Inleiding
De letterlijke betekenis van Tafsir in de Arabische taal is het openen of uitleggen, interpreteren of becommentariëren. Technisch gezien is de wetenschap van Tafsir een tak van kennis waarin de betekenissen van de Heilige Qur’ān worden uitgelegd en de bevelen en wijsheden openlijk en duidelijk worden beschreven. al-Burhān
De Glorieuze Heilige Qur’ān, die de heilige Profeet ﷺ aanpakt, zegt:
بِٱلْبَيِّنَاتِ وَٱلزُّبُرِ وَأَنْزَلْنَا إِلَيْكَ ٱلذِّكْرَ لِتُبَيِّنَ لِلنَّاسِ مَا نُزِّلَ إِلَيْهِمْ وَلَعَلَّهُمْ يَتَفَكَّرُونَ
“En Wij hebben de vermaning tot u [Profeet ﷺ] gezonden, opdat u aan het mensdom moogt uitleggen hetgeen tot hen werd neergezonden, zodat zij mogen nadenken.” Surah an-Nahl (de bij), H16, vers 44
Allāh Ta’ālā openbaart ook:
لَقَدْ مَنَّ ٱللَّهُ عَلَى ٱلْمُؤمِنِينَ إِذْ بَعَثَ فِيهِمْ رَسُولاً مِّنْ أَنْفُسِهِمْ يَتْلُواْ عَلَيْهِمْ آيَاتِهِ وَيُزَكِّيهِمْ وَيُعَلِّمُهُمُ ٱلْكِتَابَ وَٱلْحِكْمَةَ وَإِن كَانُواْ مِن قَبْلُ لَفِي ضَلالٍ مُّبِينٍ
“Voorwaar, Allāh heeft de gelovigen [moslims] een gunst bewezen, daar Hij een boodschapper uit hun midden opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen loutert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, hoewel zij voordien duidelijk dwaalden.” Surah Al-Imrān (het Huis van Imrān), H3, vers 164
Om dit in zicht te houden, moet worden opgemerkt dat de heilige Profeet ﷺ niet alleen de Woorden van Allāh Ta’ālā [in de Heilige Qur’ān] heeft onderwezen, maar hij legde deze ook in details uit. Daarom moesten de gerespecteerde metgezellen, in sommige gevallen samen, jaren wijden aan het leren van één Soera.
Tot die tijd dat de heilige Profeet ﷺ de aardse wereld met zijn aanwezigheid sierde, was het zoeken naar de uitleg van een vers niet een groot probleem. Toen de metgezellen moeilijkheden ondervonden gingen ze naar hem en kregen een bevredigend antwoord. Later, na hem, werd het noodzakelijk dat de tafsir van de Heilige Qur’ān werden bewaard als een permanente tak van kennis, zodat samen met de Woorden van de edele Heilige Qur’ān, zijn juiste betekenis als goed en streng werden beschermd en geconserveerd voor de islamitische Ummah, en ketters en sekten geen ruimte kregen voor vervorming van de betekenissen. Dus, met de genade en gunst van Allāh Ta’ālā heeft de Ummah deze prachtige missie met een zo doelmatigheid bereikt dat we vandaag de dag zonder enige twijfel of angst voor afwijzing kunnen zeggen dat niet alleen de Woorden van het laatste Boek van Allāh Ta’ālā beschermd zijn, maar ook beschermd zijn dat de juiste tafsir die ons bereikt heeft door de heilige Profeet ﷺ en zijn metgezellen ooit bereid waren hun leven voor hem op te offeren.
Vragen die beantwoording nodig hebben.
- In welke opzichten heeft de moslim Ummah de ‘ilm’ beschermd en bewaard?
- Welke extreme moeilijkheden hebben zij in deze achtervolging ondervonden?
- Hoeveel etappes moesten deze strijd doorlopen?
Dit alles heeft een lange en fascinerende geschiedenis die in de huidige context niet kan worden overgenomen. De bedoeling hier is om kort te zijn over wat de bronnen van de Heilige Qur’ān tafsir zijn en hoe deze bronnen zijn gebruikt om de edele Heilige Qur’ān uit te leggen door al die ontelbare boeken over ‘ Ilm at-Tafsir beschikbaar in elke taal. Deze bronnen zijn zes in aantal:
De glorieuze Qur’ān
De eerste bron van kennis van Tafsir is de Heilige Qur’ān zelf. Daarom gebeurt het heel vaak dat een bepaald punt dat kort is en uitleg vereist, steevast wordt verduidelijkt door een ander vers van de Heilige Qur’ān zelf. Bijvoorbeeld, een vers van gebed in de Surah al-Fātiha: “Leid ons op de rechte weg-het pad van degenen aan wie u uw genade hebt geschonken… “.
