Door Al-Imām Al-Azam Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu)
De basis van het monotheïsme (Tawhīd)
باب التوحيد
أصل التوحيد و ما يصح الاعتقاد عليه يجب أن يقول
De basis van het monotheïsme (Tawhīd)1, en dat wat het geloof (Imān) geldig maakt, dat men zegt:
آمنت بالله و ملائكته و كتبه و رسله و البعث بعد الموت و القدر خيره و شره من الله تعالى , والحساب و الميزان , والجنة والنار حق كله.
1. Ik geloof in Allāh, Zijn engelen, Zijn boeken, Zijn boodschappers, opstanding na de dood, het lot, of goed of slecht van Allāh Ta’ālā is, de rekening, de weegschaal, het hellevuur en het paradijs, alles is waar.
والله تعالى واحد لا من طريق العدد ولكن من طريق أنه لا شريك له قل هو الله أحد الله الصمد لم يلد ولم يولد ولم يكن له كفواً أحد.
2. Allāh is Eén, niet in numerieke zin, maar in de zin dat Hij geen partner heeft. “Zeg: Hij is Allāh, de Ene; Allāh de Samad2 ; Hij verwekt niet, noch is Hij verwekt; en er is niets dat met Hem te vergelijken is.”
1- Uitleg: Monotheïsme: betekent Tawhīd. Sommige mensen vertalen Tawhīd van Allāh als “Eenheid van Allāh”, dit is een gevaarlijk foutieve vertaling, die kan leiden tot godslastering. Tawhīd houdt in dat je de Schepper kent, door Zijn Attributen van Volmaaktheid die Zijn absolute uniciteit en Eenheid aangeven. Merk op dat Al-Imām Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) de Islamitische Tawhīd als één noemt, wat het geloof van de vroege rechtschapen moslims weerspiegelt. Dit weerlegt de kwaadaardige vernieuwers die een recent filosofisch concept presenteerden van Tawhīd die drie soorten zijn (Rububiyyah, Uluiyyah en Asmā wa Sifāt). Weet, moge Allāh je leiden, dat een dergelijke classificatie nooit werd genoemd in de Heilige Qur’ān, noch werd het ooit onderwezen of zelfs genoemd door de Profeet ﷺ, gedurende zijn hele leven, noch iemand van de Ahle Bait of Sahāba al-Kirām (radi Allāhu anhum) heeft het ooit genoemd, noch een van de enorme aantallen Tābi’īn noch Tabi’ at-Tābi’īn. Simpel gezegd, de nieuwe innovatie van drie Tawhīd in plaats van één, is een recente, onnodige en gebrekkige filosofie. Men moet zich inspannen om zich te houden aan de zuivere Tawhīd zoals in de Heilige Qur’ān en de authentieke Sunnah, en innovaties van feilbare mensen verwerpen.
2- As-Samad: het wordt genoemd in de 2e ayāh van Surat Al-Ikhlās, ook bekend als: At-Tawhīd, en het is een van de namen van de Superioriteit van Allāh Ta’ālā. As-Samad betekent: Degene die niets nodig heeft voor iets, maar toch heeft alles Hem nodig voor alles.
لا يشبه شيئاً من الأشياء من خلقه ولا يشبهه شيء من خلقه.
3. Hij lijkt op niets van Zijn schepping, noch lijkt iets van Zijn schepping op Hem.
لم يزل ولا يزال بأسمائه وصفاته الذاتية والفعلية.
4. Hij heeft eeuwig1 bestaan, en zal eeuwigdurend2 bestaan, met Zijn namen en eigenschappen, zowel met betrekking tot Hem als met betrekking tot Zijn daden -niet aan verandering onderhevig”.
1- Eeuwig: wanneer eeuwigheid of eeuwigheid wordt toegevoegd aan Allāh’s eigenschappen, betekent dit een absolute eeuwigheid zonder begin, aangezien begin een ding is en Allāh de Schepper van alles is. Begin brengt ook tijd met zich mee, en Allāh is de Schepper van tijd. Het is een weerspiegeling van het Arabische woord: Al-Azali.
2- Eeuwigdurend: het betekent zonder einde. [Al-Abādi]. Zowel De Eeuwige als de Eeuwige zijn de Engelse vertaling van de ayāh: [هو الأول والآخر], wat betekent: Hij is de Eeuwige zonder begin en de Eeuwige zonder einde. Het betekent niet het eerste en het laatste, zoals sommige foutieve vertalingen.
أما الذاتية فالحياة والقدرة والعلم والكلام والسمع والبصر والارادة , وأما الفعلية فالتخليق والترزيق و الانشاء والابداع والصنع وغير ذلك من صفات الفعل .
5. Wat betreft de eigenschappen die op Hem betrekking hebben, deze zijn: Leven, Kracht, Kennis, Kalām, Horen, Zien en Wil. Wat betreft die welke betrekking hebben op Zijn handelingen, deze zijn: Scheppen, Voeden, Voortbrengen, Maken, Vormen en andere attributen van handelingen.
لم يزل ولا يزال بأسمائه وصفاته لم يحدث له اسم ولا صفة.
6. Hij heeft eeuwig bestaan en zal eeuwig bestaan, met Zijn eigenschappen en namen; Er is geen attribuut of naam gemaakt -of onderhevig aan verandering.
لم يزل عالما بعلمه والعلم صفة في الأزل.
7. Hij is eeuwig de Alwetende geweest, door Zijn kennis, en Zijn kennis is (net als de rest van Zijn eigenschappen) een eeuwige eigenschap.
وقادراً بقدرته والقدرة صفة في الأزل.
8. Hem is eeuwig kracht toegekend, door Zijn kracht, en Zijn kracht is een eeuwige eigenschap.
ومتكلما بكلامه, والكلام صفة في الأزل.
9. Hij is eeuwig toegeschreven aan Al-Kalām, door Zijn Spraak en Zijn Spraak is een eeuwig attribuut.
وخالقا بتخليقه والتخليق صفة في الأزل.
10. Hij is eeuwig De Schepper geweest, door te scheppen, en Zijn schepping is een eeuwige eigenschap.
وفاعلا بفعله , والفعل صفة في الأزل والفاعل هو الله تعالى, والفعل صفة في الأزل والمفعول مخلوق, وفعل الله تعالى غير مخلوق.
