Heilige Qur’ān (NL)

In de vertaling heb ik oud-Nederlands gebruikt, daarnaast is deze vertaling parallel aan Kanz-ul-Iman van Alahazrat (radi Allāhu anhu) gedaan. Een vertaling in niet de Heilige Qur’ān, maar een uitleg in andere taal. De originele openbaring, zoals onderaan staat geschreven, is in het Arabisch geweest. Tafāsir (toelichtingen) en vertalingen kunnen de Heilige Qur’ān nooit vervangen. Het dient als een hulpmiddel bij het begrijpen van de verzen. Voor enkele surahs heb ik de tafsir geraadpleegd van Ibn Kathīr, Al-Jalālayn en Na’imi.

De Heilige Qur’ān is het heilige Geschrift van de islam. Het werd geopenbaard door Allāh Ta’ālā via de aartsengel Jibra’il  (alayhis salām) aan de profeet Mohammed ﷺ  over een periode van 23 jaar. De Heilige Qur’ān bevat 114 hoofdstukken (bekend als surah’s) en dient als een uitgebreide leidraad voor alle mensen. Het verschaft wetten, geboden, morele codes en een religieuze filosofie. De taal van de Heilige Qur’ān is Arabisch.

شَهْرُ رَمَضَانَ ٱلَّذِيۤ أُنْزِلَ فِيهِ ٱلْقُرْآنُ هُدًى لِّلنَّاسِ وَبَيِّنَاتٍ مِّنَ ٱلْهُدَىٰ وَٱلْفُرْقَانِ فَمَن شَهِدَ مِنكُمُ ٱلشَّهْرَ فَلْيَصُمْهُ وَمَن كَانَ مَرِيضاً أَوْ عَلَىٰ سَفَرٍ فَعِدَّةٌ مِّنْ أَيَّامٍ أُخَرَ يُرِيدُ ٱللَّهُ بِكُمُ ٱلْيُسْرَ وَلاَ يُرِيدُ بِكُمُ ٱلْعُسْرَ وَلِتُكْمِلُواْ ٱلْعِدَّةَ وَلِتُكَبِّرُواْ ٱللَّهَ عَلَىٰ مَا هَدَاكُمْ وَلَعَلَّكُمْ تَشْكُرُونَ

“De maand Ramadān is die, waarin de Qur’ān  als een richtsnoer voor de mensen werd neergezonden als duidelijke bewijs van leiding en onderscheid. Wie daarom deze maand beleeft, laat hem daarin vasten. Maar wie ziek of op reis is, een aantal andere dagen. Allāh wenst gemak voor jou en geen ongemak, en opdat je het aantal zult voltooien en opdat je Allāh’s grootheid zult prijzen, omdat Hij je terecht heeft geleid en opdat je dankbaar zult zijn.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 185

 إِنَّآ أَنْزَلْنَاهُ قُرْآناً عَرَبِيّاً لَّعَلَّكُمْ تَعْقِلُونَ

“Wij hebben het geopenbaard – als de Arabische Qur’ān – opdat je mag begrijpen.” Surah Yusuf, H12, vers 2

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 ٱلْحَمْدُ للَّهِ رَبِّ ٱلْعَالَمِينَ

[1:1] Alle lof zij Allāh, de Heer van de ´Alamin [de djinns, de mensheid en alles dat bestaat].

Tafsir: Allāh is de naam van de Heer waardoor Hij bekend wordt. De namen van Allāh Ta’ala zijn verheven. Deze namen zijn de uwar naw’iyya (kenmerkende vormen), wiens eigenheden en kenmerken hūwiyya (de Attributen) van Allāh Ta’ala en Zijn essentie aangeven, en die door hun bestaan ​​Zijn aanschijn en door hun eigenschap Zijn Eenheid aanwijzen. Dit zijn de uiterlijke manifestaties waardoor Hij bekend kan worden; Allāh is een naam voor Allāh’s essentie die kan worden gekwalificeerd door de attributen; de Medelijden is Diegene die het bestaan ​​en de perfectie veroorzaakt om over alle dingen te stromen in de mate die Allāh’s Wijsheid vereist en naar het vermogen van de ontvangende qawābil (entiteiten) vanaf het begin van hun creatie; Ar-Raīm (de Genadevolle) is Diegene die de kamāl ma’ nawī (spirituele perfectie) schenkt, die is bestemd voor de menselijke soort in het Hiernamaals. Het is om deze reden dat wordt gezegd: “Yā Rahmān al-Dunyā wa’l-ākhira (O, Gij Die de Barmhartige bent van deze wereld en van het Hiernamaals). Allāh is de grootste Naam van de Schepper. Het is voor deze betekenis, dat de Profeet ﷺ zei: “Ik heb de som gekregen van alle uitstekende toespraken.” De Heilige Qur’ān is gestuurd om de makārim al-Akhlāq (nobele karaktereigenschappen) te voltooien, want woorden vormen de aqā’iq (werkelijkheden) van de mawjūdāt (bestaande) en hun concrete substanties a’yān precies zoals Jezus (alaihissalām) een Woord van Allāh Ta’ala werd genoemd. De nobele karaktereigenschappen zijn de perfecties van deze bestaan en vertegenwoordigen hun specificiteit die de bronnen vormen van hun acties van de bestaande in hun geheel zoals ze zijn in de omvattende kawn insānī (menselijke microkosmos).

 ٱلرَّحْمـٰنِ ٱلرَّحِيمِ

[1:2] De Barmhartige, de Genadevolle.

 مَـٰلِكِ يَوْمِ ٱلدِّينِ

[1:3] Meester van de Dag des Oordeels.

Tafsir: Meester van de Dag des Oordeels, dat is de dag van de vordering van de Dag der Opstanding. De reden voor de specifieke vermelding van de Dag des Oordeels is, dat het meesterschap over niemand op die Dag zal verschijnen, behalve dat van Allāh Ta’ālā zoals wordt aangegeven door Allāh’s Woorden “Wiens is het Koninkrijk van vandaag?” Allāh Ta’ālā als Mālik (Meester) bezit de hele zaak op de Dag der Opstanding op dezelfde manier als Hij wordt beschreven als Ghāfir al-dhanb (Vergever van de zonde).

إِيَّاكَ نَعْبُدُ وَإِيَّاكَ نَسْتَعِينُ

[1:4] Gij alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp.

Tafsir: U alleen aanbidden wij en U alleen vragen wij om hulp, dat wil zeggen wij reserveren aanbidding voor U alleen door Uw tawhīd (Eenheid) te erkennen enzovoorts en wij vragen om Uw hulp in aanbidding en in andere dingen.

 ٱهْدِنَا ٱلصِّرَاطَ ٱلْمُسْتَقِيمَ

[1:5] Leid ons op het rechte pad,

 صِرَاطَ ٱلَّذِينَ أَنْعَمْتَ عَلَيْهِمْ

[1:6] Het pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken

 غَيْرِ ٱلْمَغْضُوبِ عَلَيْهِم وَلاَ ٱلضَّآلِّينَ

[1:7] Niet dat van hen, op wie toorn is neergedaald, noch dat der dwalenden.

Tafsir: Het pad van degenen die U hebt begunstigd met leiding van allazīna samen met haar relatieve clausule wordt vervangen door ghayri l-maghdūbi ‘alayhim (niet het pad van degenen tegen wie er toorn is), namelijk de Joden en ook niet van degenen die dwalen, namelijk de Christenen. De subtiele betekenis van deze substitutie is dat de recht geleide noch de Joden, noch de Christenen zijn. Allāh Ta’ālā weet het beste wat goed is, en voor Hem is de terugkeer en de laatste toevlucht. Moge Allāh Ta’ālā onze meester Mohammed ﷺ zijn familie en metgezellen zegenen en eeuwige vrede schenken. Voldoende is Allāh Ta’ālā voor ons; een uitstekende Beschermer is Hij. Er is geen kracht en geen macht behalve in Allāh Ta’ālā, de Hoge, de Enorme.

Over Surah Fatiha

Deze Surah wordt al-Fātiha genoemd. Het is de Opener van het Boek, de Surah waarmee gebeden zijn begonnen. Het wordt ook wel Umm al-Kitāb (de moeder van het Boek) genoemd volgens de meeste Schriftgeleerden. In een authentieke Hadith opgenomen door Imām At-Tirmīzī (radi Allāhu anhu) die het als Sahih beoordeelde, zei Abu Huraira (radi Allāhu anhu)  dat de Boodschapper ﷺ van Allāh Ta’ālā zei: “Alhamdulillāhi Rabbil-‘Alamin is de moeder van de Qur’ān, de moeder van het Boek, en de zeven herhaalde ayāt (verzen) van de glorieuze Qur’ān. Het wordt ook al-Hamd en as-Salāh genoemd, omdat de Profeet  ﷺ vertelde dat zijn Heer zei: “Het gebed [al-Fātiha] is verdeeld in twee helften tussen Mij en Mijn dienaren. Wanneer de dienaar zegt: ‘Alle lof komt Allāh toe, de Heer van het bestaan’, zegt Allāh, ‘Mijn dienaar heeft mij geprezen’.” Al-Fātiha werd de Salāh genoemd, omdat het reciteren ervan een voorwaarde is voor de juistheid van Salāh (namāz, het gebed).

De Schriftgeleerden zeggen dat Al-Fātiha bestaat uit vijfentwintig woorden en honderddertien letters.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ وَصَدُّواْ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ أَضَلَّ أَعْمَٰلَهُمْ

[47:1] Zij, die [de Waarheid] verwerpen en mensen van Allāh’s weg afleiden, hun werk zal Hij vruchteloos maken.

 وَٱلَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّالِحَاتِ وَآمَنُواْ بِمَا نُزِّلَ عَلَىٰ مُحَمَّدٍ وَهُوَ ٱلْحَقُّ مِن رَّبِّهِمْ كَفَّرَ عَنْهُمْ سَيِّئَاتِهِمْ وَأَصْلَحَ بَالَهُمْ

[47:2] Maar zij, die geloven en goede werken doen en in hetgeen aan Mohamed is ge openbaard, geloven – dit is de Waarheid van hun Heer – hun fouten zal Hij van hen wegnemen en hun toestand verbeteren.

ذَلِكَ بِأَنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ ٱتَّبَعُواْ ٱلْبَاطِلَ وَأَنَّ ٱلَّذِينَ آمَنُواْ ٱتَّبَعُواْ ٱلْحَقَّ مِن رَّبِّهِمْ كَذَلِكَ يَضْرِبُ ٱللَّهُ لِلنَّاسِ أَمْثَالَهُمْ

[47:3] Dat is omdat de ongelovigen de leugen volgen, terwijl de gelovigen de Waarheid van hun Heer volgen. Zo deelt Allāh aan de mensen hun toestand mede.

 فَإِذَا لَقِيتُمُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ فَضَرْبَ ٱلرِّقَابِ حَتَّىٰ إِذَآ أَثْخَنتُمُوهُمْ فَشُدُّواْ ٱلْوَثَاقَ فَإِمَّا مَنًّا بَعْدُ وَإِمَّا فِدَآءً حَتَّىٰ تَضَعَ ٱلْحَرْبُ أَوْزَارَهَا ذَلِكَ وَلَوْ يَشَآءُ اللَّهُ لاَنْتَصَرَ مِنْهُمْ وَلَـٰكِن لِّيَبْلُوَاْ بَعْضَكُمْ بِبَعْضٍ وَٱلَّذِينَ قُتِلُواْ فِي سَبِيلِ ٱللَّهِ فَلَن يُضِلَّ أَعْمَالَهُمْ

[47:4] Wanneer gij de ongelovigen [in oorlog] ontmoet, treft dan hun nek en wanneer gij overwinnaar zijt, bindt hen dan vast. En wanneer de oorlog opgehouden is, laat hen dan vrij uit gunst of voor een losprijs. Zo zij het. En indien Allāh wilde, had Hij hen Zelf kunnen bestraffen. Doch Hij wilde sommigen uwer door anderen op de proef stellen. En degenen die ter wille van Allāh worden gedood, hun werken zal Hij zeker niet vruchteloos maken.

