat verband zijn geschreven, zou het een dik boekwerk worden. Er zijn een aantal die meer algemeen bekend zijn en die worden onderwezen in theologische instellingen. Deze zijn vertaald in Urdu zoals de boeken Qudoori, Kanz-ud-Daqa’iq, Sharh Waqāyāh, Hidāyah, Durr-e-Mukhtar, Radd-ul-Muhtar en Fath-ul-Kabir. Deze zijn handige referentieboeken voor de mufti’s.

Gewoonlijk bevatten de boeken over het islamitisch recht die in gemeenschappelijk gebruik worden genomen geen uitgebreide informatie over bronnen en argumenten. Dit leidt sommige mensen ertoe om dergelijke boeken te negeren als de A’imma persoonlijke meningen hebben en verkondigen. Niets is minder waar, boeken voor praktische dagelijkse toepassing voor de algemene massa mensen moeten natuurlijk eenvoudig zijn en mogen niets meer bevatten dan een kale en duidelijke verklaring van de wet- en regelgeving. Dergelijke boeken zijn altijd gecondenseerde vormen van meer uitgebreide compilaties waar men de verklaring van de Bronnen en het Argument volledig kan vinden. Zoals ik al heb verklaard, was het werk van de A’imma eenvoudig om die wetten te verklaren die uitdrukkelijk in de Heilige Qur’ān en de Sunnah van de Profeet Mohammed ﷺ worden gegeven en die wetten te ontdekken die daar impliciet zijn, en hen dienovereenkomstig te verklaren. In feite, er is geen enige wet die door A’imma wordt verklaard die niet op de Heilige Qur’ān en de Sunnah gebaseerd is en er geen enige conclusie is die zonder verwijzing naar de Heilige Qur’ān, de Sunnah en de methode van de Sahāba-e-Kirām werd gemaakt om erediensten af te leiden aan wie direct door de Profeet Mohammed ﷺ werden onderwezen en werden opgeleid.

Dit maakt het duidelijk dat ‘Ilm-ul-Fiqh niets anders is dan een systematische verklaring van de wetten, expliciet en impliciet, die in Heilige Qur’ān en de Sunnah van de Profeet Mohammed ﷺ worden gevonden, en de titels van fuqaha of mujtahid werden gegeven aan hen die dat werk uitvoerden. 

Als we ons gezond verstand voor een tijdje gebruiken, kunnen we gemakkelijk beseffen dat door de systematisering van de islamitische wet, de A’imma de moslimwereld onder zo’n diepe schuld van dankbaarheid hebben gelegd waarvoor geen enkele hoeveelheid dankwoord kan volstaan. 

Die grote persoonlijkheden van Islam waren de mensen die het hoogtepunt van mogelijke perfectie in theoretische kennis hadden bereikt, van wie de harten door geestelijk licht werden verlicht, hun leven waren belichamingen van vroomheid en taqwa (vrees voor Allāh Ta’ālā) die zich jarenlang voor het begrip van islamitische wettelijke wetenschap had toegewijd, die eerst onder de begeleiding van een leraar zoals Imām Abu Hanīfa waren en later het werk in hetzelfde licht perfectioneerden. Ze kenden het feit, en ze hadden er absoluut vertrouwen in dat ze als mensen geen recht hadden om wetten uit hun hersenen te creëren. Ze waren zich volledig bewust van de Waarheid dat Allāh Ta’ālā Alleen het recht heeft om wetten te maken voor Zijn schepselen zoals Allāh Ta’ālā openbaart: 

“Gij aanbidt naast Allāh niets, dan ijdele namen die je hebt uitgedacht, jij en uw vaderen; Allāh heeft daar geen gezag voor neergezonden. De beslissing berust bij Allāh alleen. Hij heeft bevolen dat je naast Hem niets zult aanbidden. Dit is de juiste godsdienst, maar de meeste mensen beseffen het niet.” Surah Yusuf (Profeet Joesoef), H12, vers 40

“En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen Allāh daarin heeft geopenbaard en wie niet richten naar hetgeen Allāh heeft geopenbaard, zijn de overtreders.” Surah al-Mā’idah (de tafel), H5, vers 47

