Wie is een Walī?
Een Walī is een vrome moslim die door zijn kennis en nabijheid van Allāh Ta’ālā op een specifieke positie is terecht gekomen. Meestal wordt deze gradatie gegeven aan een Walī vanwege zijn strikte naleving van de Shari’ah en zijn toewijding en zijn aanbidding. Wilāyāh wordt echter soms aan een persoon vanaf de geboorte begunstigd, dus zonder toewijding en inspanning. Van de Awliya-e-Ummah-e-Muhammadi zijn de meest superieure Awliya de vier Khulafa, namelijk Hazrat Abu Bakr, Hazrat Umar, Hazrat Usman en Hazrat Ali (radi Allāhu ‘Anhum) en vervolgens alle Sahāba-e-Kirām. Alle Sahāba zijn ook Awliya. De bron van de zegen voor de Awliya na deze Sahābiyyin is Hazrat Ali (radi Allāhu ‘Anhu). Met andere woorden, ze zijn allemaal begunstigd met Wilāyāh door de zegen van Hazrat Ali (radi Allāhu ‘Anhu). Hij is van de Awliya van alle Ummah de grootste Walī van de Ummah van RasoolAllāh ﷺ. Er zijn Awliya in elke tijd en er zal altijd Awliya in elke tijd zijn, echter de herkenning is moeilijk.
Er zijn vier beroemde Ordes (geestelijke orden) in de wereld van het spiritisme:
- Qādiriyya: de Sheikh is Hazrat Sheikh Abdul Qādir Jilāni
- Chishtiyya: de Sheikh is Hazrat Khwaja Moïnuddin Chisthi
- Soharwardiyya: de Sheikh is Hazrat Khwaja Sahābuddin Suharwardi
- Naqshbandiyya: de Sheikh is Hazrat Khwaja Baha’uddin Naqshbandī ((radi Allāhu ‘Anhum).
Het volgen van de Heilige Qur’ān en de Hadith is het werkelijke doel van elk van hen. De islam is een grote zee, en deze vier Ordes zijn de rivieren. Van deze vier Ordes is Hazrat Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) zeer groot.
Hun kennis is zeer uitgebreid, zelfs tot die mate waarbij veel informatie van “Makāna wa Māyakoon” gegeven kan worden of wat eerder is gebeurd en wat in de toekomst zal gebeuren en op Lawh-e-Mahfooz.
Bijzonderheden van de Awliya
Allāh Ta’ālā heeft de Awliya grote kracht gegeven. Wie om hun hulp vraagt wordt hulp gegeven, zelfs al zijn ze een grote afstand ver weg.
Na het overlijden van de Awliya neemt hun macht en kracht toe.
Een bezoek aan de Mazār (heiligdommen, graven) van de Awliya is voor het verkrijgen van deugd, voorspoed en zegen.
Te presenteren van isāl-e-sawāb is een zeer goede zaak en een manier voor het verkrijgen van zegeningen.
Om de Urs (sterfdag) van de Awliya-e-Kirām te herdenken, betekent dat elk jaar de Qur’ān recitatie, uit te voeren van Fatiha, ceremonie toespraak, isāl-e-sawāb reciteren en de Sawāb sturen naar de Awliya zijn allemaal goede dingen en het waard zijn om beloning uit te voeren.
Echter, wat betreft slechte daden en niet toegestane acties zoals, dansen, muziek, etc. zijn allemaal zondige daden en zijn zelfs nog zondiger wanneer deze wordt uitgevoerd in de buurt Mazār.
Om Sajdah-e-Tazim (ter aardewerping uit respect) voor iemand anders dan Allāh Ta’ālā te doen is volkomen Harām. Sajdah-e-ibādah (ter aardewerping als aanbidding) voor iemand doen anders dan Allāh Ta’ālā is ongetwijfeld en zeker Shirk en kufr. Sajdah-e-Tazim voor uw Pier-o-Murshid of Mazār van een Walī is niet toegestaan, maar is een ernstige zonde en ook Harām.
Elke onwetend persoon of een persoon van een sekte (Wahhābi, Ahmadiya, sjiitische, etc.) kan nooit een heilige zijn of worden.