 سَيَهْدِيهِمْ وَيُصْلِحُ بَالَهُمْ

[47:5] Hij zal hen leiden en hun toestand verbeteren.

وَيُدْخِلُهُمُ ٱلْجَنَّةَ عَرَّفَهَا لَهُمْ

[47:6] En hen in het paradijs, dat Hij hun heeft bekend gemaakt, toelaten.

 يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُوۤاْ إِن تَنصُرُواْ ٱللَّهَ يَنصُرْكُمْ وَيُثَبِّتْ أَقْدَامَكُمْ

[47:7] Gij, die gelooft, indien gij de zaak van Allāh steunt zal Hij u helpen en standvastig doen blijven.

وَٱلَّذِينَ كَفَرُواْ فَتَعْساً لَّهُمْ وَأَضَلَّ أَعْمَالَهُمْ

[47:8] Maar de ongelovigen wacht vernietiging en Hij zal hun werken vruchteloos maken.

ذَلِكَ بِأَنَّهُمْ كَرِهُواْ مَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ فَأَحْبَطَ أَعْمَٰلَهُمْ

[47:9] Dat is omdat zij, hetgeen Allāh heeft geopenbaard, haten, daarom maakte Hij hun werken vruchteloos.

 أَفَلَمْ يَسِيرُواْ فِي ٱلأَرْضِ فَيَنظُرُواْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ ٱلَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ دَمَّرَ ٱللَّهُ عَلَيْهِمْ وَلِلْكَافِرِينَ أَمْثَالُهَا

[47:10] Hebben zij op aarde niet gereisd en gezien wat het einde was van degenen, die vóór hen waren? Allāh vernietigde hen geheel en hetzelfde zal voor de ongelovigen gelden.

ذَلِكَ بِأَنَّ ٱللَّهَ مَوْلَى ٱلَّذِينَ آمَنُواْ وَأَنَّ ٱلْكَافِرِينَ لاَ مَوْلَىٰ لَهُمْ

[47:11] Dat is, omdat Allāh de Beschermer is van de gelovigen en voor de ongelovigen is er geen Beschermer.

 إِنَّ ٱللَّهَ يُدْخِلُ ٱلَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّالِحَاتِ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا ٱلأَنْهَارُ وَٱلَّذِينَ كَفَرُواْ يَتَمَتَّعُونَ وَيَأْكُلُونَ كَمَا تَأْكُلُ ٱلأَنْعَامُ وَٱلنَّارُ مَثْوًى لَّهُمْ

[47:12] Voorwaar, Allāh zal hen die geloven en goede werken doen in het paradijs toelaten, waardoorheen rivieren vloeien: terwijl de ongelovigen zich vermaken en eten zoals het vee; het Vuur zal hun tehuis zijn.

 وَكَأَيِّن مِّن قَرْيَةٍ هِيَ أَشَدُّ قُوَّةً مِّن قَرْيَتِكَ ٱلَّتِيۤ أَخْرَجَتْكَ أَهْلَكْنَاهُمْ فَلاَ نَاصِرَ لَهُمْ

[47:13] En hoeveel steden die sterker waren dan de stad die u heeft uitgedreven, hebben Wij vernietigd, en zij hadden geen helper!

 أَفَمَن كَانَ عَلَىٰ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّهِ كَمَن زُيِّنَ لَهُ سُوۤءُ عَمَلِهِ وَٱتَّبَعُوۤاْ أَهْوَاءَهُمْ

[47:14] Zijn zij die op een duidelijk bewijs van hun Heer steunen als zij voor wie hun slechte daden schoonschijnend zijn gemaakt en die hun eigen begeerten volgen?

 مَّثَلُ ٱلْجَنَّةِ ٱلَّتِي وُعِدَ ٱلْمُتَّقُونَ فِيهَآ أَنْهَارٌ مِّن مَّآءٍ غَيْرِ ءَاسِنٍ وَأَنْهَارٌ مِّن لَّبَنٍ لَّمْ يَتَغَيَّرْ طَعْمُهُ وَأَنْهَارٌ مِّنْ خَمْرٍ لَّذَّةٍ لِّلشَّارِبِينَ وَأَنْهَارٌ مِّنْ عَسَلٍ مُّصَفًّى وَلَهُمْ فِيهَا مِن كُلِّ ٱلثَّمَرَاتِ وَمَغْفِرَةٌ مِّن رَّبِّهِمْ كَمَنْ هُوَ خَالِدٌ فِي ٱلنَّارِ وَسُقُواْ مَآءً حَمِيماً فَقَطَّعَ أَمْعَآءَهُمْ

[47:15] Het beeld van het paradijs dat aan de godvruchtigen is beloofd: er zijn daarin stromen water dat niet bederft; en stromen melk waarvan de smaak niet verandert en stromen wijn, smakelijk voor degenen die drinken en rivieren van zuivere honing. En zij zullen er allerlei vruchten in hebben en vergiffenis van hun Heer. Kunnen zij gelijk zijn aan degenen die in het Vuur vertoeven en die kokend water te drinken krijgen zodat het hun ingewanden verscheurt?

 وَمِنْهُمْ مَّن يَسْتَمِعُ إِلَيْكَ حَتَّىٰ إِذَا خَرَجُواْ مِنْ عِندِكَ قَالُواْ لِلَّذِينَ أُوتُواْ ٱلْعِلْمَ مَاذَا قَالَ آنِفاً أُوْلَـٰئِكَ ٱلَّذِينَ طَبَعَ ٱللَّهُ عَلَىٰ قُلُوبِهِمْ وَٱتَّبَعُوۤاْ أَهْوَآءَهُمْ

[47:16] En sommigen onder hen luisteren naar u doch wanneer zij van u weggaan, zeggen zij tot hen aan wie kennis is gegeven: “Wat zeide hij zo juist?” Allāh heeft hun hart verzegeld, zij volgen hun eigen neigingen.

وَٱلَّذِينَ ٱهْتَدَوْاْ زَادَهُمْ هُدًى وَآتَاهُمْ تَقْوَاهُمْ 

[47:17] Maar van hen die de leiding volgen vermeerdert Hij de leiding en schenkt hun rechtvaardigheid.

فَهَلْ يَنظُرُونَ إِلاَّ ٱلسَّاعَةَ أَن تَأْتِيَهُمْ بَغْتَةً فَقَدْ جَآءَ أَشْرَاطُهَا فَأَنَّىٰ لَهُمْ إِذَا جَآءَتْهُمْ ذِكْرَٰهُمْ

[47:18] Zij [de ongelovigen] wachten op niets dan het Uur dat onverwachts over hen kan komen. De tekenen er van zijn reeds gekomen, maar hoe zal voor hen de herinnering zijn wanneer het [Uur] werkelijk tot hen komt?

 فَٱعْلَمْ أَنَّهُ لاَ إِلَـٰهَ إِلاَّ ٱللَّهُ وَٱسْتَغْفِرْ لِذَنبِكَ وَلِلْمُؤْمِنِينَ وَٱلْمُؤْمِنَاتِ وَٱللَّهُ يَعْلَمُ مُتَقَلَّبَكُمْ وَمَثْوَاكُمْ

[47:19] Weet, dat er buiten Allāh geen Allāh bestaat en vraag bescherming voor uw tekortkoming en voor die van gelovige mannen en vrouwen. Allāh kent de plaats uwer handelingen en uw rustplaats.

 وَيَقُولُ ٱلَّذِينَ آمَنُواْ لَوْلاَ نُزِّلَتْ سُورَةٌ فَإِذَآ أُنزِلَتْ سُورَةٌ مُّحْكَمَةٌ وَذُكِرَ فِيهَا ٱلْقِتَالُ رَأَيْتَ ٱلَّذِينَ فِي قُلُوبِهِمْ مَّرَضٌ يَنظُرُونَ إِلَيْكَ نَظَرَ ٱلْمَغْشِيِّ عَلَيْهِ مِنَ ٱلْمَوْتِ فَأَوْلَىٰ لَهُمْ

[47:20] En de gelovigen zeggen: “Waarom is er geen Surah geopenbaard?” Maar wanneer een beslissende Surah wordt geopenbaard en daarin over vechten wordt gesproken, zult gij hen in wier hart een ziekte is naar u zien kijken als iemand die bezwijmt in de dood. Maar voor hen ware het beter,

طَاعَةٌ وَقَوْلٌ مَّعْرُوفٌ فَإِذَا عَزَمَ ٱلأَمْرُ فَلَوْ صَدَقُواْ ٱللَّهَ لَكَانَ خَيْراً لَّهُمْ

[47:21] Gehoorzaamheid [te betonen] en goede woorden [te spreken]. En wanneer de zaak is beslecht, is het voor hen beter indien zij Allāh trouw blijven.

 فَهَلْ عَسَيْتُمْ إِن تَوَلَّيْتُمْ أَن تُفْسِدُواْ فِي ٱلأَرْضِ وَتُقَطِّعُوۤاْ أَرْحَامَكُمْ

[47:22] Zult gij dan niet door u af te wenden verderf in het land brengen en uw familiebanden verbreken?

 أَوْلَـٰئِكَ ٱلَّذِينَ لَعَنَهُمُ ٱللَّهُ فَأَصَمَّهُمْ وَأَعْمَىٰ أَبْصَارَهُمْ

[47:23] Dezen zijn het, die Allāh heeft vervloekt, zodat Hij hen doof heeft gemaakt en hun ogen verblind.

أَفَلاَ يَتَدَبَّرُونَ ٱلْقُرْآنَ أَمْ عَلَىٰ قُلُوبٍ أَقْفَالُهَآ

[47:24] Willen zij dan niet over de Qur’ān nadenken, of zijn er sloten op hun hart?

 إِنَّ ٱلَّذِينَ ٱرْتَدُّواْ عَلَىٰ أَدْبَارِهِمْ مِّن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمُ ٱلْهُدَى ٱلشَّيْطَانُ سَوَّلَ لَهُمْ وَأَمْلَىٰ لَهُمْ

[47:25] Waarlijk, voor hen die hun rug omkeren nadat de leiding hun duidelijk is geworden, heeft Satan het gemakkelijk gemaakt en hun verlangens opgewekt.

ذَلِكَ بِأَنَّهُمْ قَالُواْ لِلَّذِينَ كَرِهُواْ مَا نَزَّلَ ٱللَّهُ سَنُطِيعُكُمْ فِي بَعْضِ ٱلأَمْرِ وَٱللَّهُ يَعْلَمُ إِسْرَارَهُمْ

[47:26] Dat is doordat zij tot degenen die haten wat Allāh heeft geopenbaard, zeggen: “Wij willen u in sommige zaken gehoorzamen.” Maar Allāh kent hun geheimen.

فَكَيْفَ إِذَا تَوَفَّتْهُمُ ٱلْمَلاَئِكَةُ يَضْرِبُونَ وُجُوهَهُمْ وَأَدْبَارَهُمْ

[47:27] En hoe [zal het zijn] wanneer de engelen bij de dood hun ziel zullen nemen, hun aangezicht en hun rug treffend?

ذَلِكَ بِأَنَّهُمُ ٱتَّبَعُواْ مَآ أَسْخَطَ ٱللَّهَ وَكَرِهُواْ رِضْوَٰنَهُ فَأَحْبَطَ أَعْمَٰلَهُمْ

[47:28] Omdat zij datgene volgen wat Allāh vertoornt en haten wat Hem behaagt, daarom heeft Hij hun werken vruchteloos gemaakt.

أَمْ حَسِبَ ٱلَّذِينَ فِي قُلُوبِهِمْ مَّرَضٌ أَن لَّن يُخْرِجَ ٱللَّهُ أَضْغَانَهُمْ

[47:29] Denken zij wier hart ziek is, dat Allāh hun boosaardigheden niet aan het licht zou brengen?