“En Wij hebben u het Boek (de Heilige Qur’ān) met de Waarheid geopenbaard vervullende hetgeen daarvóór in het Boek (de Bijbel) was [verkondigd] en als bewaker daarover. Richt daarom tussen hen naar hetgeen Allāh heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de Waarheid [Heilige Qur’ān] die tot u is gekomen. Voor iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien Allāh had gewild zou Hij u allen tot één volk hebben gemaakt, maar Hij wenst u te beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven. Wedijvert dus met elkander in goede werken. Tot Allāh zul je allen terugkeren, dan zal Hij u datgene mededelen, waarover gij van mening verschilt.” Surah al-Mā’idah (de tafel), H5, vers 48

“Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie is een betere rechter dan Allāh voor een volk dat zekerheid van geloof bezit? Surah al-Mā’idah (de tafel), H5, vers 50

Hun werk was eenvoudig om de gift van hoger begrip (tafaqquh) te gebruiken die Allāh Ta’ālā aan hen had gegeven om de wetten te systematiseren die in de Heilige Qur’ān en Sunnah worden gegeven, volgens de vereisten van de volledig gekweekte moslimgemeenschap. 

Dit is het werk dat werd uitgevoerd door Imām Mālik, zijn collega’s, de leerlingen in Medina, door Imām Abu Hanīfa en zijn collega’s en leerlingen in Syrië en Irak. Later hebben Imām Shafi’ī en Imām Ahmad ibn Hanbal hetzelfde werk uitgevoerd met dezelfde eerlijkheid en eruditie. Deze grote A’imma maakten de fundamentele dienst aan Islam en verlieten achter hen een stevige literatuur over het Islamitisch Recht waarop de machtige structuur van islamitisch beleid werd gebouwd. Moslims waren twaalf eeuwen lang de meesters van hun lot. Tijdens deze lange periode was het werk van deze A’imma die de moslim vooruitgang en het islamitische leven bleven voeden, niet alleen in rituelen en zaken van aanbidding, maar ook in alle denkbare aspecten van de politiek, economie, staatrecht, internationaal recht, etc. Ons verleden en heden is een permanent getuigenis van de consensus van de islamitische geleerde mening dat de Waarheid is te vinden in de vier scholen, dat wil zeggen, Hanafi, Shafi’ī, Mālikī en Hanbali, en degene die opstandig tegen hen zijn, zijn eigenlijk opstandig tegen het Boek van Allāh Ta’ālā en de Sunnah van de Profeet Mohammed ﷺ.

Dit betekent, dat in de fundamentele expositie van de Islamitische Wet, deze scholen hebben bereikt wat menselijk mogelijk was, van alle aspecten. De eerlijke koers voor ons is om die expositie te volgen in alle daarin opgehelderde onderwerpen. Als we echter ooit geconfronteerd worden met een die ontstaat als gevolg van de groeiende complexiteit van het menselijk leven, de cursus voor ons is, dat degenen onder ons die echt in staat zijn vanwege hun vroomheid en geluid leren, en niet elke Tom, Dick en Harry, moet de Heilige Qur’ān en de Heilige Profeet ‘s Sunnah  aanpak voor het licht en moet de wet af te leiden vanaf daar, in overeenstemming met de hele tijd op basis van de islamitisch gebaseerde methode gevolgd en het pad van het onderzoek brandde door de grote imams. 

Het is inderdaad een groot kwaad dat sommige van onze broeders vandaag de dag zich voelen als gelijkwaardig aan de A’imma, echter zij denken zelfs de grote Imams op basis van hun persoonlijke gedachtengoed van islamitische kennis dat afgeleid is van foutieve vertalingen van de Heilige Qur’ān en een aantal kleine Engelstalige boeken over Hadith te overtreffen, en dat zij in staat zijn zelf jurisprudentie te kunnen afleiden van de Heilige Qur’ān en de Hadith. Ik wou dat ze meer nederigheid konden cultiveren en hun ware capaciteiten goed konden beoordelen. 

