Inleiding

In het islamitische geloof wordt de ziel gezien als een eeuwige en onstoffelijke essentie, onderscheiden van het fysieke lichaam. Het wordt vaak beschreven als de kern van de identiteit van een individu, met het potentieel voor spirituele groei en morele ontwikkeling. Volgens de islamitische leer schiep Allāh Ta’ālā de ziel na de vorming van Adam (alayhis salām) fysieke lichaam. De Heilige Qur’ān beschrijft dit proces:

 وَإِذْ قَالَ رَبُّكَ لِلْمَلآئِكَةِ إِنِّي خَالِقٌ بَشَراً مِّن صَلْصَالٍ مِّنْ حَمَإٍ مَّسْنُونٍ

فَإِذَا سَوَّيْتُهُ وَنَفَخْتُ فِيهِ مِن رُّوحِي فَقَعُواْ لَهُ سَاجِدِينَ

“Toen uw Heer tot de engelen zeide: “Ik ga de mens uit droge, klinkende klei scheppen, uit leem gewrocht. “Wanneer Ik hem daaruit heb gevormd en hem Mijn geest heb ingeblazen, valt dan in onderdanigheid voor hem neer.” Surah al-Hijr (de rotsachtige pad), H15, verzen 28-29

De ziel is een bijzonder wezen dat niet te zien maar wel gevoeld kan worden. Hoewel Allāh Ta’ālā en de Profeet Mohammed ﷺ  beperkte informatie over de ziel hebben verstrekt, begrijpt alleen Allāh Ta’ālā echt de aard en essentie ervan.

Allāh Ta’ālā openbaart

وَيَسْأَلُونَكَ عَنِ ٱلرُّوحِ قُلِ ٱلرُّوحُ مِنْ أَمْرِ رَبِّي وَمَآ أُوتِيتُم مِّنَ ٱلْعِلْمِ إِلاَّ قَلِيلاً

“En zij stellen u vragen betreffende de Geest. Zeg: “De Geest is op bevel van mijn Heer: en er is u slechts een weinig kennis van gegeven.” Surah al-Isrā (de nachtelijke tocht), H17, vers 85

Allāh Ta’ālā openbaart:

وَإِذْ أَخَذَ رَبُّكَ مِن بَنِيۤ ءَادَمَ مِن ظُهُورِهِمْ ذُرِّيَّتَهُمْ وَأَشْهَدَهُمْ عَلَىٰ أَنفُسِهِمْ أَلَسْتُ بِرَبِّكُمْ قَالُواْ بَلَىٰ شَهِدْنَآ أَن تَقُولُواْ يَوْمَ ٱلْقِيَامَةِ إِنَّا كُنَّا عَنْ هَـٰذَا غَافِلِينَ

“En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun lendenen voortbracht, en hen deed getuigen over henzelf: “Ben ik uw Heer niet?” antwoordden zij: “Ja, wij getuigen” zodat gij op de Dag der Opstanding niet zoudt zeggen: “Wij waren ons hiervan zeker niet bewust.” Surah al-‘A’rāf (de verheven plaatsen), H7, vers 172

Het bovenstaande vers beschrijft de gebeurtenis toen Allāh Ta’ālā alle zielen van Adam (alayhis salām) schiep tot de laatste mens die op aarde zou komen, tot het einde van dit universum. Na het creëren van alle zielen, verzamelde Allāh Ta’ālā hen in een breed veld om te getuigen of Hij hun Onderhouder is. Alle zielen antwoordden: “O Allāh Ta’ālā natuurlijk bent Gij onze Onderhouder.” Allāh Ta’ālā had deze getuige van alle zielen nodig, zodat ze op de Dag der Opstanding niet zouden moeten zeggen dat zij zich niet bewust waren van de realiteit dat alleen Allāh Ta’ālā hun Onderhouder was. Bij deze gelegenheid vroeg Allāh Ta’ālā ook de wensen van alle zielen. Dit mysterie is goed verordonneerd in Surah al-Fātiha in de Heilige Qur’ān.