Nu is het niet duidelijk wie de mensen zijn die Allāh Ta’ālā heeft gezegend, maar in een ander vers zijn ze heel duidelijk geïdentificeerd waar gezegd wordt:
وَمَن يُطِعِ ٱللَّهَ وَٱلرَّسُولَ فَأُوْلَـٰئِكَ مَعَ ٱلَّذِينَ أَنْعَمَ ٱللَّهُ عَلَيْهِم مِّنَ ٱلنَّبِيِّينَ وَٱلصِّدِّيقِينَ وَٱلشُّهَدَآءِ وَٱلصَّالِحِينَ وَحَسُنَ أُولَـٰئِكَ رَفِيقاً
“En wie aldus Allāh en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie Allāh Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen [martelaars] en de goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen.” Surah an-Nisā (de vrouwen), H4, vers 69
Daarom, wanneer gerespecteerde mufassir (mufassir) een vers uitleggen, controleren ze eerst om te zien of een tafsir van dit vers er al elders in de edele Heilige Qur’ān zelf is. Als het er is, kiezen ze ervoor om door te gaan als hun eerste keuze.
De hadīth
De woorden en de daden van de heilige Profeet ﷺ worden hadīth genoemd, en zoals het eerder is gezegd had Allāh Ta’ālā hem alleen maar de Heilige Qur’ān gestuurd met het doel om mensen, openlijk en expliciet, de juiste betekenissen van de edele Heilige Qur’ān uit te leggen. Daarom heeft hij deze plicht met genade en uitmuntendheid vervuld, zowel door zijn woorden als daden.
In feite is zijn hele gezegende leven immers een praktische tafsir van de Heilige Qur’ān. Om deze reden hebben gerespecteerde mufassir, om de Heilige Qur’ān te begrijpen, de grootste nadruk gelegd op hadīth als de tweede bron, en het is in het licht van Ahadīth dat ze de betekenissen van het Boek van Allāh Ta’ālā hebben bepaald. Echter, daar allerlei vertellingen zwak en gefabriceerd zijn opgenomen in hadīth, accepteren op onderzoek georiënteerde mufassir geen commentaar als betrouwbaar totdat het bestand is tegen de principes die worden gebruikt bij de toetsing van hadīth vertellingen. Vandaar dat het vinden van een verslag van hadīth ergens (alleen er naar kijkend) en vervolgens het gebruik ervan om een bepaalde Tafsir te bepalen niet juist is, omdat dat verslag zwak zou kunnen zijn, zelfs in tegenstelling tot andere sterkere overleveringen. Dit is echt een zeer delicate zaak, en daarin is het exclusieve voorrecht van degenen die hun jaren hebben doorgebracht in het beheersen van dit gebied van kennis.
De verslagen van de Sahāba
De nobele Sahāba-e-Kirām (radi Allāhu anhum) hadden hun opleiding rechtstreeks van de heilige Profeet ﷺ ontvangen. Daarnaast waren ze persoonlijk aanwezig op het toneel toen wahy (openbaring) kwam en ze hadden zelf alle omstandigheden en achtergronden van de openbaring van de Heilige Qur’ān meegemaakt. Daarom zijn de opgenomen uitspraken van deze gezegende zielen natuurlijk veel authentieker en betrouwbaarder in het uitleggen van de edele Heilige Qur’ān; de latere moslims kunnen die plaats niet innemen. Vandaar, in het geval van verzen waarvan de uitleg niet wordt gevonden in de Heilige Qur’ān of hadīth, uitspraken van de edele metgezellen (radi Allāhu anhum) krijgen de hoogste prioriteit is.
Als er dus consensus bestaat over de uitleg van een bepaald vers, dan volgen de mufassir dat en het op een andere manier uitleggen, anders dan dat, is niet toegestaan. Trouwens, als de verklaringen van metgezellen (radi Allāhu anhum) verschillen in de interpretatie (tafsir) van een bepaald vers, dan onderzoeken de mufassir die later komen ze in het licht van argumenten en bepalen hoe dit de voorkeur of uitleg kan krijgen. Om deze situatie aan te pakken, is er een belangrijk corpus van regels en verordeningen die reeds gecodificeerd zijn onder de wetenschap van Usool al-hadīth en Usool al-Tafsir een gedetailleerde bespreking daarover is hier niet gepast.
