Inleiding
Bait-ul-Ma’mur is volgens islamitische theologie het hemelse equivalent van de Kaʿbah, gelegen in de zevende hemel. Het wordt dagelijks bezocht door 70.000 engelen die er aanbidding verrichten en daarna nooit meer terugkeren. Deze continue cyclus symboliseert de eeuwige aanbidding van Allāh in de hemelen.
Qurʾānische basis, Allāh Ta’ālā openbaart
وَٱلْبَيْتِ ٱلْمَعْمُورِ
De term wordt expliciet genoemd in de Qur’ān: ““En bij het veel bezochte Huis (al-Bayt al-Maʿmūr)” Surah at-Toor (de berg), H52, vers 4. Volgens klassieke exegese verwijst dit naar een hemels huis dat zich recht boven de aardse Kaʿbah bevindt (Ibn Kathīr, 2003).
Theologische betekenis
- Locatie: In de zevende hemel, direct boven de Kaʿbah (al-Ṭabarī, 1992).
- Functie: Hemels centrum van tawāf en ṣalāh door engelen.
- Dagelijkse cyclus: 70.000 engelen bezoeken het dagelijks en keren nooit terug (Ṣaḥīḥ al-Bukhārī, 3207).
- Symboliek: Verbindt de aardse en hemelse aanbidding; weerspiegelt de centrale rol van tawḥīd in het universum.
De spirituele betekenis van Bait-ul-Ma’mur
De spirituele betekenis van Bait-ul-Ma’mur is diepgaand en essentieel binnen de islamitische traditie. Het wordt beschouwd als een symbool van de eeuwige aanbidding van Allāh Ta’ālā en vertegenwoordigt de harmonie tussen de hemelse en aardse dimensies van het geloof (Ibn Kathīr, 2003; al-Ṭabarī, 1992).
Volgens Ḥazrat Mālik bin Saʿsāʿah (raḍiyAllāhu ʿanhu) vertelde de Profeet ﷺ: “Terwijl ik in het Huis was, in een toestand tussen slapen en waken, herkende een engel mij als de man die tussen twee mannen lag. Een gouden dienblad vol wijsheid en geloof werd naar mij gebracht. Mijn lichaam werd opengesneden van de keel tot het onderste deel van mijn buik, waarna mijn buik werd gewassen met Zamzam-water en mijn hart werd gevuld met wijsheid en geloof. Al-Burāq, een wit dier, kleiner dan een muilezel en groter dan een ezel, werd naar mij gebracht. Ik vertrok met Jibrāʾīl (Gabriël).” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207)
Bij het bereiken van de dichtstbijzijnde hemel zei Jibrāʾīl tegen de hemelwachter: “Open de poort.” De poortwachter vroeg: “Wie is het?” Hij antwoordde: “Jibrāʾīl.” Vervolgens vroeg de poortwachter: “Wie vergezelt je?” Hij antwoordde: “Mohammed.” Toen werd gevraagd: “Is hij geroepen?” Jibrāʾīl bevestigde dit, waarop de poortwachter zei: “Hij is welkom. Wat een prachtig bezoek is hij!” (Muslim, ḥadīth 164)
In de opeenvolgende hemelen ontmoette de Profeet ﷺ:
- Eerste hemel: Ādam (Adam), die zei: “Welkom, o zoon en profeet.”
- Tweede hemel: ʿĪsā (Jezus) en Yaḥyā (Johannes), die zeiden: “Welkom, o broeder en profeet.”
- Derde hemel: Yūsuf (Jozef), die zei: “Welkom, o broeder en profeet.”
- Vierde hemel: Idrīs, die zei: “Welkom, o broeder en profeet.”
- Vijfde hemel: Hārūn (Aäron), die zei: “Welkom, o broeder en profeet.”
- Zesde hemel: Mūsā (Mozes), die zei: “Welkom, o broeder en profeet.” Hij begon te huilen en zei: “O Heer! De volgelingen van deze jongeling, die na mij werd gezonden, zullen in grotere aantallen het Paradijs binnengaan dan mijn volgelingen.”
- Zevende hemel: Ibrāhīm (Abraham), die zei: “Welkom, o zoon en profeet.”
Miʿrāj (Hemelreis)
Tijdens de hemelreis (al-Isrāʾ wa-l-Miʿrāj) zag de Profeet Mohammed ﷺ Bait-ul-Ma’mur in de zevende hemel, begeleid door de engel Jibrīl. Deze ervaring bevestigde de spirituele continuïteit tussen hemel en aarde (Muslim, 164). Deze hemelreis (al-Isrāʾ wa-l-Miʿrāj) bevestigt de spirituele verbondenheid tussen de hemelen en de aarde, en de centrale rol van de Profeet ﷺ in de goddelijke openbaring.