Het mysterie van het scheppen van zielen, het nemen van hun getuigenis en het vragen naar hun wensen is de kennis van islamitische wetenschap ontvangen door Qalander Sarkar NoorAllāh (radi Allāhu anhu) die deze kennis geestelijk ontving van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ.  Opgemerkt moet worden dat woorden, schijnbare kennis, mysterie geven en wijsheid een diepgaande benadering van ma’rifa is.

Toen de Allāh Ta’ālā zei Al-Astub-e-Rabbikum antwoordden alle zielen met Kaloe Balā. Dit was de stijl van het getuigen van de Eenheid van Allāh Ta’ālā door alle zielen. Daarna heeft Allāh Ta’ālā openlijk aangekondigd:

  • Als iemand van jullie dunya (wereldstatus) wil, zal Ik het toestaan
  • Als iemand van jullie Jannah (Paradijs) wil, zal Ik het toestaan en
  • Als iemand van jullie Mijn Eigen Zelf (Mijn Erkenning) wil, zal Ik dat ook toestaan.

Om de wereldstatus nauwlettend in de gaten te houden, toonde Allāh Ta’ālā aan alle zielen de wereld en de wereldlijke status op een Noorani Multimedia Scherm samen met Jannah. De hel werd ook aan het einde getoond op het scherm om angst in de zielen te scheppen, zodat ze zich zouden onthouden van het begaan van een zonde nadat ze in de wereld kwamen. Op dit moment had elke ziel het recht om elke scène van de wereld op de voet te volgen om zodoende te kunnen beslissen wat ze wenste in het licht van de aankondiging van Allah Ta’ālā. Het was de eerste dag van het bepalen van het lot van zielen en het schrijven op het Lawh-e-Mahfooz (bewaakte Tafel).

Nadat de zielen de wereld, wereldlijke status, Jannah en de hel hadden gezien verdeelde Allāh Ta’ālā eerst alle zielen in tien groepen en ondervroeg in het Licht van Zijn aankondiging. Van de tien groepen deden negen groepen zielen wensen voor de wereldse status. Deze houding van zielen maakte Allāh Ta’ālā woedend. Dat is waarom zij nog steeds ongelovigen zijn die nauw en scherp verbonden zijn met de wereld en de wereldse status. Allāh Ta’ālā gebood die negen groepen om zichzelf te scheiden en vroeg aan zijn vooraanstaande engelen om hun wensen op te schrijven.

Vervolgens verdeelde Allāh Ta’ālā de overgebleven groep (dus tiende groep) verder in tien subgroepen en vroeg hun wensen in het Licht van Zijn aankondiging. Deze keer deden opnieuw negen subgroepen zielen wensen voor de wereld, de wereldlijke status maar samen met Jannah als een bijkomend voordeel omdat ze bang waren voor de Hel. Hun houding voegde toe aan woede van Allāh Ta’ālā. Evenzo gebood Allāh Ta’ālā hen om zichzelf te scheiden en vroegen Zijn vooraanstaande engelen om hun wensen op te schrijven.

Daarna verdeelde Allāh Ta’ālā de overgebleven groep (dus tiende subgroep) verder in nog eens tien groepen en herhaalde Zijn vraag in het Licht van Zijn eerste aankondiging. Van de tien groepen zielen verklaarden slechts drie groepen zielen: O Allāh Ta’ālā! De wereld en wereldlijke status zijn niets meer dan duisternis, dwaasheid en zijn nutteloos voor ons, wij houden van Uwe Jannah en houden ervan en we wensen hetzelfde, maar zes andere groepen zielen, die de vroegere groepen zielen imiteerden, maakten een wens voor wereldse, wereldse status en bovendien Jannah waarin staat dat ze ook bang zijn voor de Hel. Allāh Ta’ālā gebood hun om zichzelf te scheiden en vroeg zijn vooraanstaande engelen om hun wensen dienovereenkomstig neer te schrijven. Op dat moment was de woede van Allāh Ta’ālā op zijn hoogtepunt.