Reiniging van het hart, aanvaarden en volgen van de Profeet ﷺ fysiek en spiritueel, en naleven van de Shari’ah is bekend als Tasawwuf.
De Awliya kan ons nog steeds helpen, zelfs al zijn zij op kilometers afstand, zij luisteren, raken aan en zien dingen van heinde en verre met de toestemming van Allāh Ta’ālā.
Een Sahāba zette eens zijn tent op een stuk grond zonder te beseffen dat hij het deed boven op een graf. Na een tijdje realiseerde hij zich, dat zijn tent op een graf was, want hij kon de recitatie van Surah Mulk horen. Hij vertelde het verhaal aan de Profeet ﷺ die antwoordde dat de recitatie van Surah Mulk inderdaad de persoon assisteert in het graf en beschermt tegen pijn en straf. Tirmizi Sharīf
Van deze hadīth leren wij, dat de geliefde dienaren van Allāh nog in leven zijn in hun graven anders zou de Heilige Profeet ﷺ geen rekening hebben gehouden met het hele incident. Hij deed het niet. In plaats daarvan, gaf hij commentaar op de voortreffelijkheden van de soera Mulk wat betekent dat hij ook aanvaard dat de geliefde dienaren van Allāh Ta’ālā nog in leven zijn in hun graven.
Er is gerapporteerd, dat in de periode van Hazrat Mu’āwiyah (radi Allāhu ‘Anhu) een kanaal werd gegraven tussen Mekka en Medina. Ongelukkigerwijs liep het kanaal over dat stuk grond waar de Shuhadā (martelaren) van Uhud begraven lagen. Een persoon sneed tijdens het graven per ongeluk de voet van een Shahīd (martelaar) met zijn spade. Als gevolg hiervan begon bloed te stromen uit de gezegende voet. We leren van dit incident, dat behalve hun ziel, zelfs de lichamen van deze grote en geliefde dienaren van Allāh in leven zijn. Jazb-ul Qulub, Sharah-us Sudur
Imām Abu Na’īm (radi Allāhu ‘Anhu) schreef in zijn boek “Hilyat-ul Awliya” een vertelling van Hazrat Saied (radi Allāhu ‘Anhu). De grote heilige verklaart: “Bij Allāh, Hāmid Tawīl en ik waren Hazrat Sābit Aslam Nibhāni Basrī, een Tābi’īn, (radi Allāhu ‘Anhum) aan het begraven. Terwijl we de laatste stenen legden viel een rots per ongeluk in het graf. Toen ik in het graf keek zag ik dat Hazrat Sābit Nibhāni (radi Allāhu ‘Anhu) op het punt stond om de Salāh te verrichten en hij smeekte Allāh op de volgende manier: “O Allāh, U hebt sommige van Uw schepping toestemming gegeven om hun namāz in het graf te mogen verrichten, geef mij ook dezelfde toestemming.” Het was inderdaad verder dan de Barmhartigheid van Allāh om hem te weigeren. Hij had de gewoonte om de recitatie van de Heilige Qur’ān in een etmaal te voltooien. Hij vastte gedurende de dag. Dit bewijst, dat de Awliya in leven zijn in hun graf en Ibādah doen zoals toen ze nog leefden in de fysieke wereld.
Het is gerapporteerd in de Hadith-e-Qudsī, dat Allāh Ta’ālā heeft gezegd: “Wanneer Mijn slaaf mijn geliefde wordt, dan worden zijn woorden en attributen de spiegel van Mijn Woorden en Attributen. Wat hij ook voor pleit, ik schenk het aan hem. Als hij toevlucht zoekt in Mij, bescherm Ik hem.”
Zoals we hebben gezien, zijn al deze gaven nog steeds gevonden in de geliefde dienaren van Allāh, zelfs nadat ze zijn vertrokken uit deze wereld. Het is uitsluitend hieraan te wijten, dat de gelovige moslims de graven van de heiligen bezoeken, want zij zijn inderdaad de mensen aan wie die de genade en de hulp van Allāh Ta’ālā is beloofd. We leiden uit deze bewijzen, dat als een individu naar de Mazār van een grote heilige gaat en aan hem smeekt op deze manier: “O, geliefde dienaar van Allāh, u bent inderdaad de geliefde dienaar van Allāh. Vraag de Almachtige namens mij…….”. Hoe kan dit vragen om hulp dan Shirk genoemd worden als Allāh Ta’ālā Zelf hen al deze gaven heeft beloofd?