De rapporten van de Tābi’īn of opvolgende opvolgers
Na de metgezellen (radi Allāhu anhum) komen de opvolgers (Tābi’īn). De latere zijn degenen die de Tafsir van Heilige Qur’ān hebben geleerd van de metgezellen. Daarom hebben hun verklaringen ook een groot belang in de wetenschap van Tafsir, hoewel er een verschil bestaat tussen geleerden of de uitspraken van de Tābi’īn beslissend zijn in Tafsir, maar hun belang is iets wat niet kan worden ontkend. al-Itqān, deel 2, blz. 179
De Arabische taal
Daar de edele Heilige Qur’ān in de Arabische taal werd onthuld, is het daarom noodzakelijk om een volledige beheersing van de taal te hebben om de Heilige Qur’ān uit te leggen. Er zijn verschillende verzen van de edele Heilige Qur’ān op de achtergrond waarvan er toevallig geen sprake is van openbaringsomstandigheden of enige juridische of wetenschappelijke kwestie, daarom worden in hun tafsir of verklaring de uitspraken van de heilige Profeet ﷺ, of de uitspraken van de Sahāba en Tābi’īn niet gerapporteerd. Om die reden, de enige manier waarop deze kunnen worden verklaard is dat van de Arabische taal, en het is op basis van de taal alleen dat ze worden opgehelderd. Bovendien, mocht er enig verschil zijn in de tafsir van een bepaald vers, dan wordt in de wetenschap van de taalkunde ook in het geval een test uitgevoerd op de waarheidsgetrouwheid tussen verschillende meningen.
Beraadslaging en inkorten
De laatste bron van Tafsir bestaat uit beraadslaging en inkorting. De subtiliteiten en mysteries van de edele Heilige Qur’ān zijn een Oceaan zonder kust, geen einde. Daarom, hoe meer een persoon, die door Allāh Ta’ālā gezegend is met inzicht in de islamitische wetenschappen en daarover debatteert, hoe meer hij steeds nieuwe mysteries en subtiliteiten ontdekt. Als gevolg hiervan doen de mufassir ook de uitkomsten van hun respectieve beraadslagingen, maar de mysteries en subtiliteiten die zo zijn beschreven worden alleen aanvaardbaar als ze niet tegen de vijf bovengenoemde bronnen ingaan. Dus, als een persoon tijdens het uitleggen van de Heilige Qur’ān komt met een gering punt of onafhankelijke oordeel dat in strijd is met de Heilige Qur’ān en Soenna, consensus (itjma’), taal of de verklaringen van metgezellen en opvolgers, of in conflict staat met een ander beginsel van Shari’ah, dat zal dan geen geloof hebben. Sommige mystici waren begonnen met het beschrijven van dergelijke mysteries en subtiliteiten in Tafsir, maar onderzoek geleerden van de Ummah beschouwen deze betrouwbaarheid niet, omdat de persoonlijke mening van een persoon tegen de basisprincipes van de Heilige Qur’ān, Soenna en Shari’ah duidelijk geen gewicht heeft. al-Itqān, deel 2, pag. 184
De regels over de Israëlitische verslagen
Judaïca of Isra’iliyyat zijn narratieve mensen die ons hebben bereikt door Joden en christenen. Opgemerkt dient te worden dat vroege mufassir gebruikt maakte (voor het noteren van allerlei vertellingen die hen bereikte) van een geïdentificeerde bron. Veel van deze vertellingen waren rechtstreeks van Judaïca. Daarom is het even nodig om te weten wie ze echt zijn.
De realiteit is dat sommige edele metgezellen en hun opvolgers eerst behoorden tot de religie van het volk van het Boek, later toen ze moslims werden en de Heilige Qur’ān leerden, kwamen ze verschillende gebeurtenissen tegen die verband hielden met vroegere gemeenschappen in de Heilige Qur’ān genoemd, en die ze ook in de Boeken van hun vorige religie hadden gelezen. Daarom zouden ze, terwijl ze naar de gebeurtenissen in de Heilige Qur’ān verwezen, andere details beschrijven voor moslims die ze in de Boeken van hun oude religie hadden gezien. Deze details zijn in de Boeken van Tafsir opgenomen onder de naam ‘Isra’iliyyat’. Hāfiz ibn Kathīr, die een authentieke onderzoekgeleerde is, heeft geschreven dat er drie soorten Isra’iliyyat zijn:
- Vertellingen waarvan de waarheid blijkt uit andere bewijzen van de Heilige Qur’ān en de Soenna, zoals de verdrinking van Farao en de beklimming of Sayyidena Musa (alayhis salām) op de berg Toor (Sinaï).