Hemelse waarnemingen tijdens de Miʿrāj: Bait-ul-Ma’mur, Sidrat-ul-Muntahā en de gebedsplicht
Tijdens de hemelreis (al-Isrāʾ wa-l-Miʿrāj) werd de Profeet Mohammed ﷺ verschillende hemelse tekenen getoond. Een van de meest indrukwekkende was al-Bait-ul-Maʿmūr, het hemelse Huis van Allāh. De Profeet ﷺ vertelt: “Toen werd mij al-Bait-ul-Maʿmūr (d.w.z. het Huis van Allāh) getoond. Ik vroeg Jibrāʾīl ernaar en hij zei: ‘Dit is al-Bait-ul-Maʿmūr, waar dagelijks 70.000 engelen bidden. Wanneer zij vertrekken, keren zij er nooit meer naar terug, maar elke dag komt een nieuwe groep.’” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207)
Daarna werd hem Sidrat-ul-Muntahā getoond, een boom in de zevende hemel. Hij beschreef: “Ik zag zijn nabk-vruchten die leken op de kruiken van klei uit Hajr (een stad in Arabië), en zijn bladeren waren als de oren van olifanten. Bij de wortel ontstonden vier rivieren: twee zichtbaar en twee verborgen. Ik vroeg Jibrāʾīl naar deze rivieren, en hij zei: ‘De twee verborgen rivieren liggen in het Paradijs, en de zichtbare zijn de Nijl en de Eufraat.’” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207)
Vervolgens werd de Profeet ﷺ vijftig dagelijkse gebeden opgelegd. Tijdens zijn afdaling ontmoette hij Mūsā (Mozes), die hem adviseerde terug te keren naar Allāh om vermindering te vragen: “Je volgelingen kunnen zo’n verplichting niet verdragen. Keer terug naar jouw Heer en verzoek Hem om vermindering.” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207)
De Profeet ﷺ keerde herhaaldelijk terug naar Allāh, en het aantal gebeden werd stapsgewijs verminderd: van vijftig naar veertig, vervolgens dertig, twintig, tien, en uiteindelijk vijf. Toen hij dit aan Mūsā meldde, herhaalde deze zijn advies, maar de Profeet ﷺ antwoordde: “Ik geef mij over aan Allāhs laatste bevel.” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207). Allāh sprak toen: “Ik heb Mijn verplichting vastgesteld en de last voor Mijn dienaren verlicht. Ik zal één goede daad belonen alsof het tien goede daden zijn.” (al-Bukhārī, ḥadīth 3207)
Spirituele dimensies van Bait-ul-Maʿmūr en de Kaʿbah
Enkele belangwekkende spirituele aspecten van Bait-ul-Maʿmūr zijn:
Eindeloze aanbidding: De voortdurende aanwezigheid van 70.000 engelen die dagelijks Bait-ul-Maʿmūr bezoeken en er nooit naar terugkeren, symboliseert de majesteit van Allāh Ta’ālā en de oneindige toewijding die Hem toekomt (al-Bukhārī, n.d., ḥadīth 3207).
Hemelse verbinding: Omdat Bait-ul-Maʿmūr zich recht boven de Kaʿbah in Mekka bevindt, benadrukt het de spirituele verbondenheid tussen de hemelse en aardse plaatsen van aanbidding. Het herinnert moslims eraan dat hun gebeden reiken tot in de hemelen (Ibn Kathīr, 2003).
Leiding en inspiratie: Bait-ul-Maʿmūr fungeert als een spirituele herinnering aan het belang van aanbidding en gehoorzaamheid aan Allāh Ta’ālā. Het inspireert gelovigen om dichter tot Hem te komen door middel van ṣalāh en goede daden.
Kosmische eenheid: Het benadrukt de eenheid van de schepping, waarin zowel engelen als mensen gericht zijn op de aanbidding van de Ene Schepper. Dit weerspiegelt de universele oriëntatie op tawḥīd (al-Ṭabarī, 1992).
Bait-ul-Maʿmūr is daarmee een krachtig spiritueel symbool dat moslims aanmoedigt om bewust te leven, zich over te geven aan Allāh Ta’ālā en te streven naar een diepere spirituele verbinding.
De relatie tussen Bait-ul-Maʿmūr en de Kaʿbah
Bait-ul-Maʿmūr en de Kaʿbah zijn nauw met elkaar verbonden in spirituele en symbolische zin. Hun relatie kan als volgt worden samengevat:
Hemelse en aardse tegenhangers: Bait-ul-Maʿmūr wordt beschouwd als de hemelse tegenhanger van de Kaʿbah. Het bevindt zich in de zevende hemel, direct boven de Kaʿbah in Mekka. Deze perfecte uitlijning symboliseert de verticale verbinding tussen hemel en aarde in de aanbidding van Allāh Ta’ālā (Ibn Kathīr, 2003).
Focus van aanbidding: Beide zijn centrale plaatsen van aanbidding. Terwijl moslims zich op aarde richten tot de Kaʿbah als Qiblah, verrichten engelen in de hemelen tawāf rond Bait-ul-Maʿmūr. Dit benadrukt de universele dimensie van toewijding aan Allāh Ta’ālā.
Eenheid van schepping: De relatie tussen beide heilige plaatsen benadrukt de samenhang binnen de schepping, waarin alles gericht is op het verheerlijken van Allāh Ta’ālā. Het herinnert moslims eraan dat hun aanbidding deel uitmaakt van een groter kosmisch geheel.
Nachtelijke hemelreis: Tijdens de Isrāʾ en Miʿrāj zag de Profeet Mohammed ﷺ zowel de Kaʿbah als Bait-ul-Maʿmūr, wat de bijzondere spirituele status van beide plaatsen bevestigt (Muslim, n.d., ḥadīth 164).
Conclusie
Bait-ul-Maʿmūr en de Kaʿbah zijn verbonden door een gedeelde spirituele essentie. Samen vormen zij een symbool van kosmische harmonie en aanbidding, en benadrukken zij het belang van toewijding aan Allāh Ta’ālā — ongeacht waar in het universum die plaatsvindt.
Bronnen
- Al-Bukhārī, M. I. (z.j.). Ṣaḥīḥ al-Bukhārī (ḥadīth 3207).
- Al-Ṭabarī, M. J. (1992). Jāmiʿ al-bayān ʿan taʾwīl āy al-Qurʾān (Vol. 27). Dār al-Fikr.
- Ibn Kathīr. (2003). Tafsīr al-Qur’ān al-ʿAẓīm (Vol. 4). Dār Ṭayyibah.
- Muslim, I. H. (z.j.). Ṣaḥīḥ Muslim (ḥadīth 164).
- Qur’ān. (z.j.). Surah al-Ṭūr [52:4].