وَلَوْ نَشَآءُ لأَرَيْنَاكَهُمْ فَلَعَرَفْتَهُم بِسِيمَاهُمْ وَلَتَعْرِفَنَّهُمْ فِي لَحْنِ ٱلْقَوْلِ وَٱللَّهُ يَعْلَمُ أَعْمَالَكُمْ 

[47:30] En indien Wij wilden, konden Wij hen [de huichelaars] aan u tonen, zodat gij hen aan hun merkteken zoudt kennen. Maar gij zult hen gewis aan hun woorden herkennen. En Allāh heeft kennis van hetgeen gij doet.

وَلَنَبْلُوَنَّكُمْ حَتَّىٰ نَعْلَمَ ٱلْمُجَاهِدِينَ مِنكُمْ وَٱلصَّابِرِينَ وَنَبْلُوَاْ أَخْبَارَكُمْ

[47:31] En Wij zullen u zeker beproeven totdat Wij diegenen onder u onderscheiden die ijverig streven en standvastig zijn. En Wij zullen uw feiten aan u openbaar maken.

 إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ وَصَدُّواْ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ وَشَآقُّواْ ٱلرَّسُولَ مِن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمُ ٱلْهُدَىٰ لَن يَضُرُّواْ ٱللَّهَ شَيْئاً وَسَيُحْبِطُ أَعْمَالَهُمْ

[47:32] Voorzeker, zij die niet geloven en [anderen] van Allāh’s pad afleiden en die de boodschapper tegenwerken, nadat de leiding hun duidelijk is geworden, zullen Allāh stellig niet schaden doch Hij zal hun werken vruchteloos maken.

 يٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُوۤاْ أَطِيعُواْ اللَّهَ وَأَطِيعُواْ ٱلرَّسُولَ وَلاَ تُبْطِلُوۤاْ أَعْمَالَكُمْ

[47:33] O. gij die gelooft, gehoorzaamt Allāh en de boodschapper en maakt uw werken niet nutteloos.

 إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ وَصَدُّواْ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ ثُمَّ مَاتُواْ وَهُمْ كُفَّارٌ فَلَن يَغْفِرَ ٱللَّهُ لَهُمْ

[47:34] Waarlijk, de ongelovigen, die van het pad van Allāh afleiden en sterven, terwijl zij ongelovig zijn, Allāh zal hen zeker niet vergeven.

فَلاَ تَهِنُواْ وَتَدْعُوۤاْ إِلَى ٱلسَّلْمِ وَأَنتُمُ ٱلأَعْلَوْنَ وَٱللَّهُ مَعَكُمْ وَلَن يَتِرَكُمْ أَعْمَالَكُمْ

[47:35] Weifelt daarom niet noch roept om vrede, want gij zult de overhand hebben. Allāh is met u en Hij zal uw daden niet teniet doen.

إِنَّمَا ٱلْحَيَٰوةُ ٱلدُّنْيَا لَعِبٌ وَلَهْوٌ وَإِن تُؤْمِنُواْ وَتَتَّقُواْ يُؤْتِكُمْ أُجُورَكُمْ وَلاَ يَسْأَلْكُمْ أَمْوَٰلَكُمْ

[47:36] Het leven dezer wereld is slechts een spel en een [ijdel] vermaak, en indien gij gelooft en [Allāh] vreest, zal Hij u belonen en zal u niet om uw [gehele] bezit vragen.

إِن يَسْأَلْكُمُوهَا فَيُحْفِكُمْ تَبْخَلُواْ وَيُخْرِجْ أَضْغَانَكُمْ

[47:37] Want indien Hij dit van u zou vragen en er op zou aandringen, zoudt gij vrekkig worden en Hij zou uw boosaardigheden aan het licht brengen.

 هَا أَنتُمْ هَـٰؤُلاَءِ تُدْعَوْنَ لِتُنفِقُواْ فِي سَبِيلِ ٱللَّهِ فَمِنكُم مَّن يَبْخَلُ وَمَن يَبْخَلْ فَإِنَّمَا يَبْخَلُ عَن نَّفْسِهِ وَٱللَّهُ ٱلْغَنِيُّ وَأَنتُمُ ٱلْفُقَرَآءُ وَإِن تَتَوَلَّوْاْ يَسْتَبْدِلْ قَوْماً غَيْرَكُمْ ثُمَّ لاَ يَكُونُوۤاْ أَمْثَالَكُم

[47:38] Ziet, gij zijt het, die geroepen wordt ter wille van Allāh [een deel van uw vermogen] te geven, maar er zijn sommigen onder u die vrekkig zijn. En wie vrekkig is, is dit slechts tegen zichzelf. Allāh is Zichzelf – genoeg en gij zijt nooddruftig. En indien gij u [van de Waarheid] afwendt, zal Hij een ander volk in uw plaats brengen en dezen zullen uw gelijken niet zijn.

Deel 1

Deel 2

بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

ٱلرَّحْمَـٰنُ

[55:1] De Barmhartige

 عَلَّمَ ٱلْقُرْآنَ

[55:2] Heeft de Qur’ān onderwezen.

خَلَقَ ٱلإِنسَانَ

[55:3] Hij heeft de mens geschapen

عَلَّمَهُ ٱلبَيَانَ

[55:4] En heeft hem de uiteenzetting [er van] geleerd.

ٱلشَّمْسُ وَٱلْقَمَرُ بِحُسْبَانٍ

[55:5] De zon en de maan doorlopen hun banen volgens het plan.

 وَٱلنَّجْمُ وَٱلشَّجَرُ يَسْجُدَانِ

[55:6] En planten en bomen aanbidden Hem.

وَٱلسَّمَآءَ رَفَعَهَا وَوَضَعَ ٱلْمِيزَانَ

[55:7] Hij heeft de hemel hoog er boven verheven en een evenwicht bepaald

أَلاَّ تَطْغَوْاْ فِي ٱلْمِيزَانِ

[55:8] Opdat gij het evenwicht niet zoudt verstoren.

وَأَقِيمُواْ ٱلْوَزْنَ بِٱلْقِسْطِ وَلاَ تُخْسِرُواْ ٱلْمِيزَانَ

[55:9] Houdt de weegschaal naar recht en doet aan de maat niet tekort.

وَٱلأَرْضَ وَضَعَهَا لِلأَنَامِ

[55:10] En Hij heeft de aarde voor Zijn schepselen gemaakt,

 فِيهَا فَاكِهَةٌ وَٱلنَّخْلُ ذَاتُ ٱلأَكْمَامِ

[55:11] Daarop zijn vruchten en palmbomen met scheden,

وَٱلْحَبُّ ذُو ٱلْعَصْفِ وَٱلرَّيْحَانُ

[55:12] En gebolsterd graan en geurige bloemen,

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:13] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

خَلَقَ ٱلإِنسَانَ مِن صَلْصَالٍ كَٱلْفَخَّارِ

[55:14] Hij schiep de mens uit droge klei, als aardewerk.

 وَخَلَقَ ٱلْجَآنَّ مِن مَّارِجٍ مِّن نَّارٍ

[55:15] En Hij schiep de djinn uit de vlam van Vuur.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:16] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

رَبُّ ٱلْمَشْرِقَيْنِ وَرَبُّ ٱلْمَغْرِبَيْنِ

[55:17] De Heer van de twee Oosten en de Heer van de twee Westen!

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:18] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

مَرَجَ ٱلْبَحْرَيْنِ يَلْتَقِيَانِ

[55:19] Hij heeft de twee zeeën gescheiden, die elkander eens zullen ontmoeten.

بَيْنَهُمَا بَرْزَخٌ لاَّ يَبْغِيَانِ

[55:20] Daartussen is een versperring geplaatst welke zij niet kunnen passeren.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:21] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 يَخْرُجُ مِنْهُمَا ٱلُّلؤْلُؤُ وَٱلمَرْجَانُ

[55:22] Er komen paarlen en koraal uit beide [zeeën] vandaan.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:23] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

وَلَهُ ٱلْجَوَارِ ٱلْمُنشَئَاتُ فِي ٱلْبَحْرِ كَٱلأَعْلاَمِ

[55:24] En van Hem zijn de bergenhoge schepen op zee.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:25] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

كُلُّ مَنْ عَلَيْهَا فَانٍ

[55:26] Al hetgeen is, zal vergaan.

وَيَبْقَىٰ وَجْهُ رَبِّكَ ذُو ٱلْجَلاَلِ وَٱلإِكْرَامِ

[55:27] En er blijft alleen het Aangezicht van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid en Eer.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:28] Welke van de gunsten van uw Heer zult gij dan ontkennen?

يَسْأَلُهُ مَن فِي ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلأَرْضِ كُلَّ يَوْمٍ هُوَ فِي شَأْنٍ

[55:29] Van Hem smeken allen, die in de hemelen en op aarde zijn, [gunsten] af. Elk dag toont Hij een andere Heerlijkheid.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:30] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 سَنَفْرُغُ لَكُمْ أَيُّهَ ٱلثَّقَلاَنِ

[55:31] Wij zullen spoedig met u afrekenen, o gij twee volkeren!

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:32] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 يٰمَعْشَرَ ٱلْجِنِّ وَٱلإِنسِ إِنِ ٱسْتَطَعْتُمْ أَن تَنفُذُواْ مِنْ أَقْطَارِ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلأَرْضِ فَٱنفُذُواْ لاَ تَنفُذُونَ إِلاَّ بِسُلْطَانٍ

[55:33] O, groep van djinn en mensen; als gij de grenzen der hemelen en der aarde wilt overschrijden, probeert dit dan. Doch gij zult dit zonder gezag stellig niet kunnen doen.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:34] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 يُرْسَلُ عَلَيْكُمَا شُوَاظٌ مِّن نَّارٍ وَنُحَاسٌ فَلاَ تَنتَصِرَانِ

[55:35] Er zullen vurige vlammen en gesmolten koper tegen u worden gezonden en gij zult u niet kunnen verweren.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:36] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

فَإِذَا ٱنشَقَّتِ ٱلسَّمَآءُ فَكَانَتْ وَرْدَةً كَٱلدِّهَانِ

[55:37] En wanneer de hemel uiteengespleten en rossig wordt als een roodgeverfde huid.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:38] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 فَيَوْمَئِذٍ لاَّ يُسْأَلُ عَن ذَنبِهِ إِنسٌ وَلاَ جَآنٌّ

[55:39] Op die Dag zullen mens noch djinn worden ondervraagd over hun zonden.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:40] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

يُعْرَفُ ٱلْمُجْرِمُونَ بِسِيمَاهُمْ فَيُؤْخَذُ بِٱلنَّوَاصِي وَٱلأَقْدَامِ 

[55:41] De schuldigen zullen aan hun kenmerken worden herkend en zij zullen worden gegrepen bij haren en voeten.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:42] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 هَـٰذِهِ جَهَنَّمُ ٱلَّتِي يُكَذِّبُ بِهَا ٱلْمُجْرِمُونَ

[55:43] Dit is de hel door de schuldigen verloochend.