Na bestudering van deze feiten, indien een persoon voelt dat hij niet kan bereiken waarvoor hij hulp en bijstand vroeg door een bezoek aan een Mazār van een grote heilige te brengen, dan heeft hij op geen enkele manier de Walī beledigd, maar hij heeft getwijfeld aan de belofte van Allāh Ta’ālā, terwijl Allāh Ta’ālā Zijn dienaren Zijn hulp heeft beloofd.
De Geliefde van Allāh zijn ayāh Rahmah (Tekenen van Genade). Zij nemen in hun gewaad van genade allen die hen herinneren en respecteren. Deze Awliya stralen het licht van barmhartigheid op hen. Iemand vroeg aan de koning van de Awliya Sayyidena Ghaus-ul Azam (radi Allāhu ‘Anhu): “Als een persoon je naam met respect en eer noemt, hoewel hij niet je murid is of niet door u persoonlijk ingewijd, zou hij worden geteld als uw murid?” De grote Ghaus antwoordde: “Allāh zal degenen die enige vorm van relatie of verband met mij heeft zijn naam in mijn spirituele kantoor aanvaarden. Als zo iemand elk gewenste (spirituele) pad betreedt zal Allāh hem zegenen met leiding en berouw. Hij zal onder mijn spirituele banier zijn. Voorwaar, mijn Heer, de Almachtige en de Almachtige, heeft mij beloofd dat al mijn murid, iedereen die van me houden en al degenen die het pad volgen dat ik volg, zal in Jannah (Paradijs) gaan.” Bahjat-ul Asrār
Wonderen van de Awliya
Awliya laten wonderen zien op bepaalde momenten, maar wonderen zijn niet nodig voor een status van heiligheid. De Awliya beschouwen het gewetensvol naleven van de Shari’ah als het grootste wonder. Ghaus-al Azam (radi Allāhu ‘Anhu) zei: “Het wonder van een Walī is zijn volledige naleving van de leer van Nabi ﷺ.”
Sheikh-e-Akbar Mohiyuddin Muhammad Ibn al Arabī (radi Allāhu ‘Anhu) verklaart het fenomeen van de wonderen: “Een soort van wonder is het Hissi (schijnbare) wonder, dat wil zeggen, is het evident door het grote publiek duidelijk gezien. Bijvoorbeeld, vliegen in de lucht, lopen op het water, de toekomst voorspellen, het doorkruisen van honderden mijlen in een stap, enz. Een ander type wonder is de Manawi (spirituele) wonder, die alleen kan worden gezien en waargenomen door speciale mensen. Bijvoorbeeld, de beheersing van vleselijke verlangens, de vaststelling van deugden door Goddelijke leiding, zich onthouden van slechte gewoonten, en het stipt en ijverig beoefenen van alle wājibāt (verplicht handelingen). Deze types wonderen bevatten geen samenspanning, terwijl het waarschijnlijker is dat Hissi wonderen deze bevatten.” Futuhāt-e-Makkiyya
De standvastige naleving van de Shari’ah is de beste Karāmāt. Een echte Walī is rechtvaardig en volgt de weg die door de Heilige Profeet ﷺ is ingeslagen.
Hazrat Bāyazid Bustāmi (radi Allāhu ‘Anhu) waarschuwt ons: “Als je een persoon met gekruiste benen in de lucht ziet zitten, laat je niet voor het gek houden door zijn daad, maar neem in acht zijn aanpak/ houding ten opzichte van de verplichte handelingen (Farz, Wājib) en verboden! handelingen (Harām, Makruh Tahrīmi) en verfoeilijke handelingen (Makruh) en andere beperkingen en etiquette ‘s van de Shari’ah.” Risālah Qushayriya