Over het probleem van de islamitische begeleiding op één of andere onlangs ontstane nieuwe kwestie, kan ik een incident uit mijn eigen leven citeren wat ik heb meegemaakt. Zodra sommige modern opgeleide jonge mensen van de Universiteit Osmania van Hyderabad, India, naar mij kwamen met een aantal vragen en eisten dat ik, in elk geval, het antwoord van de Heilige Qur’ān zou geven. Toen ik dat had gedaan vroegen zij mij hoe kon de Heilige Qur’ān antwoord levering op de kwestie die niet op het tijdstip bestond toen het werd geopenbaard? Als gevolg vroegen zij mij om van de Heilige Qur’ān te verklaren of het of niet toelaatbaar voor een moslim om film in de bioskoop te zien. Ik vertelde hun dat ik nog nooit in een bioscoop was geweest en dat ik eerst van hen wilde weten wat het eigenlijk was. Ze vertelden mij hoe een plot eerst wordt bedacht, dan een verhaal geschreven, dan wordt het geacteerd door de acteurs en het acteren wordt gefilmd en getoond op het scherm met elektriciteit. Ik vroeg hen om niet een heel verhaal te vertellen, maar om een passende definitie te geven. Na een korte discussie, hebben we afgesproken over het definiëren van een bioscoop spraak als “een toneelstuk gebaseerd op een uitgevonden verhaal.” Ik vroeg hen toen of zij klaar waren om aan het besluit te houden als de Heilige Qur’ān hen verbood. Ze gaven hun duidelijke belofte. Toen las ik aan hen het volgende vers van de Heilige Qur’ān voor: 

 “En onder de mensen is iemand die door ijdele praatjes zonder kennis [anderen] van Allāh’s pad wil doen afdwalen en er mee de spot drijft; voor zulken zal er een vernederende straf zijn.”[1] Surah Luqmān (de Wijzen), H31, vers 6

Alle aanwezigen bogen voor het Oordeel van de Heilige Qur’ān en berouwden zoals beloofd. 

Ik heb dit incident aangehaald om erop te wijzen dat Heilige Qur’ān inderdaad het Boek van Perfecte Begeleiding is. Als iemand diep in zijn betekenis duikt, kan hij de daarin opgenomen begeleiding op elke denkbare kwestie ontdekken, maar dit inzicht komt alleen wanneer men een gespecialiseerde opleiding in de scholen van de Mujtahid A’imma volgt.

Al-Insāf fi bayān sabab al-Ikhtalāf

Een rationele verklaring van het verschil van opinie in fiqh door Shah Waliullah al-Dehlvi (1702-1762)

Shah Waliullah’s werk al-Insāf fi bayān sabab ikhtalāf(verschil in opinie in fiqh) is bijzonder belangrijk aan de vooruitgang van de studie van ikhtalāf. Shah Waliullah reviseerde de kwestie van ikhtalāf als een doctrine die werd ontwikkeld in de latere periode in het kader van mazhab en taqlīd. Volgens hem waren de eerste generatie moslims oneens met elkaar om verschillende redenen. Een van de redenen was dat niet ieder van hen toegang had tot een compleet kennis van de Profetische Hadith. Hun vermogen om te onthouden en het behoud van de teksten van de ahadīth was ook gevarieerd. Ze waren ook oneens in toewijzen van juridische waarde aan elk verslag van de Sunnah. Sommige gaven prioriteit aan bepaalde rapporten en overleveringen, maar anderen weer niet. Ook beredeneerden zij soms over de toegepaste regels heel verschillend. Bijgevolg, iedere jurist oefent naar eigen redenering in relatie aan bepaalde problemen.

Weet dat fiqh in de edele tijd van de Profeet Mohammed ﷺ niet werd geregistreerd. Noch was de zoektocht naar de wetten in die dagen zoals het zoeken van deze hedendaagse fuqaha, omdat ze pijn nemen bij het vaststellen van de al-Arkān (basisprincipes), al-Shuroot (voorwaarden) en de regels van adāb (gedrag) van alles (zodat het zou kunnen) worden onderscheiden van elkaar op basis van dit bewijs. Zij theoretiseerden de voorwaarden en vervolgens op basis van die hypothetische voorwaarden die zij beargumenteerden. Zij definieerden wat definitie accepteerde en beperkten wat voor opsluiting opleverde. Dit zijn die zaken die zij naar eigen inzicht bedachten.

Zoals de Profeet Mohammed ﷺ de woezoe (kleine rituele wassing) deed, zo deden de Sahāba (radi Allāhu anhum) hem na. Zij kopieerden zijn handelingen zonder door hem ﷺ te worden uitgelegd dat dit een rukn is en dat is een adāb. En, toen hij Allāh Ta’ālā aanbad zagen zij hoe hij het deed en op dezelfde manier voerden zij de ibādah ook uit.  Toen hij Hadj deed zagen mensen hem en deden ook na wat zij hem zagen doen. Dit was zijn algemene praktijk. Hij ﷺ legde niet uit dat furood (verplichtingen) van woezoe   waren, zes of vier. Noch ging hij voorschrijven dat als een man woezoe uitvoert zonder te observeren muwalāt (continuïteit) oordeel zou worden gemaakt over de geldigheid of ongeldigheid van zijn woezoe. Bij sommige gelegenheden echter, legde hij bepaalde dingen wel uit.