Tot slot verdeelde Allāh Ta’ālā de overgebleven groep zielen niet meer, maar vroeg hen direct hun wensen kenbaar te maken. De zielen van de overgebleven groep antwoordden meteen: “O Allāh Ta’ālā! Wij hebben Uwe wereld noch Jannah nodig, noch zijn wij bang voor de Hel. Wij wensen voor Uw Eigen Zelf, Uw Erkenning, Uw nabijheid, Uw gehoorzaamheid, Uw liefde en Uw Vriendschap. Als u op de Dag des oordeels ons opdracht geeft de Hel binnen te gaan, zullen wij Uw Orde gehoorzamen en de Hel binnengaan.” Na het luisteren naar de wensen van de laatste en minste groep zielen, veranderde de woede van Allāh Ta’ālā in genot en Hij zei: “O Mijn zielen! Hoewel je al een wens voor niets hebt gemaakt, heb je altijd al de wens naar alles gemaakt.”

Toen selecteerde Allāh Ta’ālā circa 124.000 zielen en vroeg aan hen en zei: “ik wil jullie benoemen tot Profeet als jullie hem (ﷺ) als je Profeet erkend.” De 124.000 zielen antwoordden beamend.

Dit waren de zielen die op de allereerste dag het ware en correcte geloof in Allāh Ta’ālā vestigden in de wereld, de wereldse status verwierpen, Jannah verklarend dat zij niet bang zijn voor de Hel. Dit waren de zielen van de profeten, boodschappers en ongeboren Awliya Allāh. Dat is waarom toen zij in de wereld kwamen, zij kwamen met Erkenning van Allāh Ta’ālā. Ze werden niet geleid door enige schepping maar direct door Allāh Ta’ālā na hun komst in deze wereld en werden Profeet of Boodschapper. Integendeel, ze kwamen in de wereld met de status van profeten en boodschappers om naar behoren degenen te leiden, om te zegenen met erkenning van Allāh Ta’ālā. Het is Allāh Ta’ālā die hen zegende met de status van profeten, boodschappers en Awliya. Wie de erkenning van Allāh Ta’ālā houdt, wordt Walī Allāh genoemd en op deze manier was elke Profeet, Boodschapper ook Walī Allāh op basis van erkenning van Allāh Ta’ālā. Erkenning van Allah Ta’ālā kan begrepen worden met het woord “Wilāyāh” wat de “Blootgestelde Werkelijkheid” betekent.

De ziel en haar eigenschappen

Het is door de ziel dat de mens de Heer van de schepping kent zoals het door de ziel is, dat de mens de kennis van Allāh Ta’ālā en zijn attributen verkrijgt en door geen andere organen van het lichaam. Het is door de ziel dat de mens naar de nabijheid van Allāh Ta’ālā kan gaan en inspanningen kan leveren om Hem te realiseren. Dus, de ziel is de koning van het lichaam en haar verschillende organen zijn haar dienaren om haar bevelen uit te voeren.

De nabijheid wordt door Allāh Ta’ālā aanvaard wanneer het vrij is van andere dingen dan Allāh Ta’ālā. Wanneer het gehecht is aan andere dingen dan Allāh Ta’ālā, drijft het weg van Allāh Ta’ālā. Het is de ziel die zal worden gevraagd en berispt. De ziel wordt gelukkig als het wordt gezuiverd en gereinigd, en het brengt pech als het onzuiver blijft. Het is de kennis van de ziel die de wortel is van de kennis van Allāh Ta’ālā. Wanneer de mens zichzelf niet kent, kent hij Allāh Ta’ālā niet.

De meerderheid van de mensen is onwetend dat de ziel en haar attributen als een scherm wordt gegoten tussen de ziel en het basale zelf.