11. Hij wil dat er acties en dingen gebeuren, Zijn wil om een bepaald ding te initiëren is een eeuwige eigenschap, Hij is Degene die wil dat het gebeurt. Zijn wil is een eeuwige eigenschap; het object van Zijn Wil is schepping, en Zijn handeling is niet-geschapen.
وصفاته في الأزل غير محدثة ولا مخلوقة, فمن قال: إنها مخلوقة أو محدثة, أو وقف, أو شك فيها فهو كافر بالله تعالى.
12. Zijn eigenschappen bestonden in de eeuwigheid; Ze bestonden niet nadat ze niet bestonden, noch werden ze geschapen. Degene die zegt dat ze zijn geschapen, bestonden nadat ze niet bestonden, of onzeker is over de eigenschappen en eraan twijfelt, is een ongelovige in Allāh Ta’ālā.
De Glorieuze Heilige Qur’ān
باب القرآن الكريم
والقرآن كلام الله تعالى في المصاحف مكتوب, وفي القلوب محفوظ وعلى الألسن مقروء, وعلى النبي عليه الصلاة والسلام منزّل, ولفظنا بالقرآن مخلوق وكتابتنا له مخلوقة وقرائتنا له مخلوقة والقرآن غير مخلوق.
13. De Heilige Qur’ān is de Kalām van Allāh Ta’ālā, geschreven in boeken (masāhif), bewaard in de harten, gereciteerd op de tongen en geopenbaard aan de Profeet ﷺ. Onze uitspraak van de Heilige Qur’ān is geschapen en onze recitatie van de Heilige Qur’ān is geschapen, maar de Heilige Qur’ān (als het Attribuut van Kalām van Allāh) is niet geschapen.
وما ذكر الله تعالى في القرآن حكاية عن موسى وغيره من الأنبياء عليهم الصلاة والسلام, وعن فرعون وإبليس فإن ذلك كله كلام الله تعالى إخباراً عنهم, وكلام الله تعالى غير مخلوق وكلام موسى وغيره من المخلوقين مخلوق والقرآن كلام الله تعالى فهو قديم لاكلامهم.
14. En wat Allāh Ta’ālā in de Heilige Qur’ān vermeldde over Musa en andere profeten – (alayhim assalātu wassalām) en ook over de Farao en Satan, het is allemaal Allāh’s Kalām, die ons over hen informeert. Allāh’s Kalām is niet geschapen, maar de spraak van Musa (alayhis salām) en andere scheppingen is geschapen. De Heilige Qur’ān is de Kalām van Allāh Ta’ālā, daarom is het niet geschapen, in tegenstelling tot de schepping.
وسمع موسى عليه السلام كلام الله تعالى كما قال الله تعالى: { وكلم الله موسى تكليما}. وقد كان الله تعالى متكلماً ولم يكن كلم موسى عليه السلام وقد كان الله خالقاً في الأزل ولم يخلق الخلق وليس كمثله شيء وهو السميع البصير.
فلما كلم الله موسى كلمه بكلامه الذي هو له صفة في الأزل.
15. Musa (alayhis salām) ontving de Kalām van Allāh Ta’ālā, zoals Allāh Ta’ālā vermeldde [wat betekent]: “En Allāh sprak Musa toe.” Daarom werd Allāh Ta’ālā altijd toegeschreven aan Kalām in de eeuwigheid, voordat hij bereid was iets aan Musa (alayhis salām) te openbaren. Net zoals Allāh Ta’ālā de Schepper was in de eeuwigheid, zelfs zonder iets te hebben geschapen: “Niets is zoals Hij, en Hem wordt Gehoor en Zicht toegeschreven.” Toen Allāh Musa (alayhis salām) aansprak, deed Hij dat met Zijn Kalām, dat is een eeuwige eigenschap.
In elk opzicht verschillend van elke schepping
باب مخالفة صفات الله عزوجل للحوادث
وصفاته كلها بخلاف صفات المخلوقين.
16. En al Zijn eigenschappen zijn anders dan de eigenschappen van de schepping.
يعلم لاكعلمنا.
17. Aan hem wordt kennis toegeschreven, die anders is dan onze kennis.
ويقدر لاكقدرتنا.
18. Aan hem wordt macht toegeschreven, wat anders is dan onze macht.
ويرى لاكرؤيتنا.
19. Aan hem wordt het gezichtsvermogen toegeschreven, wat anders is dan ons gezichtsvermogen.
ويسمع لاكسمعنا.
20. Aan hem wordt gehoor toegeschreven, wat anders is dan ons gehoor.
ويتكلم لا ككلامنا ونحن نتكلم بالآلات والحروف والله تعالى يتكلم بلا آلة ولاحروف.
21. Allāh Ta’ālā wordt toegeschreven aan Kalām, wat anders is dan onze spraak, omdat het niet is door middel van organen, delen, ledematen, geluiden, noch letters (alfabetten).
والحروف مخلوقة وكلام الله تعالى غير مخلوق.
22. Letters (alfabetten of geluiden) zijn een creatie. Toch is Allāh’s Kalām niet geschapen.
De kern van Tawhīd [monotheïsme]
باب جوهر التوحيد ومايجب لله عزوجل
(De deur van de essentie van het monotheïsme en wat Allāh Ta’ālā)
وهو شيء لا كالأشياء.
23. Hij is een “entiteit/ding” maar anders dan andere entiteiten/dingen.
ومعنى الشيء اثباته بلا جسم ولاجوهر ولاعَرَض.
24. De bedoelde betekenis van zeggen dat Hij een “ding” is, is alleen maar om Zijn bestaan te bevestigen, maar Hij is geen lichaam1, noch substantie. Noch samengesteld uit noch bestaat uit delen van een geheel, of een geheel zonder delen.
- Uitleg: Allāh Ta’ālā is geen lichaam, noch is Hij een materie die een massa heeft en ruimte inneemt. Allāh Ta’ālā is de Schepper van massa, materie, lichamen en fysica. De wetten van de natuurkunde beperken Hem niet, maar zeker alles. Het toeschrijven van Allāh Ta’ālā met een lichaam, of vergelijkbaar met lichaam, lichaamsorganen of ledematen leidt tot ondubbelzinnige godslastering. Allāh is de Schepper en is niet gelijk aan de schepping.