- Vertellingen waarvan de valsheid wordt bewezen uit andere bewijzen van de Heilige Qur’ān en de Soenna zoals het verschijnt in het Joods vertelling dat Sayyidena Sulaimān (alayhis salām) (Allāh Ta’ālā verbiedt) een apostaat in zijn latere jaren was geworden. De weerlegging ervan blijkt uit de Qur’ān. Er wordt gezegd: “En zij volgen dezelfde weg, die de duivels volgden tegen de regering van Salomo – en Salomo was niet ongelovig, maar ongelovig waren de duivels en zij leerden de mensen leugen en bedrog. En [zij handelen naar] hetgeen aan de twee engelen, Hārut en Mārut in Babylon was geopenbaard. Maar deze beiden leerden niemand, voordat zij hadden gezegd: “Wij zijn slechts een beproeving; weest daarom niet ongelovig”. Zo leren zij [de mensen] van hen datgene waarmee zij een geschil maken tussen een man en zijn vrouw, maar zij schaden er niemand mee, tenzij door Allāh’s bevel; maar dezen leren wat hen schaadt en geen goed doet, hoewel zij weten, dat hij, die in deze zaken handelt geen voordeel heeft in het hiernamaals; slecht is hetgeen waarvoor zij hun ziel hebben verkocht; hadden zij het slechts ingezien!” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 102
- Om nog een voorbeeld te noemen, wordt er in de Judaïsme vertelling gezegd dat (Allāh Ta’ālā verbiedt) Sayyidena Dawood (alayhis salām) overspel gepleegd heeft met de vrouw van zijn generaal (Uriah), of dat hij nadat hij door allerlei vormen van hulp is gedood, zijn vrouw heeft trouwen. Ook dit is een grote leugen, en het is absoluut noodzakelijk dat zulke vertellingen vals zijn.
- Vertelling van zaken die de Heilige Qur’ān, de Soenna en de Shari’ah zwijgt zoals de bevelen van Thora, enz., zijn onderwerpen waarover stilte in acht moet worden genomen, zoals onderwezen door de heilige Profeet ﷺ noch bevestigen, noch vervalsen. Er is echter een meningsverschil tussen geleerden of het melden van dergelijke gesproken tekst wel of niet toelaatbaar is. Hāfiz ibn Kathīr heeft het beslissende woord gegeven door te zeggen dat het rapporteren van deze goed is toegestaan, maar dit is nutteloos omdat ze niet als authentiek kunnen worden beschouwd. Muqaddamah Tafsir Ibn Kathīr
Misvattingen over Tafsir
Hopelijk hebben de hierboven gegeven details duidelijk gemaakt dat de Tafsir (exegese of interpretatie) van de edele Heilige Qur’ān een uiterst delicate en moeilijke klus is waarvoor alleen de Arabische taal leren onvoldoende is. In feite is het noodzakelijk om expertise te hebben in alle verwante takken van kennis. Daarom zeggen geleerden dat een mufassir van de Heilige Qur’ān grote en diepe kennis moet hebben van de syntaxis, taalkunde, retoriek en literatuur van de Arabische taal, alsook van profetische tradities, beginselen die de jurisprudentie en de exegese, leerstellige artikelen van geloof en Scholastics respecteren. De reden is dat men niet tot de juiste conclusies kan komen terwijl hij de Heilige Qur’ān uitlegt, tenzij erop deze gebieden van kennis een adequaatheid is.
Het is betreurenswaardig de laatste tijd een gevaarlijke epidemie de moslims heeft ingehaald waarbij veel mensen zijn begonnen (met de enige leesvaardigheid van Arabisch) de Tafsir van de Heilige Qur’ān te geven. Als gevolg hiervan begint iedereen die het gewone Arabisch leest, meningen te geven in het domein van de Heilige Qur’ān Exegeses. Integendeel, het is opgemerkt bij gelegenheden mensen die net beginners van vertrouwdheid met de Arabische taal zijn en die Arabisch tot in de perfectie nog moeten beheersen deelnemen in het uitleggen van de Heilige Qur’ān, zelfs naar de limiet van het vinden van fouten met klassieke mufassir. Van slecht komen tot erger, er zijn een aantal subtiele tirannen die door simpelweg de vertaling te lezen voorstellen dat ze geleerden van de Heilige Qur’ān zijn geworden, zelfs niet het gevoel hebben van verlegenheid van het bekritiseren van mufassir van grote gestalte.