 يَطُوفُونَ بَيْنَهَا وَبَيْنَ حَمِيمٍ آنٍ

[55:44] Zij zullen daar tussen vuur en fel kokend water rondgaan.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:45] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 وَلِمَنْ خَافَ مَقَامَ رَبِّهِ جَنَّتَانِ

[55:46] Maar er zullen voor hem die het verschijnen voor zijn Heer vreest, twee tuinen zijn,

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:47] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

ذَوَاتَآ أَفْنَانٍ

[55:48] Van verschillende soort.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:49] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

فِيهِمَا عَيْنَانِ تَجْرِيَانِ

[55:50] In beide zullen twee fonteinen stromen.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:51] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 فِيهِمَا مِن كُلِّ فَاكِهَةٍ زَوْجَانِ

[55:52] Daarin zullen alle vruchten tweesoortig zijn.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:53] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

مُتَّكِئِينَ عَلَى فُرُشٍ بَطَآئِنُهَا مِنْ إِسْتَبْرَقٍ وَجَنَى ٱلْجَنَّتَيْنِ دَانٍ

[55:54] Zij zullen zich neervlijen op divans met tapijten waarvan de voeringen van dikke zijde zullen zijn. En het fruit der tuinen zal dicht bij de hand liggen.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:55] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

فِيهِنَّ قَاصِرَاتُ ٱلطَّرْفِ لَمْ يَطْمِثْهُنَّ إِنسٌ قَبْلَهُمْ وَلاَ جَآنٌّ

[55:56] Daarin zullen kuise meisjes zijn met zedige blik, door mens noch djinn ooit aangeraakt.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:57] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

كَأَنَّهُنَّ ٱلْيَاقُوتُ وَٱلْمَرْجَانُ

[55:58] Als waren zij robijnen en koralen.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:59] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

هَلْ جَزَآءُ ٱلإِحْسَانِ إِلاَّ ٱلإِحْسَانُ

[55:60] De beloning van goedheid kan niet anders dan goedheid zijn.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:61] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

وَمِن دُونِهِمَا جَنَّتَانِ

[55:62] En naast deze twee zijn er nog twee tuinen.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:63] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

مُدْهَآمَّتَانِ

[55:64] Donkergroen van gebladerte,

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:65]Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

فِيهِمَا عَيْنَانِ نَضَّاخَتَانِ

[55:66] Daarin zullen ook twee bronnen zijn die water in overvloed spuiten.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:67] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 فِيهِمَا فَاكِهَةٌ وَنَخْلٌ وَرُمَّانٌ

[55:68] In beide zullen er vruchten, dadels en granaatappels zijn.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:69] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

فِيهِنَّ خَيْرَاتٌ حِسَانٌ

[55:70] Daarin zullen goede en schone meisjes zijn.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:71] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

حُورٌ مَّقْصُورَاتٌ فِي ٱلْخِيَامِ

[55:72] Schonen in paviljoenen gehuisvest.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:73] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 لَمْ يَطْمِثْهُنَّ إِنسٌ قَبْلَهُمْ وَلاَ جَآنٌّ

[55:74] Die vóór hen mensen noch djinn hebben aangeraakt.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:75] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 مُتَّكِئِينَ عَلَىٰ رَفْرَفٍ خُضْرٍ وَعَبْقَرِيٍّ حِسَانٍ

[55:76] Rustend op groene kussens en prachtige tapijten.

فَبِأَيِّ آلاۤءِ رَبِّكُمَا تُكَذِّبَانِ

[55:77] Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?

 تَبَارَكَ ٱسْمُ رَبِّكَ ذِي ٱلْجَلاَلِ وَٱلإِكْرَامِ

[55:78] Gezegend zij de naam van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid en Eer.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 نۤ وَٱلْقَلَمِ وَمَا يَسْطُرُونَ

[68:1] Noen. Bij de pen, en bij hetgeen zij schrijven.

مَآ أَنتَ بِنِعْمَةِ رَبِّكَ بِمَجْنُونٍ

[68:2] Gij zijt, bij de gratie van uw Heer, geen krankzinnige.

وَإِنَّ لَكَ لأَجْراً غَيْرَ مَمْنُونٍ

[68:3] En voorzeker er is een beloning voor u dat niet zal ophouden.

وَإِنَّكَ لَعَلَىٰ خُلُقٍ عَظِيمٍ

[68:4] En gij staat zeker op hoog zedelijk peil.

 فَسَتُبْصِرُ وَيُبْصِرُونَ

[68:5] En gij zult zien en zij [de ongelovigen] zullen ook zien,

بِأَييِّكُمُ ٱلْمَفْتُونُ

[68:6] Wie van u bezeten is.

 إِنَّ رَبَّكَ هُوَ أَعْلَمُ بِمَن ضَلَّ عَن سَبِيلِهِ وَهُوَ أَعْلَمُ بِٱلْمُهْتَدِينَ

[68:7] Zeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn weg afdwaalt en Hij kent het beste degenen die de leiding volgen.

فَلاَ تُطِعِ ٱلْمُكَذِّبِينَ

[68:8] Dus gehoorzaam de loochenaars niet.

وَدُّواْ لَوْ تُدْهِنُ فَيُدْهِنُونَ

[68:9] Zij zouden willen dat gij meegaande waart, dan zouden zij ook meegaande kunnen zijn.

 وَلاَ تُطِعْ كُلَّ حَلاَّفٍ مَّهِينٍ

[68:10] En geef geen gehoor aan een verachtelijke eed aflegger,

 هَمَّازٍ مَّشَّآءٍ بِنَمِيمٍ

[68:11] Lasteraar, achterklapper.

مَّنَّاعٍ لِّلْخَيْرِ مُعْتَدٍ أَثِيمٍ

[68:12] Tegenhouder van het goede, overtreder, zondaar,

عُتُلٍّ بَعْدَ ذَلِكَ زَنِيمٍ

[68:13] Laatdunkend, bovendien een berucht misdadiger,

أَن كَانَ ذَا مَالٍ وَبَنِينَ

[68:14] Omdat hij rijkdommen en kinderen bezit.

 إِذَا تُتْلَىٰ عَلَيْهِ آيَاتُنَا قَالَ أَسَاطِيرُ ٱلأَوَّلِينَ

[68:15] Wanneer Onze woorden aan hem worden voorgedragen, zegt hij: “Fabelen der ouden.”

 سَنَسِمُهُ عَلَى ٱلْخُرْطُومِ

[68:16] Wij zullen hem op de neus brandmerken.

 إِنَّا بَلَوْنَاهُمْ كَمَا بَلَوْنَآ أَصْحَابَ ٱلْجَنَّةِ إِذْ أَقْسَمُواْ لَيَصْرِمُنَّهَا مُصْبِحِينَ

[68:17] Voorwaar, Wij zullen hen [de ongelovigen] op de proef stellen zoals Wij de eigenaars van een tuin beproefden toen zij zwoeren dat zij zeker het fruit daarvan in de vroege morgen zouden plukken.

وَلاَ يَسْتَثْنُونَ

[68:18] En zij maakten geen voorbehoud.

فَطَافَ عَلَيْهَا طَآئِفٌ مِّن رَّبِّكَ وَهُمْ نَآئِمُونَ

[68:19] Toen kwam er van uw Heer een bezoeking over hen, terwijl zij sliepen,

 فَأَصْبَحَتْ كَٱلصَّرِيمِ

[68:20] Waardoor [de Tuin] werd als een gemaaid veld.

فَتَنَادَوْاْ مُصْبِحِينَ

[68:21] Toen riepen zij tot elkander in de morgen,

 أَنِ ٱغْدُواْ عَلَىٰ حَرْثِكُمْ إِن كُنتُمْ صَارِمِينَ

[68:22] Zeggende: “Gaat vroeg naar uw veld indien gij het fruit wilt plukken.”

 فَٱنطَلَقُواْ وَهُمْ يَتَخَافَتُونَ

[68:23] En zij gingen fluisterend met elkander op weg.

أَن لاَّ يَدْخُلَنَّهَا ٱلْيَوْمَ عَلَيْكُمْ مِّسْكِينٌ

[68:24] “Laat heden geen arme bij u binnen komen.”

وَغَدَوْاْ عَلَىٰ حَرْدٍ قَادِرِينَ

[68:25] En zij gingen vroeg in de morgen uit, [denkende] dat zij de macht hadden om het te verhinderen.

فَلَمَّا رَأَوْهَا قَالُوۤاْ إِنَّا لَضَآلُّونَ

[68:26] Maar toen zij de tuin zagen, zeiden zij: “Voorwaar, wij zijn verdwaald!

 بَلْ نَحْنُ مَحْرُومُونَ

[68:27] Neen, wij zijn beroofd.”

 قَالَ أَوْسَطُهُمْ أَلَمْ أَقُلْ لَّكُمْ لَوْلاَ تُسَبِّحُونَ

[68:28] De beste onder hen sprak: “Zeide ik niet tot u: ’Waarom looft gij [Allāh Ta’ālā] niet?’”

 قَالُواْ سُبْحَانَ رَبِّنَآ إِنَّا كُنَّا ظَالِمِينَ

[68:29] Nu riepen zij uit: “Glorie zij U, onze Heer! Voorzeker wij waren onrechtvaardig.”

 فَأَقْبَلَ بَعْضُهُمْ عَلَىٰ بَعْضٍ يَتَلاَوَمُونَ

[68:30] Toen gingen zij elkaar beschuldigen.

قَالُواْ يٰوَيْلَنَا إِنَّا كُنَّا طَاغِينَ

[68:31] En zeiden: “Wee ons, wij waren inderdaad overtreders.

عَسَىٰ رَبُّنَآ أَن يُبْدِلَنَا خَيْراً مِّنْهَآ إِنَّآ إِلَىٰ رَبِّنَا رَاغِبُونَ

[68:32] Het kan zijn dat onze Heer ons een betere tuin dan deze zal geven, wij wenden ons tot onze Heer.”

 كَذَلِكَ ٱلْعَذَابُ وَلَعَذَابُ ٱلآخِرَةِ أَكْبَرُ لَوْ كَانُواْ يَعْلَمُونَ

[68:33] Zo is de straf [voor dit leven]. En voorwaar, de straf van het Hiernamaals zal nog groter zijn, konden zij dit maar begrijpen!

 إِنَّ لِّلْمُتَّقِينَ عِنْدَ رَبِّهِمْ جَنَّاتِ ٱلنَّعِيمِ

[68:34] Inderdaad, voor de rechtvaardigen zijn er verrukkelijke tuinen bij hun Heer!

أَفَنَجْعَلُ ٱلْمُسْلِمِينَ كَٱلْمُجْرِمِينَ

[68:35] Zullen Wij dan degenen die zich onderwerpen even als de schuldigen behandelen?

 مَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ

[68:36] Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?

أَمْ لَكُمْ كِتَابٌ فِيهِ تَدْرُسُونَ

[68:37] Hebt gij een Boek waarin gij leest?

إِنَّ لَكُمْ فِيهِ لَمَا تَخَيَّرُونَ

[68:38] Dat gij alles waarnaar gij verlangt zult verkrijgen?

أَمْ لَكُمْ أَيْمَانٌ عَلَيْنَا بَالِغَةٌ إِلَىٰ يَوْمِ ٱلْقِيَامَةِ إِنَّ لَكُمْ لَمَا تَحْكُمُونَ

[68:39] Of hebt gij enige verdragen met Ons gesloten tot de Dag der Opstanding zodat gij dan alles zult hebben wat gij zult willen?

سَلْهُمْ أَيُّهُم بِذَلِكَ زَعِيمٌ

[68:40] Vraag hun, wie van hen daar borg voor is.

 أَمْ لَهُمْ شُرَكَآءُ فَلْيَأتُواْ بِشُرَكَآئِهِمْ إِن كَانُواْ صَادِقِينَ

[68:41] Of hebben zij soms deelgenoten? Laten zij dan deze naar voren brengen als zij de waarheid spreken.

 يَوْمَ يُكْشَفُ عَن سَاقٍ وَيُدْعَوْنَ إِلَى ٱلسُّجُودِ فَلاَ يَسْتَطِيعُونَ

[68:42] Op de Dag, waarop men beangstigd wordt, zullen zij geroepen worden te prosterneren, maar zij zullen dat niet kunnen doen.

 خَٰشِعَةً أَبْصَٰرُهُمْ تَرْهَقُهُمْ ذِلَّةٌ وَقَدْ كَانُواْ يُدْعَوْنَ إِلَى ٱلسُّجُودِ وَهُمْ سَٰلِمُونَ

[68:43] Hun ogen zullen terneergeslagen zijn en vernedering zal hen overvallen, want zij werden tot het Sajdah geroepen toen hun niets ontbrak [en zij deden het niet].

 فَذَرْنِي وَمَن يُكَذِّبُ بِهَـٰذَا ٱلْحَدِيثِ سَنَسْتَدْرِجُهُمْ مِّنْ حَيْثُ لاَ يَعْلَمُونَ

[68:44] Laat Mij en degenen die deze aankondiging loochenen, alleen. Wij zullen hen stap voor stap [de vernietiging] doen naderen, op een wijze die zij niet kennen.

 وَأُمْلِي لَهُمْ إِنَّ كَيْدِي مَتِينٌ

[68:45] En Ik geef hun uitstel; want Mijn opzet is sterk.