ولاحد له.
25. Hij heeft geen grenzen of eindes2.
و لاضدّ له ولاندّ له.
2- Uitleg: Aan Allāh Ta’ālā worden geen grenzen of doelen toegeschreven, omdat grenzen, doelen, ruimte, plaats, richtingen, tijd, boven, beneden en al het andere allemaal Zijn schepping zijn. Hij, Subhānuhu wa Ta’ālā, bestond eeuwig toen er niets anders bestond, dus geen plaats, geen ruimte, geen richtingen, geen grenzen, geen boven, niet beneden, enz. Al deze werden in het leven geroepen door Allāh Ta’ālā, die hen niet nodig heeft om te bestaan, en bestonden vóór hun schepping zonder hen nodig te hebben. Het toeschrijven aan Allāh Ta’ālā met het beperkt zijn tot de hemel, de hemel, of boven de 7e hemel, zittend op een troon, bestaande uit organen en ledematen, een massa zijn, geregeerd door ruimte of tijd, beperkt door Zijn schepping, enz., leidt tot ondubbelzinnige godslastering. Allāh is de Schepper en Hij lijkt op geen enkele manier op de schepping. Niets is zoals Hij.
26. Hij heeft geen gelijken of vergelijkingen.
ولامثل له.
27. Er is niets dat op Hem lijkt.
Onderwerping aan Allāh [Tafwīdh] in de Mutashābihāt van Ayahs1, zonder een hoe/modaliteit
باب التفويض في المتشابه من الآيات في توحيد الله وصفاته جلّ جلاله مع نفي الكيف عنه سبحانه
- Uitleg: De āyat van de Heilige Qur’ān zijn geclassificeerd volgens Surat Al-Imrān, ayāh 7, in twee typen; Āyat Mutashābihāt en Āyat Muhkamāt. Taalkundig gezien zijn de Muhkamāt-verzen degenen die taalkundig en intellectueel slechts één betekenis kunnen accepteren, zoals قل هو الله أحد: wat alleen kan betekenen dat Allāh één is. De andere verzen, Āyat Mutashābihāt, zijn die ayat die taalkundig en intellectueel meer dan één betekenis kunnen aanvaarden. Een voorbeeld zou zijn (يد الله فوق أيديهم) wat letterlijk vertaald betekent: de hand van Allāh is boven hun handen; maar het toeschrijven van ledematen of organen aan Allāh leidt tot godslastering, vandaar dat Al-Imām Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) zijn weg en de weg van de vrome voorgangers noemde bij het begrijpen van dergelijke “Mutashābihāt” woorden, wat betekent geloven in dergelijke verzen en hun hele betekenis aan Allāh [Tafwīdh] onderwerpen. Bovendien waarschuwde Imām Abu Hanīfa (radi Allāhu anhu) voor het toekennen van een specifieke betekenis aan dergelijke verzen, zelfs als die betekenissen taalkundig worden gefaciliteerd en niet in tegenspraak zijn met de eigenschappen van Perfectie van Allāh Ta’ālā. Eén ding moet echter worden benadrukt, namelijk dat men er niet aan moet twijfelen dat dit soort verzen niet bedoeld zijn om in welk aspect dan ook een ledemaat, orgaan of enig attribuut van een schepping toe te kennen. Het toeschrijven van zulke dingen aan Allāh Ta’ālā, leidt tot godslastering.
وله يد ووجه ونفس كما ذكره الله تعالى في القرآن, فما ذكره الله تعالى في القرآن من ذكر الوجه واليد والنفس فهو صفات له بلا كيف.
28. Hij voegde aan Zichzelf de betekenissen toe van Yad (letterlijke betekenis is een hand), Wajh (letterlijke betekenis is gezicht) en Nafs (letterlijke betekenis is zelf); zoals Allāh Ta’ālā in de Heilige Qur’ān vermeldt. Dus, wat Allāh Ta’ālā noemde over de Yad, Wajh en Nafs, zijn betekenissen die Hij aan Zichzelf toevoegde, zonder een “hoe” (modaliteit).
ولايقال: إن يده قدرته أو نعمته, لأن فيه إبطال الصفة [وهذا رد على من أراد تحديد معنى اليد وتفسيرها على أنها القدرة أو النعمة حصراً, والإمام يشير إلى أن الآية التي ورد فيها ذكراليد هي من الآيات المتشابهة التي لايعلم حقيقتها وكنهها إلا الله, وسبيل النجاة في ذلك هو تفويض المعنى مطلقاً إلى الله مع تنزيهه جل وعلا عن مشابهة المخلوقات فلايقال يدٌ حقيقيةٌ ولاجارحة ومن قال بأنها عضو من كل أو جزء من جسم مركب أو جارحة فقد كفر, ولايقال كيف]. وهو قول أهل القدر والاعتزال.
29. Er moet niet gezegd worden dat Zijn Yad definitief Zijn macht of Zijn milddadigheid betekent, omdat zo’n definitieve (en exclusieve) interpretatie de betekenis (Allāh wilde) kan ontkennen. Dit is de methode van de (Qādiriyya) en de Mu’tazilah.
ولكن يده صفته بلا كيف.
30. Integendeel, Zijn Yad is een betekenis die Hij aan Zichzelf toevoegde zonder een “hoe” [modaliteit], (omdat er geen hoe kan zijn, omdat het niet vergelijkbaar is met de schepping, niet met ledematen, organen, delen,… enz., een modaliteit, voor of vorm kan alleen worden toegepast op de schepping en attributen van de schepping).
وغضبه ورضاه صفتان من صفاته تعالى بلا كيف.
31. Woede en genot, zijn twee betekenissen die Hij aan Zichzelf toevoegde, maar [moet worden begrepen] zonder een “hoe” [modaliteit].
De oprichting en het decreet
باب القضاء و الخلق
خلق الله تعالى الأشياء لامن شيء, وكان الله تعالى عالماً في الأزل بالأشياء قبل كونها .
32. Allāh Ta’ālā schiep dingen uit het niets (Hij bracht entiteiten uit de staat van niet-bestaan tot bestaan), en Hij had kennis van hen in de eeuwigheid, vóór hun schepping.