Het moet heel duidelijk zijn dat dit een zeer gevaarlijk gedragspatroon is, dat in zaken van de religie leidt tot fataal handelen. Over de wereldlijke kunst en wetenschappen, iedereen kan beweren te begrijpen dat als een persoon de Nederlandse taal leert om boeken van de medische wetenschap te bestuderen, hij niet zou worden erkend als een arts door een redelijk persoon waar in de wereld dan ook, en zeker niet betrouwbaar genoeg om te zorgen voor iemands leven, tenzij hij is opgeleid in een medisch college. Daarom, alleen het leren van Nederlands of Engels is niet alles wat men nodig heeft om een arts te worden.
Evenzo, mocht iedereen die Nederlands zou weten alleen door het lezen van juridische boeken een jurist worden? Het is duidelijk dat geen verstandige persoon in deze wereld hem zou accepteren als een jurist. De reden hiervoor is dat deze juridische expertise niet simpelweg kan worden verworven door de Nederlandse taal te leren. Hij zou veeleer een formele opleiding nodig hebben in de discipline onder toezicht en begeleiding van deskundige leraren. Wanneer deze strenge eisen onvermijdelijk zijn om een arts of jurist te worden, hoe kan het leren van de Arabische taal alleen maar voldoende worden in zaken die verband houden met de Heilige Qur’ān en hadīth? In elke stadium van het leven kent en handelt iedereen over het principe dat elke kunst of wetenschap zijn eigen specifieke leermethode heeft en zijn eigen merkwaardige opmerkingen. Tenzij aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de mening van de leerling in gegeven, kunsten en wetenschappen niet als betrouwbaar beschouwd. Als dat zo is, hoe kunnen de Heilige Qur’ān en de Soenna dan zo een niet-geclaimd gebied van onderzoek worden dat het niet nodig is om enige kunst of wetenschap te verwerven om ze uit te leggen, en iedereen die dat wenst, begint meningen in deze kwestie uit te delen?
Sommige mensen zeggen dat de Heilige Qur’ān zelf heeft verklaard dat: ‘….. en toch hebben Wij de Heilige Qur’ān gemakkelijk gemaakt omwille van een goede raad.’
En aangezien de edele Qur’ān een eenvoudig Boek is om te lezen, heeft de uitleg nauwelijks veel steun van elke kunst of wetenschap nodig. Maar dit argument is vreselijk bedrieglijk wat op zich al gebaseerd is op gebrek aan intellect en een overvloed aan oppervlakkig karakter.
Het is een feit dat de verzen van de Heilige Qur’ān twee soorten zijn. Ten eerste zijn er de verzen die algemene goede raad bieden, lesgeoriënteerde gebeurtenissen relateren en onderwerpen introduceren die te maken hebben met het nemen van waarschuwingen en handelen op basis van goed advies. Voorbeelden hiervan zijn de mortaliteit van de wereld, de aanprijzingen van het Paradijs en de Hel, de lezingen die de vrees voor Allāh Ta’ālā zullen creëren en de bezorgdheid voor het Hiernamaals en andere zeer eenvoudige realiteiten van het leven. Dergelijke verzen zijn ongetwijfeld eenvoudig en iedereen die de Arabische taal kent, kan profiteren van hun goede raad door ze te begrijpen.
Het is in het kader van dit soort leringen dat in het genoemde vers werd gezegd: “Wij hebben ze gemakkelijk gemaakt”. Vandaar dat het Woord (omwille van goede raad) in het vers zelf wijst naar deze mening.