De Sahāba (radi Allāhu anhum) vroegen hem zelden over zulke dingen. Het is gerapporteerd op het gezag van Abdullah bin Abbās (radi Allāhu anhu, overleden in 68 H/687) die zei: “Ik heb nog nooit een volk beter dan de Sahāba van de Profeet Mohammed ﷺ gezien.” Zij vroegen hem over niets   totdat hij stierf, behalve over dertien vragen die allemaal worden genoemd in de Heilige Qur’ān. Hij voegde eraan toe: “Ze stelden vragen alleen over die dingen die gunstig voor hen zou zijn.”

Abdullah bin Umar (radi Allāhu anhu, overleden in 73 H/692) zei: “Vraag niet over dat wat niet gebeurt, want ik hoorde Umar ibn al-Khattāb (overleden in 23 H/643) degene vloeken die vragen stelde over dat wat niet gebeurd was. Al-Qāsim bin Mohammed bin Abu Bakr Siddiqi (radi Allāhu anhum) zei: “Inderdaad, je vraagt over zulke dingen die wij niet hebben gevraagd, als wij hen hadden gekend was het ons niet toegestaan om ze te verbergen.”

Het wordt gemeld op het gezag van Ubada bin Busr al-Kindi (radi Allāhu anhu) die werd gevraagd over de vrouw die stierf met de mensen en geen wali (juridische beschermer) had.   In reactie hierop zei hij: “Ik heb ontmoet mensen die niet zo strikt waren als jij bent en die niet de gewoonte hadden om vragen te stellen als de jouwe. Deze tradities zijn gerelateerd door al-Darimi (radi Allāhu anhu, overleden in 255 H/868).

Het was de praktijk van de Profeet Mohammed ﷺ dat wanneer mensen hem raadpleegden over de Wāqi’ah (gebeurtenissen) hij hen adviseerde en oordeel over zaken uitspraak die verwezen naar hem.

Wanneer hij mensen iets goeds zag doen gaf hij [positief] commentaar op en keurde af als het een laakbare actie was.

Net zo, de Shaikhayn Abu Bakr (overleden in 13 H/634) en Umar (radi Allāhu anhuma) toen ze niet de kennis van de kwestie hadden, vroegen zij de mensen over de Sunnah van de Profeet Mohammed ﷺ. Zodra Abu Bakr zei: “Ik hoorde de Profeet Mohammed ﷺ niets zeggen over haar, dat wil zeggen de grootmoeders aandeel in erfenis, dus vroeg ik de mensen of ze iets van hem ﷺ hadden gehoord in zijn respect.”

Ahl al-Rai en ahl al-Athar  

Ahl al-Rai: De ‘Supporters van Opinie’ reageerden over het algemeen op het fenomeen van het profileren van profetische vertellingen door grote onwil te tonen om ‘een verteller’ (ahad) en vooral ‘onderbroken eind’ (mursal) te accepteren in de ketens van vertellers. Ze hadden de neiging om hun toevlucht te nemen tot principes die worden genoemd in de algemene uitdrukkingen (umoom) van de Heilige Qur’ān in hun zoektocht naar antwoorden op nieuwe vragen.

Ahl al-Athar: ‘Supporters van soenna’ gingen anders om met het fenomeen van het smeden van profetische vertellingen en met nieuwe vragen. Hun hadīth-benadering was om de eerlijkheid van de vertellers te verifiëren door hun biografieën nauwkeuriger te bestuderen en om de zoektocht naar elke hadīth die via directe of indirecte taalkundige implicaties van toepassing is op de onbeantwoorde vragen die ze hadden, te intensiveren.

Ikhtalāf usool al-Mazāhib

Extract H12. Against Legal Interpretation and Personal Judgment door al-Qāzi Abu Hanīfa al-Numan ibn Muhammad ibn Ahmad ibn Hayyun al-Tamimi

Imam-e-Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) was een prominent rechter, jurist en auteur van de Fātimi Dynastie (296-567 H/909-1171).