وهو الذي قدّر الأشياء وقضاها
33. Hij is Degene Die heeft gewild en verordend dat alle dingen zouden gebeuren.
ولايكون في الدنيا ولا في الآخرة شيء إلا بمشيئته وعلمه وقضائه وقدره وكَتْبه في اللوح المحفوظ ولكن كتبه بالوصف لابالحكم.
34. Er gebeurt niets in dit universum of in het hiernamaals, behalve door Zijn wil, Zijn kennis, Zijn oordeel, predestinatie, en tenzij het geschreven staat op de Heilige Tafel (Lawh Al-Mahfooz), toch is deze inscriptie een beschrijving, geen voorbeschikking.
والقضاء والقدر والمشيئة صفاته في الأزل بلا كيف.
35. De Uitspraak (Qada), het Decreet (Qadar) en de Wil zijn eeuwige attributen zonder “hoe” [modaliteit].
يعلم الله تعالى المعدوم في حال عدمه معدوماً, ويعلم أنه كيف يكون اذا أوجده
36. Allāh Ta’ālā kent het niet-bestaande, terwijl het in zijn staat van niet-bestaan is, als niet-bestaand. En Hij weet hoe het zal zijn wanneer Hij het tot bestaan brengt.
ويعلم الله تعالى الموجود في حال وجوده موجوداً, ويعلم أنه كيف يكون فناؤه.
37. Allāh Ta’ālā kent het bestaande, terwijl het in zijn staat van bestaan is, als bestaand, en Hij weet hoe het zal vergaan.
ويعلم الله تعالى القائم في حال قيامه قائماً, وإذا قعد علمه قاعداً في حال قعوده من غير أن يتغير أويحدث له علم.
38. Allāh Ta’ālā kent degene die staat, terwijl hij in de staat van staan is, en wanneer hij in de staat van zitten, als zittend, zonder dat Allāh’s kennis wordt veranderd, of nieuwe kennis aan Hem wordt toegevoegd.
ولكن التغيّر والاختلاف يحدث في المخلوقين.
39. Want verandering en verandering zijn attributen van de schepping (niet De Schepper).
Het natuurlijke intellectuele vermogen [fitra]
باب الفطرة
خلق الله تعالى الخلق سليماً من الكفر والإيمان, ثم خاطبهم وأمرهم ونهاهم فكفر من كفر بفعله وإنكاره وجحوده الحق بخذلان الله تعالى إياه, وآمن من آمن بفعله وإقراره وتتصديقه بتوفيق الله تعالى إياه ونصرته له.
40. Allāh Ta’ālā schiep de schepping vrij van zowel geloof als ongeloof, en toen sprak Hij hen toe door hen te bevelen en te verbieden. Sommige mensen pleegden godslastering door daden, ontkenning en ongeloof in de waarheid doordat Allāh hen in de steek liet. Degenen die geloven, deden dit door middel van daden, getuigenissen en bevestiging, door Allāh die hen leidde en ondersteunde.
أخرج ذرية آدم من صلبه على صور الذرّ فجعلهم عقلاء فخاطبهم وأمرهم بالإيمان ونهاهم عن الكفر فأقروا له بالربوبية فكان ذلك منهم إيماناً, فهم يولدون على تلك الفطرة, ومن كفر بعد ذلك فقد بدّل وغيّر, ومن آمن وصدق فقد ثبت عليه وداوم.
41. Hij bracht het nageslacht van Adam (alayhis salām) voort uit zijn lendenen in als deeltjes, en gaf hun intelligentie. Toen sprak Hij hen toe en gebood hun te geloven en verbood hun ongelovig te zijn. Toen onderwierpen ze zich aan Zijn Goddelijkheid, wat hun geloof in Hem bevestigt. Daarom worden ze geboren [op de fitra] in deze staat [waarin ze aanvankelijk werden blootgesteld aan de omgeving van geloof] en daarom zijn ze geconditioneerd om te geloven. Wie daarna niet gelooft, verandert en verandert daarom zijn oorspronkelijke eerdere staat [van geloof] en wie gelooft en bevestigt heeft zich aangepast en is standvastig gebleven.
Handelingen van de schepping tussen de totale vrijheid van keuze en de absolute voorbeschikking
باب أفعال العباد بين التخيير المطلق و التسييرالمطلق
ولم يجبر أحداً من خلقه على الكفر ولا على الإيمان ولاخلقهم مؤمناً ولاكافراً, ولكن خلقهم أشخاصاً والإيمان والكفر فعل العباد.
42. Hij dwong niemand van Zijn schepping om ongelovig te zijn of te geloven; Hij schiep hen ook niet als gelovigen of niet-gelovigen, maar eerder als mensen, waarbij geloof en ongeloof hun eigen daad waren.
, ويعلم الله تعالى من يكفر في حال كفره كافراً فإذا آمن بعد ذلم علمه مؤمناً في حال إيمانه وأحبه من غير أن يتغير علمه وصفته.
43. Allāh Ta’ālā kent de ongelovige, in zijn staat van ongeloof, als een ongelovige, en als hij daarna een gelovige wordt, weet Allāh Ta’ālā dat hij een gelovige is in een staat van geloof en houdt van hem, zonder enige verandering in Zijn kennis of eigenschappen.
وجميع أفعال العباد من الحركة والسكون كسبهم على الحقيقة والله تعالى خالقها وهي كلها بمشيئته وعلمه وقضائه وقدره.
44. Alle handelingen van de schepping van Allāh, of het nu beweging of stilstand is, worden waarlijk door hen verworven; maar Allāh Ta’ālā is hun schepper. Ze worden allemaal uitgevoerd door Zijn Wil, Kennis, Heerschappij en Decreet.
والطاعات كلها كانت واجبة بأمر الله تعالى وبمحبته وبرضاه وعلمه ومشيئته وقضائه وتقديره.
45. Alle daden van gehoorzaamheid worden uitgevoerd door het gebod: Liefde, Plezier, Kennis, Wil, Heerschappij en Besluit van Allāh Ta’ālā.
والمعاصي كلها بعلمه وقضائه وتقديره ومشيئته لابمحبته ولابرضائه ولابأمره.
46. Alle daden van ongehoorzaamheid vinden plaats door Zijn Kennis, Heersing, Besluit en Wil, maar niet door Zijn Liefde, Genoegen en Gebod.