In tegenstelling tot dit, bestaat de andere soort uit verzen die verbodsbepalingen, wetten, geloofsartikelen en intellectuele onderwerpen bevatten, begrip van dit soort verzen, aangezien zij rechtmatig moeten worden begrepen en concluderen en bevelen kunnen formuleren en uitspraken van hen niet door iemand anders kunnen worden gedaan, tenzij iemand het inzicht heeft en doordringen in de islamitische kennisgebieden. Dit is de reden waarom de edele metgezellen, wiens moedertaal Arabisch was en ze niet overal naartoe moesten gaan om te trainen in het Arabisch, gebruikt om lange periodes te besteden aan het leren van de Heilige Qur’ān van de heilige Profeet ﷺ. ‘ Allama al-Suyuti (radi Allāhu anhu) heeft van Imām Abu ‘Abd al-Rahmān Sulami gerapporteerd dat de metgezellen, die de Heilige Qur’ān formeel leerden van de heilige Profeet ﷺ zoals Sayyidena ‘ Usman ibn ‘Affān (radi Allāhu anhu) en ‘Abdullah ibn Mas’ud (radi Allāhu anhu) en anderen ons hebben verteld dat ze na tien verzen van de Heilige Qur’ān van de heilige Profeet ﷺ te hebben geleerd niet doorgaan naar de volgende verzen totdat ze alles hadden bedekt dat intellectueel en praktisch betrokken was in het licht van deze verzen. Ze gebruikten om te zeggen: “Wij hebben de Heilige Qur’ān geleerd, kennis en actie in één.” al-Itqān deel 2, pag. 176
Als gevolg hiervan, zoals gerapporteerd in Muwatta van Imām Malik, besteedde Sayyidena ‘Abdullah Ibn Umar (radi Allāhu anhuma) acht jaar lang aan Surah al-Baqarāh alleen en net als in de Musnad van Ahmad zegt Sayyidena Anas (radi Allāhu anhuma) dat een van ons die Surah al-Baqarāh en Soera Al-Imrān zou leren, zijn status enorm onder ons had verheven. al-Itqān deel 2, pag. 176
Vermeldenswaardig is het feit, dat deze edele metgezellen wiens moedertaal Arabisch was, wie de hoogste mate van expertise in poëzie en brieven hadden en die geen moeite mee hadden om zeer lange qasida (gedichten) die perfect toegewijd zijn aan hun herinneringen te hebben, is de minste inspanning, waarom zouden ze nodig hebben om de Heilige Qur’ān te onthouden en de betekenissen ervan te begrijpen, zo lang een tijd als acht jaar, en dat ook voor het beheersen van een Soera? De enige reden hiervoor was dat de vaardigheid in de Arabische taal niet genoeg was om een leer te hebben van de edele Heilige Qur’ān en de gebieden van kennis die daarop stonden. Om dat te doen was het ook nodig om het voordeel van het onderricht en het gezelschap van de heilige Profeet ﷺ te zoeken.
Nu is dit zo evident dat de edele metgezellen ondanks het feit dat ze een expertise in de Arabische taal hebben en niettegenstaande hun directe getuigen van de openbaring zijn, nog steeds nodig het proces van het doorvoeren van formeel onderwijs aan de voeten van de gezegende meester om de ‘Ulema van de Heilige Qur’ān te worden, hoe dan, na al deze honderden jaren na de openbaring van de Heilige Qur’ān, gewoon door het cultiveren van een elementaire vertrouwdheid met het Arabisch, of door simpelweg te kijken naar vertalingen, kan iemand beweren dat een mufassir van de Heilige Qur’ān worden? Wat een monsterlijke brutaliteit en wat een tragische grap met kennis en religie! Mensen die kiezen voor zulk lef moeten zich goed herinneren dat de Heilige Profeet ﷺ heeft gezegd: “Wie iets zegt over de Heilige Qur’ān zonder kennis, moet zijn woning in de hel maken.” Abu Dawood, zoals in al-Itqān, deel 2, pag. 179
De heilige Profeet ﷺ heeft ook gezegd: “Wie over de Heilige Qur’ān spreekt op basis van zijn mening, en zelfs als er iets waars in zegt, toch heeft hij een fout gemaakt.” Abu Dawood, Nasā’ī
Beroemde tafāsir van de Heilige Qur’ān
Sinds de gezegende periode van de Profeet ﷺ zijn talloze tafāsir (commentaren) van de Glorieuze Heilige Qur’ān geschreven. In feite is er geen ander boek van de wereld gediend als de edele Qur’ān. Het introduceren van al deze tafāsir is niet mogelijk, zelfs niet in een gedetailleerd boek, veel minder in een korte inleiding zoals deze. Maar wat we hier willen doen is heel kort de grote tafāsir te noemen die als bijzondere bronnen van de Heilige Qur’ān zijn gediend en die daar telkens weer zijn aangehaald. Hoewel, tijdens de periode dat het bovenstaande college werd geschreven, veel commentaren en honderden boeken werden voortdurend verwezen, maar hier, het doel is om de inleiding tot tafāsir de verwijzingen die herhaaldelijk zal verschijnen beperken.
Tafsir Ibn Jarir: de echte naam van deze Tafsir is Jami ‘ al-Bayān en het werd samengesteld door Allama Aba Jāfar Muhammad Ibn Jarir al-Tabāri (gestorven 310 Hijrah). Allama Tabāri is een zeer gewaardeerde commentator, Muhaddith (hadīth expert) en historicus. Er wordt gezegd dat hij bleef schrijven voor 40 jaar continu en gebruikt om te schrijven 40 pagina’s elke dag (al-Bidāyah wa al-Nihāyah, deel 11, pag. 145). Er zijn beschuldigingen van het zijn van Shia tegen hem, maar onderzoekers hebben deze beschuldiging weerlegd en de waarheid is dat hij een hoog aangeschreven geleerde is van de volgelingen van de Soenna, eerder een van de sjiitische geleerden.