أَمْ تَسْأَلُهُمْ أَجْراً فَهُمْ مِّن مَّغْرَمٍ مُّثْقَلُونَ

[68:46] Vraagt gij van hen een beloning voor u zelf zodat zij onder schuld gebukt gaan?

 أَمْ عِندَهُمُ ٱلْغَيْبُ فَهُمْ يَكْتُبُونَ

[68:47] Of hebben zij kennis van het onzienlijke, zodat zij het kunnen opschrijven?

فَٱصْبِرْ لِحُكْمِ رَبِّكَ وَلاَ تَكُن كَصَاحِبِ ٱلْحُوتِ إِذْ نَادَىٰ وَهُوَ مَكْظُومٌ

[68:48] Wacht geduldig op het gebod van uw Heer en wees niet als de man van de vis toen hij [Allāh Ta’ālā] aanriep terwijl hij misnoegd was.

لَّوْلاَ أَن تَدَارَكَهُ نِعْمَةٌ مِّن رَّبِّهِ لَنُبِذَ بِٱلْعَرَآءِ وَهُوَ مَذْمُومٌ

[68:49] Als een gunst van zijn Heer hem niet had bereikt dan zou hij zeker op een dorre kust geworpen zijn, terwijl hij vernederd werd.

فَٱجْتَبَاهُ رَبُّهُ فَجَعَلَهُ مِنَ ٱلصَّالِحِينَ

[68:50] Maar zijn Heer verkoos hem en maakte hem tot één der goeden.

وَإِن يَكَادُ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ لَيُزْلِقُونَكَ بِأَبْصَارِهِمْ لَمَّا سَمِعُواْ ٱلذِّكْرَ وَيَقُولُونَ إِنَّهُ لَمَجْنُونٌ

[68:51] En de ongelovigen wanneer zij het vermaan horen willen u met hun blikken gaarne ten val brengen; en zij zeggen: “Hij is zeker krankzinnig.”

وَمَا هُوَ إِلاَّ ذِكْرٌ لِّلْعَالَمِينَ

[68:52] Neen, het [Boek] is niets dan een vermaning voor de werelden.

Deel 1

Deel 2

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 عَبَسَ وَتَوَلَّىٰ

[80:1] Hij [de Profeet ﷺ] fronste [zijn voorhoofd] en wendde zich af.

 أَن جَآءَهُ ٱلأَعْمَىٰ

[80:2] Omdat er een blinde man tot hem kwam.

 وَمَا يُدْرِيكَ لَعَلَّهُ يَزَّكَّىٰ

[80:3] [Mens] wat weet gij? Misschien wilde hij zich laten louteren.

أَوْ يَذَّكَّرُ فَتَنفَعَهُ ٱلذِّكْرَىٰ

[80:4] Of hij kon om raad komen, en die raad zou hem van nut kunnen zijn.

 أَمَّا مَنِ ٱسْتَغْنَىٰ

[80:5] Maar aan hem, die onverschillig is

 فَأَنتَ لَهُ تَصَدَّىٰ

[80:6] Schenkt gij uw aandacht,

 وَمَا عَلَيْكَ أَلاَّ يَزَّكَّىٰ

[80:7] Hoewel gij er niet voor aansprakelijk zijt als hij zich niet loutert.

 وَأَمَّا مَن جَآءَكَ يَسْعَىٰ

[80:8] Maar hij die zich tot u haast,

 وَهُوَ يَخْشَىٰ

[80:9] En Allāh [Ta’ālā] vreest,

 فَأَنتَ عَنْهُ تَلَهَّىٰ

[80:10] Voor hem zijt gij onverschillig.

 كَلاَّ إِنَّهَا تَذْكِرَةٌ

[80:11] Neen! Voorwaar, het is een vermaning.

 فَمَن شَآءَ ذَكَرَهُ

[80:12] Dus, wie het wil, laat hem er lering uit trekken.

فَي صُحُفٍ مُّكَرَّمَةٍ

[80:13] [Dit is] in verheven geschriften,

 مَّرْفُوعَةٍ مُّطَهَّرَةٍ

[80:14] Hoogstaand en rein,

بِأَيْدِي سَفَرَةٍ

[80:15] In de handen van schrijvers,

كِرَامٍ بَرَرَةٍ

[80:16] Edel, deugdzaam.

 قُتِلَ ٱلإِنسَانُ مَآ أَكْفَرَهُ

[80:17] Wee de mens! Hoe ondankbaar is hij!

 مِنْ أَيِّ شَيءٍ خَلَقَهُ

[80:18] Waaruit heeft Hij hem geschapen?

مِن نُّطْفَةٍ خَلَقَهُ فَقَدَّرَهُ

[80:19] Uit een kleine levenskiem schept Hij hem en stelt zijn verhoudingen vast.

ثُمَّ ٱلسَّبِيلَ يَسَّرَهُ

[80:20] Dan effent Hij de weg voor hem,

 ثُمَّ أَمَاتَهُ فَأَقْبَرَهُ

[80:21] Dan doet Hij hem sterven en geeft hem aan het graf over,

 ثُمَّ إِذَا شَآءَ أَنشَرَهُ

[80:22] Dan, wanneer Hij wil, zal Hij hem weer opwekken.

كَلاَّ لَمَّا يَقْضِ مَآ أَمَرَهُ

[80:23] Neen, hij heeft hetgeen Hij hem gebood, niet volbracht.

فَلْيَنظُرِ ٱلإِنسَانُ إِلَىٰ طَعَامِهِ

[80:24] Laat nu de mens naar zijn voedsel zien;

أَنَّا صَبَبْنَا ٱلْمَآءَ صَبّاً

[80:25] Hoe Wij water doen neerstromen,

ثُمَّ شَقَقْنَا ٱلأَرْضَ شَقّاً

[80:26] Dan de aarde splijten,

 فَأَنبَتْنَا فِيهَا حَبّاً

[80:27] En graan daaruit doen groeien.

وَعِنَباً وَقَضْباً

[80:28] Ook druiven en groenten,

وَزَيْتُوناً وَنَخْلاً

[80:29] En de olijfboom en de dadelpalm.

وَحَدَآئِقَ غُلْباً

[80:30] En tuinen, dicht beplant.

 وَفَاكِهَةً وَأَبّاً

[80:31] En vruchten en weiden,

مَّتَاعاً لَّكُمْ وَلأَنْعَامِكُمْ

[80:32] Voorziening voor u en uw vee!

فَإِذَا جَآءَتِ ٱلصَّآخَّةُ

[80:33] Maar als de oorverdovende roep komt,

 يَوْمَ يَفِرُّ ٱلْمَرْءُ مِنْ أَخِيهِ

[80:34] De Dag waarop een man van zijn broeder vlucht,

وَأُمِّهِ وَأَبِيهِ

[80:35] En van zijn moeder en zijn vader,

وَصَٰحِبَتِهِ وَبَنِيهِ

[80:36] En van zijn vrouw en zijn kinderen,

 لِكُلِّ ٱمْرِىءٍ مِّنْهُمْ يَوْمَئِذٍ شَأْنٌ يُغْنِيهِ

[80:37] Op die Dag zal een ieder een aangelegenheid hebben die hem bezig zal houden.

 وُجُوهٌ يَوْمَئِذٍ مُّسْفِرَةٌ

[80:38] Op die Dag zullen sommige gezichten stralend zijn,

ضَاحِكَةٌ مُّسْتَبْشِرَةٌ

[80:39] Lachend, vrolijk!

 وَوُجُوهٌ يَوْمَئِذٍ عَلَيْهَا غَبَرَةٌ

[80:40] En op andere gezichten zal op die Dag stof liggen.

تَرْهَقُهَا قَتَرَةٌ

[80:41] Duisternis zal hen bedekken.

أُوْلَـٰئِكَ هُمُ ٱلْكَفَرَةُ ٱلْفَجَرَةُ

[80:42] Dat zijn de ongelovigen, de slechten.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 وَٱلْلَّيْلِ إِذَا يَغْشَىٰ

[92:1] Bij de nacht als hij bedekt.

وَٱلنَّهَارِ إِذَا تَجَلَّىٰ

[92:2] En bij de dag wanneer hij schittert,

وَمَا خَلَقَ ٱلذَّكَرَ وَٱلأُنثَىٰ 

[92:3] En bij de schepping van man en vrouw.

 إِنَّ سَعْيَكُمْ لَشَتَّىٰ

[92:4] Voorzeker, uw streven is verschillend.

 فَأَمَّا مَنْ أَعْطَىٰ وَٱتَّقَىٰ

[92:5] Wat hem betreft die geeft en God vreest,

 وَصَدَّقَ بِٱلْحُسْنَىٰ

[92:6] En het goede aanvaardt,

فَسَنُيَسِّرُهُ لِلْيُسْرَىٰ

[92:7] Wij zullen zijn weg effenen tot welslagen.

 وَأَمَّا مَن بَخِلَ وَٱسْتَغْنَىٰ

[92:8] Maar hij, die vrekkig en onverschillig is,

وَكَذَّبَ بِٱلْحُسْنَىٰ

[92:9] En het beste verwerpt,

فَسَنُيَسِّرُهُ لِلْعُسْرَىٰ

[92:10] Wij zullen hem naar moeilijkheden leiden.

 وَمَا يُغْنِي عَنْهُ مَالُهُ إِذَا تَرَدَّىٰ

[92:11] Wanneer hij te gronde gaat zullen zijn rijkdommen hem niet baten.

إِنَّ عَلَيْنَا لَلْهُدَىٰ

[92:12] Voorwaar, het is aan Ons om te leiden.

وَإِنَّ لَنَا لَلآخِرَةَ وَٱلأُولَىٰ

[92:13] En aan Ons is het Hiernamaals en ook deze wereld.

 فَأَنذَرْتُكُمْ نَاراً تَلَظَّىٰ

[92:14] Daarom waarschuw Ik u voor het laaiend Vuur;

 لاَ يَصْلَٰهَآ إِلاَّ ٱلأَشْقَى

[92:15] Niemand zal er binnengaan dan de rampzaligste,

ٱلَّذِي كَذَّبَ وَتَوَلَّىٰ

[92:16] Die loochent en zich afwendt.

وَسَيُجَنَّبُهَا ٱلأَتْقَى

[92:17] Maar de rechtvaardige zal ver daarvan verwijderd worden.

 ٱلَّذِى يُؤْتِي مَالَهُ يَتَزَكَّىٰ

[92:18] Die zijn rijkdommen weggeeft om zich te louteren.

وَمَا لأَحَدٍ عِندَهُ مِن نِّعْمَةٍ تُجْزَىٰ

[92:19] En niemand heeft Hem een gunst bewezen waarvoor hij moet worden beloond.

 إِلاَّ ٱبْتِغَآءَ وَجْهِ رَبِّهِ ٱلأَعْلَىٰ

[92:20] Maar hij die het welbehagen zoekt van zijn Heer, de Verhevene,

وَلَسَوْفَ يَرْضَىٰ

[92:21] Weldra zal hij tevreden zijn.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 وَٱلضُّحَىٰ

[93:1] Bij de glorie van de dag.

 وَٱللَّيْلِ إِذَا سَجَىٰ

[93:2] En bij de nacht als het donker is.

مَا وَدَّعَكَ رَبُّكَ وَمَا قَلَىٰ

[93:3] Uw Heer heeft u niet verlaten, noch is Hij mishaagd over u.

وَلَلآخِرَةُ خَيْرٌ لَّكَ مِنَ ٱلأُولَىٰ

[93:4] Voorwaar, het komende uur zal beter zijn voor u dan het vorige.

وَلَسَوْفَ يُعْطِيكَ رَبُّكَ فَتَرْضَىٰ

[93:5] En voorwaar uw Heer zal u geven, en gij zult tevreden zijn.

 أَلَمْ يَجِدْكَ يَتِيماً فَآوَىٰ

[93:6] Vond Hij u niet als wees, en beschermde u?

وَوَجَدَكَ ضَآلاًّ فَهَدَىٰ

[93:7] En vond Hij u niet zoekende en leidde Hij u?