De eigenschappen van de profeten, hun onfeilbaarheid en de hoge status van de Profeet ﷺ
باب صفات الأنبياء وعصمتهم وبيان مقام النبي صلى الله تعالى عليه وآله وسلم
والأنبياء عليهم الصلاة والسلام كلهم منزهون عن الصغائر والكبائر والكفر والقبائح وقد كانت منهم زلات وخطايا.
47. De Profeten (alayhim assalātu wassalam), zijn onfeilbaar in alle zonden, of ze nu groot, klein of ongelovig zijn, en in alles wat verfoeilijk/onaangenaam is. Het kan echter zijn dat ze onbeduidende fouten en onnauwkeurigheden begaan [dat zijn geen echte fouten, omdat ze meestal aangeven dat ze het goede moeten kiezen, niet het beste. Ten tweede en het allerbelangrijkste, worden de Profeten (alayhim assalātu wassalam) onmiddellijk gewaarschuwd voor eventuele fouten en constant door Allāh gericht op het beste.
ومحمد عليه الصلاة والسلام حبيبه وعبده ورسوله ونبيه وصفيه ونقيه ولم يعبد الصنم ولم يشرك بالله تعالى طرفة عين قط ولم يرتكب صغيرة ولا كبيرة قط.
48. En Mohammed ﷺ is Zijn geliefde, Zijn aanbidder, Zijn Boodschapper, Zijn Profeet, Zijn vrome en Zijn Uitverkorene. Hij heeft nooit afgoden aanbeden, hij heeft nooit iets met Allāh geassocieerd, zelfs niet voor een oogwenk, en hij heeft nooit een zonde begaan, groot of klein, ooit.
De Rechtvaardige Kalifaten, hun rechtvaardige pad en het belang van het volgen en ondersteunen van hen, moge Allāh tevreden met hen zijn
باب الخلفاء الراشدين وكونهم على الحق وأهمية اتباعهم وولائهم رضي الله تعالى عنهم
وأفضل الناس بعد النبيين عليهم الصلاة والسلام أبو بكر الصديق, ثم عمر بن الخطاب الفاروق, ثم عثمان بن عفان ذو النورين, ثم علي بن أبي طالب المرتضى رضوان الله تعالى عليهم أجمعين عابدين ثابتين على الحق ومع الحق نتولاهم جميعاً.
49. De beste mensen na de Boodschappers van Allāh (alayhim assalātu wassalam)zijn Abu Bakr as-Siddiq, dan ‘Umar bin al-Khattāb Al-Farook, dan ‘Usman bin ‘Affān Thu-Nurayn [degene met twee Noors (lichten)]; dan ‘Ali bin Abi Tālib Al-Murtaza [de uitverkorene](radi Allāhu anhum). Zij waren allen [ware] aanbidders, standvastig op het ware pad, bleven [altijd] bij de waarheid, en wij verklaren onze trouw en liefde aan hen allen.
ولانذكر أحداً من أصحاب رسول الله إلا بخير.
50. Wij noemen geen van de metgezellen van de Boodschapper van Allāh anders dan rechtvaardig.
Het gevaar van het beschuldigen van een zondige moslim van godslastering
باب عدم تكفير المسلم بالذنوب
ولا نكفر مسلماً بذنب من الذنوب وإن كانت كبيرة إذا لم يستحلها ولا نزيل عنه اسم الإيمان ونسميه مؤمناً حقيقة, ويجوز أن يكون مؤمناً فاسقاً غير كافر.
51. Wij verklaren geen enkele moslim tot godslasteraar vanwege een zonde, hoe ernstig ook, tenzij die moslim de zonde toelaatbaar acht. Evenmin herroepen wij hem de status van geloof; En we blijven hem echt een gelovige noemen. Het is mogelijk om een zondige gelovige [afwijkend] te zijn zonder een godslasteraar te zijn.
De schoenen afvegen en Tarawīh bidden
باب المسح والتراويح
والمسح على الخفين سنة.
52. Het afvegen van de schoenen [die aan de voorwaarden voldoen] is een Soenna.
والتراويح في ليالي شهر رمضان سنة.
53. De Tarawīh in de nachten van de maand Ramadān is een Sunnah.
De toename en afname van het Geloof (Imān)
باب جواز الصلاة خلف البر والفاجر من المؤمنين وأن الإيمان يزيد فيدخل صاحبه الجنة وينقص فيدخل صاحبه النار:
والصلاة خلف كل بِرٍّ وفاجر من المؤمنين جائزة.
54. Bidden achter zondige of vrome gelovigen is toegestaan.
ولانقول: إن المؤمن لاتضره الذنوب ولانقول: إنه لايدخل النار, ولانقول إنه يخلد فيها, وإن كان فاسقاً بعد أن يخرج من الدنيا مؤمناً.
55. We zeggen niet dat de gelovige niet wordt geschaad door zonden, we zeggen niet dat de gelovige het hellevuur niet binnengaat, noch zeggen we dat een gelovige voor eeuwig in het hellevuur blijft, zelfs als hij een zondaar was, zolang hij dit leven heeft verlaten in een staat van geloof.
ولانقول: إن حسناتنا مقبولة وسيئاتنا مغفورة كقول المرجئة. ولكن نقول: من عمل حسنة بجميع شرائطها خالية عن العيوب المفسدة والمعاني المبطلة ولم يبطلها بالكفر والردة حتى خرج من الدنيا مؤمناً فإن الله تعالى لايضيعها, بل يقبلها منه ويثيبه عليها.
56. Wij zeggen niet dat onze goede daden definitief zijn aanvaard en dat onze zonden zijn vergeven, zoals de Mur’ji’ah. In plaats daarvan zeggen we dat degene die een goede daad verricht die aan al zijn voorwaarden voldoet, vrij van het ongeldig maken van gebreken en het tenietdoen van de inhoud, zonder dat zijn daad ongeldig wordt verklaard door godslastering en Riddah [het verlaten van de Islam door daden, daden of woorden] totdat hij dit leven verlaat in de staat van geloof, Allāh Ta’ālā zal zijn goede daden niet herroepen, maar Hij accepteert het van hem, en beloont hem daarvoor.