Allāh Ta’ālā openbaart:

أَوَلاَ يَذْكُرُ ٱلإِنسَٰنُ أَنَّا خَلَقْنَاهُ مِن قَبْلُ وَلَمْ يَكُ شَيْئاً

“Herinnert de mens zich dan niet dat Wij hem voorheen hebben geschapen toen hij nog niets was?” Surah Meriam, H19, vers 67

Allāh Ta’ālā   beweegt zich tussen een mens en zijn ziel en beheerst het en zijn attributen. Het is tussen de twee vingers van de Barmhartige. Het bereikt soms de laatste limiet van de duivel en stijgt soms zo hoog naar de Troon van de Almachtige. Hij die niet naar zijn ziel vraagt, is een van de personen van wie Allāh Ta’ālā zegt in het volgende vers: “Zij vergaten Allāh Ta’ālā en daarom maakte Hij hun zielen vergeetachtig. Ze zijn de overtreders.” Het is daarom essentieel om het lichaam en de ziel te kennen want zij zijn de attributen die de wortel is van de religie.

Hazrat Jābir bin Abdullah (radi Allāhu anhu) vertelt een hadīth waarin Sayyidena RasoolAllāh ﷺ naar verluidt heeft verklaard: “O Jābir, zeer zeker Allāh Ta’ālā heeft de Noor (Licht) van je Nabi vóór iets anders geschapen, toen Hij besloot om de wereld te scheppen, verdeelde Hij de Noor van je Nabi in vier delen. Van het eerste deel creëerde Hij de Qalam (Pen) van het Lot, van het tweede deel de Lawh-e-Mahfooz (Goddelijke bewaakte Tafel), van het derde deel de Arsh (Goddelijke Troon) en het vierde deel werd verder onderverdeeld in nog eens vier delen. Van het eerste deel schiep Hij de Engelen die de dragers zijn van de Arsh, van het tweede deel de Goddelijke Stoel, en van het derde deel de rest van de engelen.”

Ālam

Ālam (wereld) bestaat uit drie delen, namelijk Ālam-e-Asjād (de wereld van lichamen, de fysieke wereld of de stoffelijke wereld), Ālam-e-Arwāh (de wereld van zielen, de spirituele wereld) en Ālam-e-Misāl (de wereld tussen de spirituele en de fysieke werelden).

Ālam-e-Misāl is geen wereld van bestaan. Het is een wereld van uiterlijk. Elk bestaan ​​in de andere twee werelden heeft een verschijning in ālam-e-misāl.

Ālam-e-Arwāh bestaat uit wezens voorbij de ‘Arsh (de negende hemel). Het zijn geen materiële wezens. Hun wereld wordt ook ālam-e-amr genoemd.

Ālam-e-Asjād is de wereld van materiële wezens. Het wordt ook ālam-e-khalq genoemd. Het bestaat uit twee delen. De mensheid wordt ālam-e-saghir (kleine wereld) genoemd. Alles anders dan de mensheid wordt ālam-e-kabir (grote wereld) genoemd. Alles wat bestaat in de ālam-e-kabir heeft een vertegenwoordiging of gelijkenis in de mensheid (ālam-e-saghir).

Het spirituele hart van de mens is een toegangspoort tot de wereld van zielen. Deze poort is geblokkeerd, verwoest in de harten van ongelovigen. Om deze reden zijn ongelovigen niet bewust van de wereld van zielen. De enige mogelijkheid, het enige recept dat het spirituele hart nodig heeft om leven te krijgen, zodat het zijn deur naar de zielenwereld kan openen, is door te geloven en een moslim te worden. Een gelovige moet ernaar streven de zielenwereld binnen te gaan via deze poort van het spirituele hart en daarna de weg naar de eeuwigheid te vinden. De uitgebreide kennis van het Soefisme (Tasawwuf), een van de acht belangrijkste takken van de leringen van de islam, is een discipline in dit soort inspanningen. De specialisten van deze tak van kennis worden vrienden (Walī) van Allāh Ta’ālā en verlichter (Murshid) genoemd. Enkele beroemde Murshid zijn Sayyidena Ghaus-ul-Azam Mohiyuddin Abdul Qādir Jilāni, Imām ar-Rabbāni Ahmad Farooqi en Imām-e-Ahle Sunnat Alahazrat Ahmad Raza Khan (radi Allāhu anhum).