Tafsir Ibn Kathīr: Hāfiz ‘ Imad al-Dīn Abu al-Fida ‘ Ismail Ibn Kathīr al-Dimashqi al-Shafi’ī (gestorven 774 Hijrah), een vooraanstaande onderzoeker van de achtste eeuw, is de auteur van dit tafsir. Het is gepubliceerd in vier delen. Hier is de nadruk gelegd op verklarende verhalen. Een speciaal kenmerk is zijn kritiek als hadīth-expert op verschillende verhalen, en vanuit dit oogpunt neemt dit boek een aparte plaats in tussen alle boeken van tafsir.
Tafsir al-Qurtubi: de volledige naam is al-Jami Li-Ahkām al-Qur’ān. Het werd geschreven door de beroemde geleerde schrijver en onderzoeker van Andalusië (Spanje), Abu ‘ Abdullah Mohammed ibn Ahmad Abi Bakr ibn Farah al-Qurtubi (gestorven 671 Hijrah). Hij was een volgeling van de Mālikī school van jurisprudentie en was bekend over zijn ‘Ibādah en vroomheid. Feit is dat het hoofddoel van dit boek was om juridische bevelen en uitspraken van de Heilige Qur’ān af te leiden, daarbij heeft hij ook de uitleg van verzen, onderzoek naar moeilijke woorden, bespreking van diakritische tekens en elegantie van stijl en compositie, en gerelateerde tradities en rapporten in zijn tafsir verstrekt, en heel bekwaam. Dit boek bestaat uit twaalf delen en is herhaaldelijk gepubliceerd.
Al-Tafsir al-Kabir: Dit is het werk van Imam Fakhr ud-Dīn al-Rāzi (gestorven 606 Hijrah). De echte naam is Mafatih al-Ghayb, maar is in de volksmond bekend als Tafsir Kabir’. Imam Rāzi is een Imām van de theologie van de islam, daarom is in zijn tafsir grote nadruk gelegd op rationele en scholastische debatten en op de weerlegging van de valse sekten. Maar de waarheid is dat deze Tafsir, op zijn eigen manier, ook een unieke sleutel is voor de Heilige Qur’ān. Bovendien is de aangename manier waarop de betekenissen van de Heilige Qur’ān zijn verduidelijkt en de wederzijdse link van de Qur’ān verzen gevestigd, al te lofwaardig. Het meest waarschijnlijk, Imam Rāzi zelf schreef zijn tafsir tot Surah al-Fath. Vanaf daar kon hij niet voltooien. Dus het overgebleven deel van de Tafsir, van Surah al-Fātiha tot het einde, werd voltooid door Qāzi Shihab ad-Dīn ibn Khalil al-Khawli ad-Dimashqi (gestorven 639 Hijrah) of Shaikh Najm ud-Dīn Ahmad ibn Muhammad al-Qamuli (gestorven 777 Hijrah). Kashf al-Zunun deel 2, pag. 477
Imām Rāzi heeft met name scholastische debatten en de weerlegging van valse sekten in overeenstemming met de dicties van zijn tijd benadrukt, en terwijl hij dat doet is zijn besprekingen op verschillende plaatsen te lang geworden, daarom hebben sommige mensen de volgende opmerking gemaakt op zijn Tafsir: ‘Er is alles in dit (boek) behalve de Tafsir.’ Maar deze opmerking is een verschrikkelijke onrechtvaardigheid van Tafsir Kabir. Dat wat de waarheid is, is al eerder gezegd, namelijk dat deze Tafsir een hoge rating heeft wat betreft de resolutie van de betekenissen van de Heilige Qur’ān. Maar er zijn plaatsen waar hij ver heeft uitgelegd van de Heilige Qur’ān tijdens het verhuizen van de consensus van de Ummah, echter, dergelijke plaatsen zijn zeer dun verspreid in dit boek dat gaat door naar acht volumes.
Tafsir al-Bahr al-Muhīt: Dit werd geschreven door ‘ Allama Abu Hayyan al-Gharnati al-Andalucia (gestorven 754 Hijrah), die een meester was van syntaxis en retoriek naast andere islamitische leergebieden. Als gevolg hiervan wordt zijn eigen Tafsir gedrenkt in syntaxis en retoriek. Hij plaatst speciale nadruk op het onderzoeken van de woorden van elk vers, het verschil in structuren en op punten van welsprekendheid.