Degenen die voorstander zijn van juridische interpretatie hebben beweerd dat dit de plicht van hen is om hun interpretatieve oordeel uit te oefenen in die gevallen en zaken over wat wettig en onwettig is, en dat niet gevonden wordt in het Boek (Heilige Qur’ān) van Allāh Ta’ālā of in de praktijk (Sunnah) van de Profeet Mohammed ﷺ. Na deze interpretatieve inspanning doen zij een uitspraak waarin de toegestane of verboden methode wordt verklaard op basis van wat voor hen juist lijkt.  Als autoriteit voor deze praktijk vaardigen zij een mondeling rapport uit wat zij beweren verwant te zijn met van de Profeet Mohammed ﷺ: “De Profeet Mohammed ﷺ stuurde Mu’āz naar Yemen en vroeg hem: “Hoe zult u regelgeven wanneer een zaak naar u wordt gebracht?”  Hij antwoordde: “Conform de praktijk van de Boodschapper ﷺ.” Hij ﷺ vroeg, en als het niet in de praktijk van de Boodschapper van Allāh is?”  Hij antwoordde: “Ik zal mijn oordeel uitoefenen.” Zij continueerden het gesprek en de Boodschapper ﷺ klopte op zijn borst en zei: “Verheven zijt Allāh Die de boodschapper [Mu’āz] van de Boodschapper ﷺ heeft geleid met wat de Boodschapper ﷺ van Allāh blij maakt.”

Een soennitische jurist die een dergelijke juridische interpretatie niet goedkeurde verwierp dit profetische verslag op grond van het feit dat hij een onvolledige keten van overleveraars heeft voor een profetisch verslag (hadīth) met onvolledige transmissieketen, is volgens hen, onbetrouwbaar vastgesteld. Dit is het geval, want hoewel dit verslag betrekking heeft op het passeren door vele paden, is volgens hen, de vroegste bron aangehaald door degenen die gerelateerd is, namelijk de neef van al-Mughirah ibn Shu’bah. In deze versies zei de neef van al-Mugheera: “Mannen van hommen” – namen die hij niet noemde- “verwant aan mij van Mu’āz ibn Jabal, en toen reciteerde hij het rapport.

Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) en zijn volgelingen, de voorstanders van persoonlijke oordeel, drukt een mening uit van het Boek en een Praktijk vergelijkbaar met die van de andere geleerden: “Ik, de rechter, vindt niet de uitspraak in die twee die hij moet zoeken in het werk is doorgegeven aan hem van de Sahāba (radi Allāhu anhum) van de Profeet Mohammed ﷺ. Als de Sahāba verschillen over de vraag, dan kunnen zij kiezen tussen hun adviezen en zich bezighouden met juridische interpretatie om het beste van hen te bepalen in zijn schatting, maar het kan niet in tegenspraak met alle van hen zijn en een nieuwe uitspraak vonnissen op basis van zijn persoonlijke oordeel.” Zij zeiden: “Als de zaak niet gerelateerd is aan één van deze precedenten, dan moet hij zich bezighouden met juridische interpretatie en regelgeven naar analogie op basis van de adviezen van de Sahāba. Als de zaak moeilijk voor hem is, dan moet hij een groep van juridische deskundigen raadplegen en als ze verschillen, dan moet hij op zoek gaan naar het beste van hun mening, de ene dicht bij de objectieve waarheid en dat adopteren.”  Een zekere Hanafi jurist zei: “Als het een advies is van een man die geleerd is in de wetgeving, dan neemt de rechter zijn mening, hij is vrij om dit te doen, zolang de rechter geen mening heeft van zijn eigen over de zaak.” 

Geraadpleegde bronnen

  • Ikhtalāf usool al-Mazāhib (Disagreements of The Jurist) van al-Qāzi al-Nu’man (overleden 364 H/974), 
  • al-Asbāb fi Bayān sabab al-Ikhtalāf (Difference in Opinion in fiqh) van Mujaddid Shah WaliAllah al-Delhwi (overleden 1118 H/1707),
  • The history of the codification of Islamic law: being an illuminating exposition of the conformist viewpoint accepted by most of the Islamic world van Arīf Billāh Khalifah-e-Alahazrat Allāma Maulana Muhammad Shah Abdul Aleem Siddiqui al-Qadri al-Madani (Alayhir Rahma, overleden 1374 H/1954)
  • Principes of Islamic Jurisprudentie van Professor Muhammad Hāshim Kamālī

[1] Tafsir al-Jalālayn: En onder de mensen is er hij die ijdele praat koopt, met andere woorden dat deel ervan dat mensen afleidt van de ware betekenis ervan, zodat hij mensen op een dwaalspoor kan leiden van de weg van Allāh Ta’ālā, de religie van de Islam, zonder kennis. Voor hen zal er een vernederende straf van vernedering zijn.


Translate »
error: Content is protected !!