Nafs, rooh, qalb, aql
Nafs

Nafs heeft twee betekenissen voor ons doel. De eerste betekenis is passie of lagere zelf. Passie is een veelomvattend woord dat bestaat uit hebzucht, woede en andere slechte eigenschappen. De Profeet ﷺ zei: “Je grootste vijand is je passie die aan je twee kanten [tussen de benen] ligt.” De tweede betekenis van Nafs is de ziel. Wanneer Nafs rust neemt en passie heeft verwijderd, wordt het Nafs-e- Mutma’inna (een tevreden ziel) genoemd zoals Allāh Ta’ālā openbaart:

يٰأَيَّتُهَا ٱلنَّفْسُ ٱلْمُطْمَئِنَّةُ

“Maar gij, o ziel in vrede!” Surah al-Fajr (de dageraad), H89, vers 27

Uitleg: 0 tevreden ziel, tevreden terugkerende naar je Heer en acceptabel.

In de eerste betekenis is de nafs met de partij van de duivel. Wanneer de kalme aard van de nafs niet volmaakt wordt, wordt het Nafs-e-Lawwamah (zelf beschuldigende ziel) genoemd, omdat zo’n ziel er één berispt voor het veronachtzamen van door Allāh Ta’ālā opgelegde plichten. Als de ziel het protest opgeeft en zich overgeeft aan de duivel, wordt het Nafs-e-Ammāra (passie die verslaafd is aan het kwaad) genoemd zoals de Heilige Qur’ān verwijst in het volgende vers:

وَمَآ أُبَرِّىءُ نَفْسِيۤ إِنَّ ٱلنَّفْسَ لأَمَّارَةٌ بِٱلسُّوۤءِ إِلاَّ مَا رَحِمَ رَبِّيۤ إِنَّ رَبِّي غَفُورٌ رَّحِيمٌ

“En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid) te zijn, want het menselijke, ik’ spoort tot het kwade aan, uitgezonderd dat waarover mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn Heer is Vergevensgezind, Genadevol.” Surah Joesoef, H12, vers 53

Qalb

We zullen het woord Qalb in dit hoofdstuk vertalen als een ziel of Latifa (een immaterieel ding) met zijn attributen.

Qalb (hart) heeft twee betekenissen. Het betekent eerst een stuk vlees in de linkerborst genoemd hart dat hol is in het binnenste, dat gevuld is met zwart bloed en dat weer een bron van rooh (ziel) of leven is. Qalb is het centrum voor de circulatie van het bloed. De gedetailleerde beschrijving van het hart is te vinden in Anatomie. Het bestaat in de borsten van mensen en de lagere dieren en behoort tot de materiële wereld. De tweede betekenis van Qalb is de ziel waarmee we ons hier bezighouden. Het is een immaterieel ding of vormloos Latifa (een basaal subtiel element) dat verbonden is met het materiële hart. Het is net zoals elektriciteit die onzichtbaar is. Het is het belangrijkste orgaan in een mens. Het ontvangt kennis van Allāh Ta’ālā en van de spirituele wereld. Het wordt gestraft en beloond. De verbinding van de ziel met hart is de verbinding van attributen met de lichamelijke ledematen of een huis met zijn gevangenen. Deze verbinding bestaat uit twee soorten. Eén soort verbinding is met Uloom-e-Mokashafa (spirituele kennis), maar in deze blik is ons doel om Uloom-e- Mu’amalāt (kennis van wereldse gebruiken) te vertellen. Het tweede verband vereist kennis van de geheimen van de ziel. De Profeet ﷺ heeft dit object niet belicht en daarom moeten we ons ervan onthouden.

Rooh

Het heeft ook twee betekenissen. Het betekent eerst een materieel ding in het hart dat het hele lichaam vibreert als de stroom van elektriciteit en dat door de aderen van het lichaam stroomt. Het wordt ‘leven’ genoemd. Het heeft de kracht van aanraken, horen, zien, ruiken en de kracht van de andere ledematen van het lichaam. Het is net als de straling van het licht van een verlichte lamp in een hoek van het huis. Het is een subtiel gas of stoom die de warmte van het hart creëert. Ons doel is dat niet. De tweede betekenis van rooh is een immaterieel subtiel ding dat de ziel wordt genoemd en geen leven.