وما كان من السيئات دون الشرك والكفر ولم يتب عنها صاحبها حتى مات مؤمناً فإنه في مشيئة الله تعالى إن شاء عذبه بالنار, وإن شاء عفا عنه ولم يعذبه بالنار أصلاً.
57. Wat betreft de zonden die minder zijn dan godslastering en ongeloof, waarvoor degene die ze heeft begaan geen berouw heeft getoond, maar is gestorven in de staat van geloof, dan is hij onderworpen aan de wil van Allāh Ta’ālā, die hem kan straffen in het Hellevuur of hem kan vergeven, zonder hem in het geheel te straffen.
De opvallende shirk
باب الشرك الأصغر
والرياء إذا وقع في عمل من الأعمال فإنه يبطل أجره وكذلك العجب.
58. Het associëren van uiterlijk vertoon met een daad leidt tot het ongeldig maken van de beloning, en dat geldt ook voor arrogantie.
Wonderen (Mujazah), bovennatuurlijke wonderen (karāmat) en verleidelijk
باب المعجزات والكرامات والإستدراج
والآيات ثابتة للأنبياء والكرامات للأولياء حق.
59. Wonderen (mujazah) zijn verordend aan de Profeten, en de bovennatuurlijke wonderen (karāmat) die zijn verordend aan de vrome mensen (Awliya), zijn allemaal waar.
وأما التي تكون لأعدائه مثل إبليس وفرعون والدجّال مما رُوي في الأخبار أنه كان ويكون لهم لانسميها آيات ولاكرامات, ولكن نسميها قضاء حاجات لهم, وذلك لأن الله تعالى يقضي حاجات أعدائه استدراجاً لهم وعقوبة لهم فيغترون به ويزدادون طغياناً وكفراً وذلك كله جائز وممكن.
60. Bovennatuurlijke wonderen verricht door de vijanden van Allāh, zoals Satan, Farao en de Antichrist (Dajjāl), waarvan is vastgelegd dat ze in het verleden zijn gebeurd of in de toekomst zullen gebeuren, zijn noch wonderbaarlijk, noch wonderbaarlijk. Integendeel, wij geloven dat het gewoon is om hun verlangens te vergemakkelijken, omdat Allāh Ta’ālā de behoeften [istidraaj] van Zijn vijanden faciliteert om hen te verleiden en te straffen, zodat ze voor de gek worden gehouden, vandaar dat ze toenemen in tirannie en godslastering. Dat mag en kan allemaal.
Eeuwigheid en ontworteling [Tasbīh] antropomorfisme met betrekking tot de Eigenschappen van Allāh
باب وجوب الأزلية ونفي التشبيه عن الله تعالى وصفاته
وكان الله تعالى خالقاً قبل أن يخلق ورازقاً قبل أن يرزق.
61. Allāh Ta’ālā was eeuwig De Schepper voordat Hij schiep en De Voorziener voordat Hij voorzag.
والله تعالى يُرى الآخرة ويراه المؤمنون وهم في الجنة بأعين رؤوسهم بلا تشبيه ولاكيفية ولايكون بينه وبين خلقه مسافة.
62. Allāh Ta’ālā wordt gezien in het Hiernamaals, en de gelovigen in het Paradijs zullen Hem met hun ogen zien, zonder Tasbīh (antropomorfisme; Hem toeschrijven met attributen van de schepping), of een “hoe” modaliteit, noch is er een fysieke afstand tussen Hem en Zijn schepping.
Gelovigen zijn gelijk in de basis van Imān
باب الإيمان وأن أهله في أصله سواء:
والإيمان هو الإقرار والتصديق.
63. Al-Iman [essentie van het geloof] is getuigenis en bevestiging.
. وإيمان أهل السماء والأرض لا يزيد ولاينقض من جهة المؤمن به ويزيد وينقص من جهة اليقين والتصديق.
64. De Imān [essentie van het geloof] van hen die in de hemelen en op aarde zijn, neemt niet toe of af met betrekking tot de inhoud van het [essentiële] geloof, maar [is kwetsbaar voor] toename en afname met betrekking tot het [niveau] van overtuiging en bevestiging.
والمؤمنون مستوون في الإيمان والتوحيد متفاضلون في الأعمال.
65. Alle gelovigen zijn gelijk in Imān (het wezen van het geloof) en Tawhīd (monotheïsme), maar ze verschillen in hun daden.
والإسلام هو التسليم والإنقياد لأوامر الله تعالى.
66. Islam is onderwerping en overgave aan de bevelen van Allāh Ta’ālā.
فمن طريق اللغة فرق بين الإيمان والإسلام ولكن لايكون إيمان بلا اسلام, ولايوجد إسلام بلا إيمان وهما كالظهر مع البطن.
67. Taalkundig gezien is er een verschil tussen Imān en de Islam, maar er kan geen Imān [geloof] zijn zonder de Islam, en er is geen Islam zonder Iman [geloof], ze zijn als het uiterlijke en innerlijke deel [van één ding].
Allāh Ta’ālā kennen
باب معرفة الله تعالى
والدين اسم واقع على الإيمان والإسلام والشرائع كلها.
68. Geloof [Dīn] is een term die Iman [geloof] en Islam omvat, en alle geopenbaarde wetten.
نعرف الله تعالى حق معرفته كما وصف الله نفسه في كتابه بجميع صفاته.
69. Wij kunnen Allāh Ta’ālā alleen rechtvaardig kennen door wat Hij Zichzelf in Zijn Boek toeschrijft, en al Zijn eigenschappen [van Volmaaktheid].
وليس يقدر أحد أن يعبد الله تعالى حق عبادته كما هو أهل له, ولكنه يعبده بأمره كما أمر بكتابه وسنة رسوله.
70. Niemand kan Allāh Ta’ālā volmaakt aanbidden zoals Hij het verdient om aanbeden te worden, maar [de beste manier is dat] men Hem aanbidt volgens Zijn bevelen, zoals Hij bevolen heeft in Zijn Boek en de Sunnah [traditie] van Zijn Boodschapper.
. ويستوي المؤمنون كلهم في المعرفة واليقين والتوكل والمحبة والرضى والخوف والرجاء والإيمان في ذلك ويتفاوتون فيما دون الإيمان في ذلك كله.