Ahkām al-Qur’ān door al-Jassas: Dit werd geschreven door Imām Abu Bakr al-Jassas al-Rāzi (gestorven 370 Hijrah) die een onderscheidende plaats inneemt onder Hanafi juristen. De aftrek van juridische bevelen en uitspraken van de edele Heilige Qur’ān is het onderwerp van dit boek. In plaats van de verzen in de seriële continuïteit uit te leggen, heeft hij de gegevens van de juristen overgenomen, zoals gevraagd door verzen die bestaan uit juristen. Er zijn ook verschillende andere boeken over dit onderwerp geschreven, maar dit boek heeft een prominente plaats onder hen.
Tafsir al-Durr al-Manthur: Dit werd geschreven door ‘ Allama Jalāluddin al-Suyuti (gestorven 910 Hijrah). De volledige naam is ‘al-Durr al-Manth-ur fi al-Tafsir bi I ‘Ma’thur.’ Hier heeft ‘Allama al-Suyuti geprobeerd om alle vertellingen te verzamelen over de Tafsir van Qur’ān die hij kon vinden. Verschillende hadīth-geleerden zoals hāfiz Ibn Jarir, Imām Baghawi, Ibn Marduwayh, Ibn Habban en Ibn Majāh (radi Allāhu anhum) en anderen werkten al op hun eigen terrein. ‘ Allama al-Suyuti heeft de door hen in dit boek gepresenteerde vertelling van het verhaal in elkaar gezet. Maar, in plaats van te verwijzen naar de volledige keten van autoriteiten samen met vertellingen heeft hij het voldoende gevonden om eenvoudigweg de specifieke auteur te noemen die die vertelling onder zijn gezag heeft gepresenteerd, zodat men indien nodig terug kon gaan naar het werk en onderzoek kon doen naar de uiteindelijke autoriteit. Omdat zijn doel was om een massa verhalen te verzamelen, waardoor allerlei verhalen, gezond en zwak, zijn weg hebben gevonden in zijn boek. Daarom kan elke door hem toegelaten toelating niet als betrouwbaar worden beschouwd zonder onderzoek naar zijn autoriteit. Er zijn gevallen waarin Allama al-Suyuti bij elke vertelling ook de mate van autoriteit aangeeft. Maar, omdat hij bekend staat als redelijk gemakkelijk in de omgang met hadīth-kritiek, is het nog steeds moeilijk om daar ook volledig op te vertrouwen.
Al-Tafsir al-Mazhari: Dit werd geschreven door Qāzi Thanaullah Panipati (gestorven 1225 Hijrah). Hij noemde deze Tafsir als ‘al-Tafsir al-Mazhari, naar de naam van zijn spiritueel leraar Mirza Mazhar Jan-e-Janan Dehlvi. Deze tafsir van zijn is zeer eenvoudig en duidelijk, en zeer nuttig om korte uitleg van de Qur’ān verzen te vinden. Samen met de opheldering van Heilige Qur’ān Woorden heeft hij ook verwante verhalen uitvoerig behandeld, en daarbij heeft hij zich ingespannen om verhalen na veel meer onderzoek te accepteren in vergelijking met andere tafāsir.
Ruh al-Ma’ani: de volledige naam van deze Tafsir is ‘Ruh al-Ma’ani fi Tafsir al-Qur’ān al-‘Azīm wa al-Sab al-Mathani’ en het werd geschreven door ‘ Allama Mahmud al-Alusi (gestorven 1270 Hijrah), de beroemde geleerde van de laatste periode van Bagdad, en bestaat uit dertig delen. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om deze Tafsir uitgebreid te maken. Er zijn uitvoerige discussies over taal, syntaxis, letters, stijl en jurisprudentie, geloofsartikelen, Scholastics, filosofie, astronomie, mystiek en aanverwante verhalen van tradities. Hij heeft een poging gedaan om geen intellectueel aspect over een vers onverklaarbaar te laten. Ook in het geval van de narratieve van hadīth is de auteur van dit werk voorzichtiger geweest in vergelijking met andere mufassir. Vanuit deze invalshoek is dit een zeer comprehensie tafsir en geen enkele toekomstige klus vanwege de tafsir van de Heilige Qur’ān kan nu het zich veroorloven om zijn hulp te negeren.
Bron: Vertaling door dr M.J. Tangali van het werk van Mufti Shafi Uthmani (2003)