وَوَجَدَكَ عَآئِلاً فَأَغْنَىٰ

[93:8] En vond Hij u niet in armoede en verrijkte u?

فَأَمَّا ٱلْيَتِيمَ فَلاَ تَقْهَرْ

[93:9] Daarom verdruk de wees niet,

 وَأَمَّا ٱلسَّآئِلَ فَلاَ تَنْهَرْ

[93:10] En snauw de bedelaar niet af.

وَأَمَّا بِنِعْمَةِ رَبِّكَ فَحَدِّثْ

[93:11] Maar maak de gunst van uw Heer bekend.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 إِنَّا أَنزَلْنَاهُ فِي لَيْلَةِ ٱلْقَدْرِ

[97:1] Waarlijk, Wij hebben u [de Heilige Qur’ān] neergezonden, in de waardevolle nacht.

 وَمَآ أَدْرَاكَ مَا لَيْلَةُ ٱلْقَدْرِ

[97:2] Wat weet gij [er van] wat de waardevolle nacht is?

لَيْلَةُ ٱلْقَدْرِ خَيْرٌ مِّنْ أَلْفِ شَهْرٍ

[97:3] De waardevolle nacht is beter dan duizend maanden.

 تَنَزَّلُ ٱلْمَلاَئِكَةُ وَٱلرُّوحُ فِيهَا بِإِذْنِ رَبِّهِم مِّن كُلِّ أَمْرٍ

[97:4] Daarin dalen engelen en de Geest door Allāhs gebod neder [zeggende]

 سَلاَمٌ هِيَ حَتَّىٰ مَطْلَعِ ٱلْفَجْرِ

[97:5] “In alles Vrede,” tot het rijzen van de dageraad.

 

Jalālayn: Zie! Wij hebben het geopenbaard, dat wil zeggen de Heilige Qur’ān in zijn geheel, en Wij zonden het neer van de Bewaarde Tafel naar de hemel van deze wereld in de Nacht van de Inwijding, dat is de Nacht van grote verhevenheid. En wat zal u tonen wat u, o Mohammed ﷺ, zal bekendmaken wat de Nacht van de verordening is? [bedoeld om zijn grote status te benadrukken en er verwondering over op te wekken].

De nacht van de inzegening is beter dan duizend maanden waarin er geen nacht van inzegening is, want een rechtvaardige daad in die nacht is beter dan een daad die duizend maanden zonder die nacht wordt verricht. De engelen en de Geest, namelijk Jibra’il (alayhis salām), dalen af op die nacht, met verlof van hun Heer, op Zijn bevel, met elk gebod dat Allāh Ta’ālā heeft verordend vanaf dat jaar tot de volgende. Het is vredig dat voorafgaat aan het onderwerp tot het opkomen van de dageraad [lees tot de tijd dat het opkomt], het is vredig vanwege de talrijke begroetingen van vrede salām die erin worden uitgesproken door de engelen die, elke keer als ze een gelovige man of gelovige vrouw tegenkomen, hem vrede wensen.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

لَمْ يَكُنِ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ مِنْ أَهْلِ ٱلْكِتَابِ وَٱلْمُشْرِكِينَ مُنفَكِّينَ حَتَّىٰ تَأْتِيَهُمُ ٱلْبَيِّنَةُ

[98:1] De ongelovigen onder de mensen van het Boek en onder de afgodendienaren konden niet worden bevrijd, vóórdat een duidelijk bewijs tot hen gekomen was,

رَسُولٌ مِّنَ ٱللَّهِ يَتْلُواْ صُحُفاً مُّطَهَّرَةً

[98:2] Een boodschapper van Allāh, die aan hen de zuivere bladzijden voordroeg.

فِيهَا كُتُبٌ قَيِّمَةٌ

[98:3] Waarin alle geschriften verzameld zijn.

وَمَا تَفَرَّقَ ٱلَّذِينَ أُوتُواْ ٱلْكِتَابَ إِلاَّ مِن بَعْدِ مَا جَآءَتْهُمُ ٱلْبَيِّنَةُ

[98:4] En de mensen van het Boek werden eerst onenig, nadat het duidelijke teken tot hen gekomen was.

وَمَآ أُمِرُوۤاْ إِلاَّ لِيَعْبُدُواْ ٱللَّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ ٱلدِّينَ حُنَفَآءَ وَيُقِيمُواْ ٱلصَّلاَةَ وَيُؤْتُواْ ٱلزَّكَاةَ وَذَلِكَ دِينُ ٱلقَيِّمَةِ 

[98:5] En daarin werd hun slechts geboden Allāh te aanbidden, oprecht zijnde in gehoorzaamheid jegens Hem, oprecht het gebed te onderhouden en de Zakāt te betalen. Dat is de ware godsdienst.

 إِنَّ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ مِنْ أَهْلِ ٱلْكِتَابِ وَٱلْمُشْرِكِينَ فِي نَارِ جَهَنَّمَ خَالِدِينَ فِيهَآ أَوْلَـٰئِكَ هُمْ شَرُّ ٱلْبَرِيَّةِ

[98:6] Voorwaar, de ongelovigen onder de mensen van het Boek en de afgodendienaren zullen in het Vuur der hel geworpen worden, daarin zullen zij verblijven. Zij zijn de slechtste der schepselen.

 إِنَّ ٱلَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّالِحَاتِ أُوْلَـٰئِكَ هُمْ خَيْرُ ٱلْبَرِيَّةِ

[98:7] Doch zij die geloven en goede werken doen, zij zijn de beste der schepselen.

 جَزَآؤُهُمْ عِندَ رَبِّهِمْ جَنَّاتُ عَدْنٍ تَجْرِى مِنْ تَحْتِهَا ٱلأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَآ أَبَداً رِّضِىَ ٱللَّهُ عَنْهُمْ وَرَضُواْ عَنْهُ ذَلِكَ لِمَنْ خَشِيَ رَبَّهُ 

[98:8] Hun beloning is bij hun Heer; tuinen der eeuwigheid waardoor rivieren stromen en waarin zij voor altijd zullen vertoeven. Allāh zal welbehagen in hen hebben en zij zullen welbehagen in Hem hebben. Dit is voor hem, die zijn Heer vreest.

 

Jalālayn: De ongelovigen onder de min, uitlegbaar, de mensen van de Schrift en de afgodendienaars, dat wil zeggen de afgodenaanbidders, was niet van plan om te verlaten, dat wil zeggen, ze zouden hun wegen niet verlaten totdat het duidelijke bewijs, namelijk Profeet Mohammed ﷺ tot hen zou komen, dat wil zeggen, totdat het tot hen kwam; een boodschapper van Allāh Ta’ālā namelijk de Profeet ﷺ, gezuiverd van alle leugens, waarin oprechte voorschriften staan, geschreven uitspraken die oprecht zijn, dat wil zeggen, degene die reciteert wat alles bevat en dat is de Heilige Qur’ān.

Sommigen van hen geloofden er dus in, terwijl anderen ongelovig waren. En degenen aan wie de Schrift werd gegeven, raakten niet verdeeld over het geloof in hem, de Profeet ﷺ, tenzij nadat het duidelijke bewijs tot hen was gekomen, namelijk dat van de Profeet ﷺ of de Heilige Qur’ān, die hij als zijn wonder bracht.

Vóór zijn komst hadden ze allemaal afgesproken in hem te geloven als hij zou komen; en degenen die onder hen niet in Hem geloofden, werden jaloers op Hem. En hun werd alleen bevolen in hun Schrift, de Thora en de Bijbel, om Allāh Ta’ālā te aanbidden; voegde eraan toe, de religie puur aan Hem wijdend, vrij van enige afgoderij, als hanīfs die oprecht waren in het volgen van de religie van Abraham en de religie van Profeet Mohammed ﷺ toen hij zou komen [dus hoe komt het dat ze niet in hem geloofden? en om het gebed in te stellen en de aalmoezen te betalen. Dat is de oprechte religie, de oprechte geloofsbelijdenis.] Waarlijk, de ongelovigen onder de mensen van de Schrift en de afgodendienaars zullen in het vuur van de hel zijn om daarin te verblijven; het zal voor hen worden verordend door Allāh Ta’ālā, verheven zij Hij, daarin te verblijven [dat zijn de ergste schepselen].

Waarlijk, zij die geloven en rechtvaardige daden verrichten [zij zijn de beste schepselen] hun beloning bij hun Heer zal de hoven van Eden zijn als een woonplaats, waaronder rivieren stromen, waarin zij eeuwig zullen verblijven. Allāh Ta’ālā is blij met hen vanwege hun gehoorzaamheid aan Hem en zij zijn blij met Hem vanwege Zijn beloning. Dat is de beloning voor hem die zijn Heer vreest, voor hem die Zijn straf vreest en daarom ophoudt Hem ongehoorzaam te zijn, verheven zij Hij.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 إِذَا زُلْزِلَتِ ٱلأَرْضُ زِلْزَالَهَا

[99:1] Wanneer de aarde hevig zal worden geschud,

وَأَخْرَجَتِ ٱلأَرْضُ أَثْقَالَهَا

[99:2] En zij haar binnenste naar buiten zal keren,

 وَقَالَ ٱلإِنسَانُ مَا لَهَا

[99:3] En de mens zal zeggen: “Wat is er met haar gebeurd?”

 يَوْمَئِذٍ تُحَدِّثُ أَخْبَارَهَا

[99:4] Op die Dag zal de aarde haar geschiedenis mededelen,

 بِأَنَّ رَبَّكَ أَوْحَىٰ لَهَا

[99:5] Omdat uw Heer het haar heeft geopenbaard.

 يَوْمَئِذٍ يَصْدُرُ ٱلنَّاسُ أَشْتَاتاً لِّيُرَوْاْ أَعْمَالَهُمْ

[99:6] Op die Dag zullen de mensen in verschillende groepen te voorschijn komen opdat hun hun werken getoond zullen worden.

فَمَن يَعْمَلْ مِثْقَالَ ذَرَّةٍ خَيْراً يَرَهُ

[99:7] Wie ter grootte van een atoom goed deed, zal dit aanschouwen.

وَمَن يَعْـمَلْ مِثْقَالَ ذَرَّةٍ شَرّاً يَرَهُ

[99:8] En wie ter grootte van een atoom kwaad deed, zal ook dat aanschouwen.

 

Jalālayn: Wanneer de aarde wordt geschud, wanneer zij wordt geschud voor het opkomen van het Uur, met haar laatste beving, met haar meest hevige schommeling, een die past bij haar grootte, en de aarde haar lasten voortbrengt, haar verborgen schatten en haar doden, ze op haar oppervlak werpt, en de mens de ongelovige in de opstanding zegt: ‘Wat is er verkeerd mee?’ [in ontkenning van die situatie].  Op die dag vervangt het zijn kronieken, zal vertellen, zal informeren over de goede en slechte daden die erin zijn begaan, want zijn Heer zal het hebben geïnspireerd, dat wil zeggen, Hij zal haar hebben bevolen dit te doen [in een hadīth staat: ‘Het, de aarde, zal getuigen van elke afzonderlijke daad begaan door elke dienaar en dienstmaagd op haar oppervlak’.] Op die dag zal de mensheid voortkomen, zij zullen vertrekken van de plaats van de Afrekening, in afzonderlijke groepen, die zijn verdeeld, zodat degenen die het, hun boek, bij de rechterhand nemen, naar het Paradijs zullen gaan, terwijl degenen die het bij de linkerhand nemen, naar het Vuur zullen gaan om hun daden te tonen, dat is de vergelding voor hen in het Paradijs of het Vuur. Dus wie het gewicht van een atoom aan goed doet, zal het zien, hij zal zijn beloning zien, en wie het gewicht van een atoom aan kwaad doet, zal het zien, hij zal de vergelding ervan zien.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

وَٱلْعَادِيَاتِ ضَبْحاً

[100:1] Bij de rossen die snel en snuivend ademen,

 فَٱلمُورِيَاتِ قَدْحاً

[100:2] Die vonken uit de hoeven slaan,

فَٱلْمُغِيرَاتِ صُبْحاً

[100:3] En bij de dageraad plotseling een aan val doen.