71. Alle gelovigen zijn gelijk [in het zoeken naar] kennis, overtuiging, vertrouwen, liefde, tevredenheid, angst, hoop en het geloof daarin. Maar ze verschillen op andere dan het essentiële geloof in het bovengenoemde.
De schenkingen van Allāh Ta’ālā zijn te danken aan Zijn vrijgevigheid en de straf van Hem is rechtvaardig
باب أن نعم الله تعالى فضل وعقابه عدل
والله تعالى متفضل على عباده عادل قد يعطي من الثواب أضعاف ما يستوجبه العبد تفضلاً منه.
72. Allāh Ta’ālā is vrijgevig met Zijn aanbidders, en rechtvaardig. Hij kan hen een grotere beloning geven dan ze verdienen, allemaal vanwege Zijn vrijgevigheid.
وقد يعاقب على الذنب عدلاً منه وقد يعفو فضلاً منه.
73. Hij zal hen straffen voor hun zonden, omdat Hij rechtvaardig is, en Hij zal hen vergeven vanwege Zijn vrijgevigheid.
De voorspraak van de Profeten, de Mizān, het Meer, en de voorspraak van onze geliefde Profeet ﷺ
باب شفاعة الأنبياء والشفاعة العظمى للحبيب المصطفى صلى الله عليه وآله وسلم والميزان والحوض
وشفاعة الأنبياء عليهم الصلاة والسلام حق.
74. De voorspraak van de Profeten (alayhim assalātu wassalam) is een feit.
حق وشفاعة نبينا عليه الصلاة السلام للمؤمنين المذنبين ولأهل الكبائر منهم المستوجبين للعقاب حق ثابت.
75. En de voorspraak van onze Profeet ﷺ voor de zondige gelovigen en degenen onder hen die ernstige zonden hebben begaan en straf verdienen, is een vaststaand feit.
ووزن الأعمال بالميزان يوم القيامة حق.
76. Het wegen van de daden op de weegschaal op de Dag des Oordeels is een feit.
وحوض النبي عليه الصلاة والسلا م حق.
77. Het Meer van de Profeet ﷺ is een feit.
والقصاص فيما بين الخصوم بالحسنات يوم القيامة حق وإن لم تكن لهم الحسنات فطرح السيئات عليهم حق جائز.
78. De vergelding onder de vijanden op de Dag des Oordeels is een feit, door de herverdeling van de beloningen. Als zij geen beloning [voor hun goede daden] meer hebben, dan is het herverdelen van de last van slechte daden [van hun tegenstanders] een reële mogelijkheid.
Het bestaan van het Paradijs en het Hellevuur is eeuwigdurend, in tegenstelling tot afwijkende filosofen en godslasteraars
باب عدم فناء الجنة والنار خلافاً للفلاسفة والكفرة
والجنة والنار مخلوقتان اليوم لاتفنيان أبداً ولاتموت الحور العين أبداً.
79. Het Paradijs en het Hellevuur zijn al geschapen en bestaan vandaag de dag, en zullen nooit vergaan. De [Houri’īn in] zal nooit vergaan.
ولا يفنى عقاب الله تعالى وثوابه سرمداً.
80. De bestraffing en de beloning van Allāh Ta’ālā houdt nooit eeuwig op.
De Leiding en Misleiding door Allāh Ta’ālā
باب الهداية والإضلال
والله تعالى يهدي من يشاء فضلاً منه.
81. Allāh Ta’ālā leidt wie Hij wil vanwege Zijn vrijgevigheid.
ويضل من يشاء عدلاً منه, وإضلاله خذلانه, وتفسير الخذلان أن لا يوفق العبد إلى مايرضاه منه وهو عدل منه.
82. En Hij misleidt wie Hij wil uit Zijn gerechtigheid, en Zijn misleiding is door hem te verlaten, en de betekenis van het verlaten van [iemand] bestaat erin hem niet te helpen het welbehagen van Allāh te bereiken, dat rechtvaardig van Hem is.
وكذا عقوبة المخذول على المعصية.
83. En het straffen van de verlatenen vanwege begane zonden is rechtvaardig.
ولايجوز أن نقول: إن الشيطان يسلب الإيمان من العبد المؤمن قهراً وجبراً, ولكن نقول العبد يدع الإيمان
فحينئذٍ يسلبه منه الشيطان.
84. Het is ons niet toegestaan te zeggen: “Satan rukt het geloof met kracht en tegen wil van de mensheid weg.” In plaats daarvan zeggen we: “wanneer de mens zijn geloof verlaat, dan rukt Satan het van hem weg.”
De volgende wereld in het graf [Al-Barzakh]
باب عالم البرزخ والسؤال
وسؤال منكر ونكير حق كائن في القبر.
85. De ondervraging in het graf [kort na de dood] door Munkar en Nakir is een feit.
وإعادة الروح إلى جسد العبد في قبره حق.
86. De hereniging van de ziel [en geest] met het lichaam [kort na de dood voor ondervraging] van de mensheid is een feit.
وضغطة القبر وعذابه حق كائن للكفار كلهم ولبعض عصاة المؤمنين.
87. De aanscherping van het graf en de bestraffing daarin is een onvermijdelijk feit dat alle godslasteraars en sommige zondige gelovigen treft.
Nadruk op pure Tawhīd en het vermijden van Tasbīh [antropomorfisme]
باب التشديد على الاعتصام بالتنزيه ونفي التشبيه عن الله جلَّ وعلا
وكل شيء ذكره العلماء بالفارسية من صفات الله تعالى عَزَّ اسمه فجائز القول به سوى اليد بالفارسية, ويجوز أن يقال:بروى خداي عز وجل بلا تشبيه وكيفية.
88. Alles over de eigenschappen van Allāh Ta’ālā, die de geleerden in de Perzische taal hebben geciteerd, kunnen [als zodanig] worden genoemd, met uitzondering van Yad (wat letterlijk hand kan betekenen). Er stond misschien “baru’i khoda” [wat letterlijk het gezicht van Allāh Ta’ālā kan betekenen”] Hij wordt verheven en verheerlijkt boven de attributen van de schepping, zonder Hem te vergelijken met de schepping noch met een “hoe” [modaliteit].