Allāh Ta’ālā openbaart: “En zij stellen u vragen betreffende de Geest (rooh). Zeg: “De Geest is op bevel van mijn Heer: en er is u slechts een weinig kennis van gegeven.” Surah al-Isra (de nachtelijke tocht), H17, vers 85

Aql

Aql het heeft ook vele betekenissen. Twee waarvan we hier zullen vertellen. De eerste betekenis van aql is intellect waarmee de ware aard van dingen in deze materiële wereld bekend is en de zetel ervan in de ziel is. De tweede betekenis van aql is macht om de geheimen van verschillende lessen te begrijpen. Het is een subtiele essentie genaamd kennis die een attribuut is. Kenmerk en het ding dat het bevat zijn twee verschillende dingen. Intellect is de naam van beide. Dit wordt ondersteund door de volgende Hadith: “Het eerste ding dat Allāh Ta’ālā schiep is intellect. Het attribuut van intellect is een immaterieel iets, maar het attribuut kan niet bestaan ​​zonder een materieel iets. Dus de plaats van het intellect moet eerst of samen worden gecreëerd. Kennis is de inhoud van intellect en dus werd het eerst gecreëerd.”

Twee deuren van ziel

Eén deur van de ziel staat open voor de spirituele wereld die de wereld van engelen en de Lawh-e-Mahfooz (bewaakte tablet) is. Een andere deur van de ziel staat open voor de vijf zintuigen en het is verbonden met de materiële wereld. De eerste deur, open voor de spirituele wereld, kan beter worden begrepen uit dromen waarin men enkele zaken van toekomstige en gebeurtenissen uit het verleden kan zien. Je kunt ze vertellen zonder de noodzaak van kennis die is verkregen uit de vijf zintuigen. Die deur is open voor iemand die betrokken is in eenzaamheid van zikr (ter herinnering) aan Allāh Ta’ālā.

De Profeet ﷺ zei: “De bewoners van eenzaamheid zijn eraan voorafgegaan.” Hij werd gevraagd: “0 Profeet ﷺ van Allāh Ta’ālā, wie zijn de bewoners van eenzaamheid?” Hij antwoordde: “Degenen die rein zijn gemaakt door de zikr (herinnering) aan Allāh Ta’ālā, degenen wier lasten zijn weggenomen door de zikr van Allāh Ta’ālā en degenen die op de Dag der Opstanding zullen komen, vrij van lasten.” Toen beschreef hij hun deugden op en las deze woorden van Allāh Ta’ālā: “Ik hield Mijn aangezicht voor hun aangezicht. Weet jij in wiens voorkant Ik Mijn aangezicht heb bewaard? Weet iemand wat Ik ze zal geven?” Dan zegt Allāh Ta’ālā: “Eerst gooi Ik licht in hun ziel. Dientengevolge zenden zij het nieuws uit dat zij van mij ontvangen.”

Er is verschil in kennis van de profeten en vrienden van Allāh Ta’ālā en de kennis van geleerden en wetenschappers. Kennis van de profeten en de vrienden van Allāh Ta’ālā komt voort uit die poort van de zielen die open blijft voor de spirituele wereld, en de kennis van de geleerden en de uitweg uit die poort van de zielen die open blijft voor de spirituele wereld, en de kennis van de geleerden en de wetenschappers komt uit die open blijft voor de spirituele wereld, en de kennis van de geleerden en de wetenschappers komt uit die poort van zielen die open blijft voor de materiële wereld door de hulp van vijf zintuigen. Het is dus onmogelijk voor de laatstgenoemden om spirituele kennis te verwerven. Deze illustratie maakt het verschil tussen de rooh en de vijf zintuigen duidelijk.

Bronnen: Al-Ghazālī, Ihya Uloom-ud-Dīn, Alahazrat, Malaika, Noor-e-Path, zelfonderzoek Mohamed Juzoef Tangali


Translate »
error: Content is protected !!