 فَأَثَرْنَ بِهِ نَقْعاً

[100:4] Daarbij stof opwerpen

فَوَسَطْنَ بِهِ جَمْعاً

[100:5] En zo door het midden der vijandelijke menigte zich een weg banen.

إِنَّ ٱلإِنسَانَ لِرَبِّهِ لَكَنُودٌ

[100:6] Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijn Heer;

وَإِنَّهُ عَلَىٰ ذَلِكَ لَشَهِيدٌ

[100:7] En waarlijk, hij is daar zelf getuige van.

 وَإِنَّهُ لِحُبِّ ٱلْخَيْرِ لَشَدِيدٌ

[100:8] En voorzeker, hij heeft een hevige begeerte naar rijkdommen.

أَفَلاَ يَعْلَمُ إِذَا بُعْثِرَ مَا فِي ٱلْقُبُورِ

[100:9] Weet zo iemand dan niet, dat hetgeen in de graven is weder zal worden opgewekt?

وَحُصِّلَ مَا فِي ٱلصُّدُورِ

[100:10] En dat het innerlijk zal worden bekend gemaakt?

 إِنَّ رَبَّهُم بِهِمْ يَوْمَئِذٍ لَّخَبِيرٌ 

[100:11] Dat hun Heer hen op die Dag volkomen kent?

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 ٱلْقَارِعَةُ

[101:1] De ramp.

مَا ٱلْقَارِعَةُ

[101:2] Wat is de ramp?

 وَمَآ أَدْرَاكَ مَا ٱلْقَارِعَةُ

[101:3] En wat weet gij (er van) wat de ramp is?

يَوْمَ يَكُونُ ٱلنَّاسُ كَٱلْفَرَاشِ ٱلْمَبْثُوثِ

[101:4] Een Dag waarop de mensen als motten verstrooid zullen zijn.

وَتَكُونُ ٱلْجِبَالُ كَٱلْعِهْنِ ٱلْمَنفُوشِ

[101:5] En de bergen als gekaarde wol

فَأَمَّا مَن ثَقُلَتْ مَوَازِينُهُ

[101:6] Dan zal hij, wiens schalen zwaar zijn,

 فَهُوَ فِي عِيشَةٍ رَّاضِيَةٍ

[101:7] Een aangenaam leven genieten.

 وَأَمَّا مَنْ خَفَّتْ مَوَازِينُهُ

[101:8] Doch hij, wiens schalen licht zijn,

 فَأُمُّهُ هَاوِيَةٌ

[101:9] Zijn toevlucht zal Hawi’jah zijn.

وَمَآ أَدْرَاكَ مَا هِيَهْ

[101:10] En gij weet niet, wat dit is.

نَارٌ حَامِيَةٌ

[101:11] Het is een laaiend Vuur.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 أَلْهَاكُمُ ٱلتَّكَّاثُرُ

[102:1] Jacht naar vermeerdering van rijkdom [en kinderen] maakt u onachtzaam,

حَتَّىٰ زُرْتُمُ ٱلْمَقَابِرَ

[102:2] Totdat u in uw graven nederdaalt.

كَلاَّ سَوْفَ تَعْلَمُونَ

[102:3] Neen – u zult weldra te weten komen,

ثُمَّ كَلاَّ سَوْفَ تَعْلَمُونَ

[102:4] Nogmaals neen! U zult weldra te weten komen.

كَلاَّ لَوْ تَعْلَمُونَ عِلْمَ ٱلْيَقِينِ

[102:5] Waarlijk, indien je de zekerheid van kennis bezit

لَتَرَوُنَّ ٱلْجَحِيمَ

[102:6] Zul je zeker de hel zien.

ثُمَّ لَتَرَوُنَّهَا عَيْنَ ٱلْيَقِينِ

[102:7] Ja, dan zul je haar met zekerheid van blik zien.

 ثُمَّ لَتُسْأَلُنَّ يَوْمَئِذٍ عَنِ ٱلنَّعِيمِ

[102:8] Op die Dag zul je ondervraagd worden over de gaven.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

وَٱلْعَصْرِ

[103:1] Bij de tijd.

 إِنَّ ٱلإِنسَانَ لَفِى خُسْرٍ

[103:2] Voorzeker, de mens is te midden van verlies.

 إِلاَّ ٱلَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّالِحَاتِ وَتَوَاصَوْاْ بِٱلْحَقِّ وَتَوَاصَوْاْ بِٱلصَّبْرِ

[103:3] Behalve degenen die geloven en goede werken doen, en elkander tot waarheid, en geduld aansporen.

Jalālayn: Met tijd! Of het kan de periode betekenen vanaf het ondergaan van de zon tot zonsondergang, of het kan het middaggebed aanduiden. Voorwaar, de mens al-insān, de generieke, verkeert in een staat van verlies in al zijn onderhandelingen. Behalve zij die geloven en goede werken verrichten, zij zijn niet in een staat van verlies en bevelen elkaar niet de waarheid te volgen, geloof en bevelen elkaar geduld te hebben in het handhaven van gehoorzaamheid en in het zich onthouden van daden van ongehoorzaamheid.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh Ta’ālā Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 ويْلٌ لِّكُلِّ هُمَزَةٍ لُّمَزَةٍ

[104:1] Wee iedere leugenaar en lasteraar!

ٱلَّذِى جَمَعَ مَالاً وَعَدَّدَهُ

[104:2] Die rijkdommen verzamelt en deze telt,

يَحْسَبُ أَنَّ مَالَهُ أَخْلَدَهُ

[104:3] Denkende dat zijn schatten hem voor eeuwig zullen behouden.

كَلاَّ لَيُنبَذَنَّ فِي ٱلْحُطَمَةِ

[104:4] Neen, hij zal zeker in het Verterende Vuur worden geworpen.

وَمَآ أَدْرَاكَ مَا ٱلْحُطَمَةُ

[104:5] En wat weet gij er van wat het verterende Vuur betekent?

 نَارُ ٱللَّهِ ٱلْمُوقَدَةُ

[104:6] Het is het Vuur dat Allāh heeft aan gewakkerd.

ٱلَّتِي تَطَّلِعُ عَلَى ٱلأَفْئِدَةِ 

[104:7] Dat boven de harten zal opstijgen.

 إِنَّهَا عَلَيْهِم مُّؤْصَدَةٌ

[104:8] Voorwaar het zal hen omsluiten

فِي عَمَدٍ مُّمَدَّدَةِ 

[104:9] In uitgestrekte rijen van zuilen.

 

Zoals eenieder het walgelijk zal vinden en afkeuren om het dode vlees van zijn/haar broeder te eten, zo zult u ook het idee om te roddelen achterwege dienen te laten.

Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) Tafsir: [O, gij die gelooft] in Mohammed ﷺ en de Qur’ān! (Schuwen veel achterdocht) dit werd geopenbaard voor twee metgezellen (radi Allāhu anhuma) van de Profeet ﷺ die roddelden over Salman al-Farsi en slecht gingen praten over Osama, de Dienaar van Allāh’s Boodschapper ﷺ. Ze bespioneerden hem om te zien of Osama echt wat de Profeet ﷺ aan hem vroeg om aan hen te geven. Allāh verbood daarom hen voor het hebben van een slechte mening over anderen, maar ook voor de verdenking en spionage, en dus openbaarde Hij: O jullie die geloven in Mohammed ﷺ en de Qur’ān, schuwen veel achterdocht over uw broer ins en outs (pas op! Enig wantrouwen is een misdaad) voor een aantal zieke gedachten en wat gij verbergt, zijn zonden! Dit is hoe de twee mannen dachten over Osama. (En spioneer niet) en probeer niet de fouten van je broeder te ontdekken, noch blijkt dat wat Allāh over hem heeft verborgen, en dit is precies wat de twee mannen deden, (noch elkaar lasteren) de twee roddelden over Salman. (Zou een van jullie graag het vlees van zijn dode broeder willen eten) op onrechtmatige wijze, zonder enige noodzaak? (Dus, verafschuw dat (zo verafschuwen de andere)). Wil één van jullie het vlees van aas etten, onwettig tenzij dit uit noodzaak is? Roddel dan niet over je broer! (En voldoe jullie plicht (aan Allāh)), vreest Allāh met betrekking tot achterklap iedereen. (Weet! Allāh is Berouw aanvaardend), Allāh vergeeft degene die berouw heeft van geroddel, (Genadevolle) in de richting van wie berouw nastreven. Hazrat Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) is de eerste mufassir van de islam, een oom van de Heilige Profeet ﷺ en een Sahābi.

Al-Jalālayn (radi Allāhu anhu) Tafsir: O jullie die geloven, schuwen veel achterdocht. Inderdaad sommige vermoedens zijn zonden, dat wil zeggen, het veroorzaakt dat iemand in zonde valt. Dit [vermoeden] kan vele vormen aannemen, zoals slecht denken over de goede mensen van onder de gelovigen – en dergelijke [goede mensen] zijn er velen – in tegenstelling tot de immorele individuen onder hen in wiens geval er geen zonde is, zolang het [vermoeden] in overeenstemming is met hun uiterlijk gedrag. En niet spioneren, niet de onvolkomenheden en fouten van de moslims vertellen door ze te zoeken, noch elkaar lasteren, niet over hem spreken door iets [te vermelden] wat hij afkerig van is, zelfs als het wel waar zou zijn. Zou iemand van jullie graag het vlees van zijn dode broer eten?  Dat wil zeggen, het zou niet goed voor hem [daartoe] zijn. Je zult het moeten verafschuwen. Dus, over hem roddelen tijdens zijn leven zou gelijk zijn aan het eten van zijn dode vlees. Deze laatste [vorm van gedrag] is aan je gesuggereerd en je was afkerig, dus ook zijn afkeur van het eerste. En vreest Allāh, dat is Zijn straf voor roddelen, door berouw te tonen. Voorzeker, Allāh is Berouw aanvaardend, het aanvaarden van het berouw van degenen die berouw tonen, Barmhartig, aan hen.

Hazrat Abu Huraira (radi Allāhu anhu) rapporteerde, dat de Heilige Profeet ﷺ vroeg, weet u wat roddelen is? De metgezellen antwoordden, Allāh en Zijn Profeet ﷺ weten het beter. Daarop vertelde de Profeet ﷺ aan de metgezellen: “Roddelen betekent uw spreken over uw broeder op een wijze die hij niet leuk vindt.” Vervolgens werd daarop gereageerd: wat is uw opinie hierover als ik feitelijk iets (een fout) in mijn broeder zie dat ….? De profeet antwoordde: als (die fout) feitelijk iets (in uw broeder) gevonden wordt wat u beweerd, heeft u in feite over hem geroddeld, en als dat niet waar is (de fout) die u in hem ziet, dan is het een eerroof.” Sahīh Muslim

Van bovenstaande hadīth kan afgeleid worden dat het kwaad spreken over iemand roddel is, als die persoon u gepraat niet leuk vindt.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 أَلَمْ تَرَ كَيْفَ فَعَلَ رَبُّكَ بِأَصْحَابِ ٱلْفِيلِ

[105:1] Hebt gij niet vernomen, hoe uw Heer de bezitters der olifanten behandelde?

 أَلَمْ يَجْعَلْ كَيْدَهُمْ فِي تَضْلِيلٍ

[105:2] Heeft Hij hun plannen niet teniet gedaan?

وَأَرْسَلَ عَلَيْهِمْ طَيْراً أَبَابِيلَ

[105:3] Zond Hij geen zwermen vogels op hen neer?

 تَرْمِيهِم بِحِجَارَةٍ مِّن سِجِّيلٍ

[105:4] En wierpen deze geen klompen klei?

فَجَعَلَهُمْ كَعَصْفٍ مَّأْكُولٍ

[105:5] Dat hen maakte als fijn gekauwd (door het vee) stro?