وليس قرب الله تعالى ولابعده من طريق طول المسافة وقصرها, ولكن على معنى الكرامة والهوان والمطيع قريب منه بلا كيف, والعاصي بعيد عنه بلا كيف.
89. Dichtbij of ver van Allāh Ta’ālā zijn verwijst niet naar ruimtelijke afstand, groot of klein. Ze verwijzen eerder naar de eer, rang of schande [van iemand]. Vandaar dat de gehoorzame [aanbidder] dicht bij Hem is, zonder een ‘hoe’ [modaliteit]. En de zondaar is ver van Hem, zonder een “hoe” [modaliteit].
والقرب والبعد والإقبال يقع على المُناجي.
90. Nabijheid en verregaande of toenadering tot Allāh boeit de smeker.
وكذلك جواره في الجنة والوقوف بين يديه بلا كيفية.
91. De nabijheid van Allāh Ta’ālā in het Paradijs en het staan tussen Zijn handen zijn zonder een “hoe”. [De Imām beschouwt deze betekenissen als “mutashābih”, dus de genoemde nabijheid brengt geen fysieke afstand met zich mee, en tussen Zijn handen verwijst niet naar ledematen, organen of plaatsen of ruimtes, het betekent voor Hem staan, en dat houdt geen fysieke afstand of plaats in].
De status van de Heilige Qur’ānverzen
باب فضائل آيات القرآن
والقرآن مُنزل على رسول الله صلى الله عليه وسلم وهو في المصاحف مكتوب.
92. De Heilige Qur’ān werd geopenbaard aan de Profeet ﷺ van Allāh en het is gegraveerd in de “Mushaf” [verzamelingen van bladeren die de Glorieuze Heilige Qur’ān vormen].
وآيات القرآن في معنى الكلام كلها مستوية في الفضيلة والعظمة, إلا أن لبعضها فضيلة الذكر وفضيلة المذكور مثل آية الكرسي لأن المذكور فيها جلال الله تعالى وعظمته وصفاته فاجتمعت فيها فضيلتان فضيلة الذكر وفضيلة المذكور.
93. De verzen van de Heilige Qur’ān, die de doelstellingen [van de verzen] weerspiegelen, zijn gelijk in eer en pracht; sommigen echter hebben [een combinatie] van hun eigen eer, naast de heerlijkheid van hun inhoud. Een voorbeeld is Ayatul-Kursi, omdat het de Majesteit, de Glorie en de eigenschappen [van volmaaktheid] van Allāh noemt. Daarom heeft het een combinatie van eer, de eer om een glorieus Heilige Qur’ānvers te zijn, en de glorie van wat erin wordt genoemd [de glorieuze eigenschappen van perfectie van Allāh].
ولبعضها فضيلة الذكر فحسب مثل قصة الكفار, وليس للمذكور فيها فضل وهم الكفار.
94. Andere verzen hebben de eer alleen een glorieuze ayāh te zijn. Een voorbeeld is [ayahs met] het verhaal van godslasteraars, er is geen eer voor degenen die in de ayāh worden genoemd omdat ze godslasteraars zijn.
وكذلك الأسماء والصفات كلها مستوية في العظمة والفضل لاتفاوت بينهما.
95. Evenzo zijn alle Namen van Superioriteit en de Eigenschappen van Volmaaktheid gelijk in hun eer en pracht; Er is geen verschil tussen hen.
De kinderen van de Profeet ﷺ
باب أولاد النبي صلى الله عليه وآله وسلم:
وقاسم وطاهر وابراهيم كانوا بني رسول الله صلى الله عليه وسلم وفاطمة ورقية وزينب وأم كلثوم كن جميعاً بنات رسول الله صلى الله عليه وسلم ورضي عنهن.
96. Qāsim, Tāhir en Ibrahim (radi Allāhu anhum) zijn de zonen van de Boodschapper ﷺ van Allāh, Fatima, Ruqayyah, Zaynab en Umm-ul-Kulsoom (radi Allāhu anhunna) zijn allemaal de dochters van de Profeet ﷺ van Allāh.
Het belang van [tafwidh] onderwerping aan Allāh en het zoeken naar kennis
باب ضرورة التفويض لله عزوجل ووجوب طلب العلم
وإذا أُشكِلَ على الإنسان شيء من دقائق علم التوحيد فإنه له أن يعتقد في الحال ماهو الصواب عند الله تعالى إلى أن يجد عالماً فيسأله ولايسعه تأخير الطلب ولايعذر بالوقف فيه, ويكفر إن وقف.
97. Als een gelovige in sommige details van de wetenschap van het Monotheïsme [Tawhīd] in de vergetelheid raakt, dan moet hij zich onmiddellijk onderwerpen aan het juiste [algemene] geloof dat Allāh Ta’ālā wil [volgens de betekenis die Allāh heeft gewild] totdat hij een geleerde vindt om te vragen [en van te leren]. Hij kan het zoeken [kennis] niet uitstellen, want aarzeling om te zoeken is niet te verontschuldigen, en het negeren van het zoeken [van overtuiging in Tawhīd] kan leiden tot godslastering.
Het opstijgen naar de hemel [Mirāj] en de tekenen van de Dag des Oordeels
باب علامات الساعة
وخبر المعراج حق ومن رده فهو مبتدع ضال.
98. Het opstijgen [Mirāj van de Profeet ﷺ naar de hemelen is een feit. Dus, wie de Mirāj ontkent, is een afwijkend en een kwaadaardige vernieuwer.
وخروج الدجال ويأجوج ومأجوج, وطلوع الشمس من مغربها, ونزول عيسى عليه السلام من السماء, وسائر علامات يوم القيامة على ماوردت به الأخبار الصحيحة حق كائن.
99. Het verschijnen van de Dajjāl [antichrist] en van Ya’joog en Ma’joog [Gog en Magog], het opgaan van de zon in het Westen, het neerdalen van ‘Isa (Jezus alayhis salām), uit de hemel, zijn onvermijdelijke feiten, net als alle andere tekenen van de Dag des Oordeels, zoals overgeleverd in authentieke Ahadīth [Profetische uitspraken].
والله تعالى يهدي من يشاء إلى صراط مستقيم.
En Allāh Ta’ālā leidt wie Hij wil naar de rechtvaardige weg.