 

Jalālayn: Heeft u niet gedacht aan een ondervraging die bedoeld was om verwondering op te wekken met andere woorden ‘verwonderd te zijn’ over de manier waarop uw Heer met de mannen van de Olifant omging, die Mahmood heette en de mannen van Abraha waren, de koning van Jemen en zijn troepen. Hij had een kerk gebouwd in Sinaï om pelgrims weg te leiden van Mekka naar het land. Een man uit de Banū Kināna poepte erin en bevlekte de gebedsnis met het bloed van een ontmaagde maagd uit minachting ervoor. Abraha zwoer toen dat hij de Ka’aba zou neerhalen. Dus naderde hij Mekka met zijn troepen die op Jemenitische olifanten reden met Mahmood in de voorhoede, maar toen zij zich omdraaiden om de Ka’aba te vernietigen, liet Allāh Ta’ālā over hen los wat Hij in Zijn woorden vertelt. Heeft Hij hun list om de Ka’aba te vernietigen niet op een dwaalspoor gebracht, dat wil zeggen dat Hij dat heeft gedaan, en dat Hij op hen afdwaalde, en op hen losliet, zwermen vogels, vogels in drommen, de een na de ander, er wordt gezegd dat er geen enkelvoudige vorm voor is, abābīl; Maar sommigen zeggen dat het enkelvoud Abūl of Ibāl of ibbīl is, vergelijkbaar in geconstrueerd patroon die ze bekogelen met stenen van gebakken klei waardoor ze als verslonden messen worden zoals de bladeren van gewassen die door dieren zijn verteerd, vertrapt en vernietigd. Allāh Ta’ālā vernietigde elk van hen met zijn eigen steen met zijn naam erop, groter dan een linze in grootte, maar kleiner dan een kikkererwt, in staat om door een ei, een man of een olifant te dringen en door de grond te gaan. Dit vond plaats in het jaar van de geboorte van de Profeet ﷺ.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 لإِيلاَفِ قُرَيْشٍ

[106:1] Ter bescherming van de Qurayshi,

 إِيلاَفِهِمْ رِحْلَةَ ٱلشِّتَآءِ وَٱلصَّيْفِ

[106:2] Ter bescherming op hun zomer- en winterreis.

فَلْيَعْبُدُواْ رَبَّ هَـٰذَا ٱلْبَيْتِ

[106:3] Laten zij derhalve de Heer van dit Huis aanbidden.

ٱلَّذِيۤ أَطْعَمَهُم مِّن جُوعٍ وَآمَنَهُم مِّنْ خَوْفٍ

[106:4] Die hen van voedsel tegen honger heeft voorzien en van vrees bevrijd.

Jalālayn: Uit dankbaarheid voor de veiligheid van de Quraysh. Hun veiligheid voor de reis van de winter naar Jemen en de reis van de zomer naar Syrië; elk jaar maakten ze gebruik van deze twee reizen om in hun handel te voorzien op het station van Abraham in Mekka, om het Huis van Allāh Ta’ālā bij te staan, dat hun bron van trots was; de Quraysh waren de afstammelingen van al-Nadr bin Kināyah; Wie heeft hen daartegen gevoed, is vanwege de honger, en heeft hen daarvoor veilig gesteld, is vanwege angst, ze leden honger in Mekka vanwege het gebrek aan oogsten, en ze vreesden het leger van de olifant.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 أَرَأَيْتَ ٱلَّذِي يُكَذِّبُ بِٱلدِّينِ

[107:1] Hebt gij hem gezien die deze godsdienst loochent?

فَذَلِكَ ٱلَّذِي يَدُعُّ ٱلْيَتِيمَ

[107:2] Het is degene die de wees verstoot,

 وَلاَ يَحُضُّ عَلَىٰ طَعَامِ ٱلْمِسْكِينِ

[107:3] Hij wekt anderen niet op de armen te voeden.

 فَوَيْلٌ لِّلْمُصَلِّي

[107:4] En wee degenen die bidden,

 ٱلَّذِينَ هُمْ عَن صَلاَتِهِمْ سَاهُونَ

[107:5] En de gebeden achteloos opzeggen.

 ٱلَّذِينَ هُمْ يُرَآءُونَ

[107:6] En zij, die er mee te koop lopen.

 وَيَمْنَعُونَ ٱلْمَاعُونَ

[107:7] En zich er van weerhouden de behoeftige vriendelijkheid te betonen.

 

Jalālayn: Hebt gij hem gezien, die het oordeel loochent? De Vergelding en de Afrekening, dat wil zeggen: ‘Weet je wie hij is?’ Als je hem niet kent, dan. Dat wil zeggen, die hem gewelddadig wegjaagt van wat hem toekomt, en zichzelf of anderen niet aanspoort tot het voeden van de behoeftigen; dit werd geopenbaard met betrekking tot al-‘Āsī b. Wā’il of al-Walīd bin al-Mughirah. Wee dus degenen die bidden, degenen die geen acht slaan op hun gebeden, ze nalatig verzetten van hun vastgestelde tijden, degenen die doen alsof ze bidden en anderszins, en hulp weigeren die zo onbeduidend is als een naald, een bijl, een kookpot of een kom.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 إِنَّآ أَعْطَيْنَاكَ ٱلْكَوْثَرَ

[108:1] Voorwaar, Wij hebben u in overvloed het goede gegeven.

فَصَلِّ لِرَبِّكَ وَٱنْحَرْ

[108:2] Bid daarom tot uw Heer en offer.

 إِنَّ شَانِئَكَ هُوَ ٱلأَبْتَرُ

[108:3] Voorzeker, uw vijand zal uitsterven.

 

Jalālayn: Voorwaar, Wij hebben u, o Mohammed ﷺ, overvloed gegeven, de naam van een rivier in het Paradijs en de poel van de Profeet ﷺ waaromheen zijn gemeenschap zich zal verzamelen; al-Kauser betekent ook het overvloedige goede dat aan de Profeet ﷺ is gegeven, zoals het profeetschap, de Heilige Qur’ān, voorspraak en dergelijke. Bid dus tot uw Heer het gebed van het Feest van de Verbranding ‘īd al-Nahr en offer uw offer. Waarlijk, het is uw tegenstander, uw hater, die de afgescheiden is, die zich onthoudt van alle goede daden, of degene wiens lijn van nakomelingen zal worden afgesneden doordat hij er geen heeft; dit werd geopenbaard met betrekking tot al-‘Āsī bin Wā’il die de al-abtar van de Profeet ﷺ ‘de afgehakte’ noemde toen zijn zoon al-Qāsim stierf.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāhs Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 قُلْ يٰأَيُّهَا ٱلْكَافِرُونَ

[109:1] Zeg: “O gij ongelovigen,

لاَ أَعْبُدُ مَا تَعْبُدُونَ

[109:2] Ik bid niet aan, wat gij aanbidt,

وَلاَ أَنتُمْ عَابِدُونَ مَآ أَعْبُدُ

[109:3] Noch bidt gij aan, wat ik aanbid.

 وَلاَ أَنَآ عَابِدٌ مَّا عَبَدتُّمْ

[109:4] Noch wil ik aanbidden, wat gij aanbidt,

وَلاَ أَنتُمْ عَابِدُونَ مَآ أَعْبُدُ

[109:5] Nogmaals gij wilt niet aanbidden wat ik aanbid.

 لَكُمْ دِينُكُمْ وَلِيَ دِينِ

[109:6] Derhalve voor u uw godsdienst en voor mij mijn godsdienst.”

 

Jalālayn: Zeg: “O ongelovigen! Ik aanbid niet wat gij van afgoden aanbidt en gij aanbidt op dit ogenblik niet wat ik aanbid, en dat is Allāh Ta’ālā, verheven zij Hij alleen, noch zal ik in de toekomst aanbidden wat gij hebt aanbeden, noch zullen jullie in de toekomst aanbidden wat Ik aanbid, Allāh Ta’ālā wist dat ze nooit gelovigen zouden worden. Jij hebt je religie, afgoderij en ik heb een religie’, de islam, dit werd geopenbaard voordat hij het bevel kreeg om oorlog te voeren tegen de afgodendienaars.

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

إِذَا جَآءَ نَصْرُ ٱللَّهِ وَٱلْفَتْحُ

[110:1] Als de hulp van Allah en overwinning komt,

وَرَأَيْتَ ٱلنَّاسَ يَدْخُلُونَ فِي دِينِ ٱللَّهِ أَفْوَاجاً

[110:2] En je de mensen groepsgewijze ziet binnentreden tot Allāh’s godsdienst,

فَسَبِّحْ بِحَمْدِ رَبِّكَ وَٱسْتَغْفِرْهُ إِنَّهُ كَانَ تَوَّاباً

[110:3] Roem dan jouw Heer met de lof, die Hem toekomt en vraag vergiffenis van Hem; voorzeker Hij aanvaard berouw.

 

Jalālayn: Wanneer de hulp van Allāh Ta’ālā voor Zijn Profeet ﷺ tegen zijn vijanden samenkomt met de overwinning, de overwinning op Mekka, en je ziet mensen Allāh’s religie binnengaan, dat wil zeggen de Islam, in drommen in grote drommen nadat ze één voor één waren binnengegaan [dit was na de verovering van Mekka, toen de Arabieren uit alle hoeken van het land gewillig naar hem toe kwamen in gehoorzaamheid aan zijn bevel] verheerlijk dan met lof van jouw Heer, Die Hem voortdurend looft en Hem om vergiffenis vraagt, want voorwaar, Hij is altijd bereid om toe te geven. Nadat deze surah was geopenbaard, herhaalde de Profeet ﷺ vaak de woorden SubhānAllāh wa bi-Hamdihi (Glorie en lof zij Allāh Ta’ālā) en Astaghfirullah wa-atūbu ilayhi (Ik zoek vergeving bij Allāh Ta’ālā en ik heb berouw bij Hem). Met de openbaring van deze laatste surah besefte hij dat zijn einde nabij was. De overwinning op Mekka was in de Ramadān al-Mubārak van het jaar 8; de Profeet ﷺ stierf in Rabī ‘Awwal van het jaar 10.

 

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het Begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

تَبَّتْ يَدَآ أَبِي لَهَبٍ وَتَبَّ

[111:1] De macht van Abu Lahab en hijzelf zullen vergaan.

 مَآ أَغْنَىٰ عَنْهُ مَالُهُ وَمَا كَسَبَ

[111:2] Zijn rijkdommen en daden zullen hem niet baten.

 سَيَصْلَىٰ نَاراً ذَاتَ لَهَبٍ

[111:3] Weldra zal hij in een laaiend Vuur branden.

 وَٱمْرَأَتُهُ حَمَّالَةَ ٱلْحَطَبِ

[111:4] Ook zijn vrouw, de draagster van brandstof,

فِي جِيدِهَا حَبْلٌ مِّن مَّسَدٍ

[111:5] Om haar hals zal een koord van palmvezels hangen.

 

Jalālayn: Kom om, geruïneerd door de handen van Abu Lahab, met andere woorden hem allemaal [het gebruik van ‘handen’ hier om hem allemaal aan te duiden is figuurlijk en is omdat de meeste handelingen door hen worden uitgevoerd; De verklaring is een aanroeping] en vergaat hij! Moge hij geruïneerd worden! deze tabba is een predicaat zoals waar men zegt (Allāh Ta’ālā vernietigde hem en hij is inderdaad vernietigd). Toen de Profeet ﷺ hem dreigde met de tuchtiging, zei hij: ‘Als de zoon van mijn broer wat zegt waar is, dan zal ik mezelf ervan vrijkopen met mijn rijkdom en zonen!’ En het volgende werd geopenbaard: Zijn rijkdom zal hem niet baten, noch wat hij heeft verdiend. Hij zal spoedig een vuur van vlammen binnengaan, dat wil zeggen, een vuur dat vlamt, en ontstoken; deze uitspraak is de bron van zijn bijnaam, die hem werd gegeven vanwege zijn vlammende roodachtige, blanke gezicht; en zijn vrouw, Umm Jamīl de drager las van brandhout, cactus en doornen, die ze op het pad van de Profeet ﷺ gooide met een touw van palmvezel om haar nek.

 

بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

قُلْ هُوَ ٱللَّهُ أَحَدٌ

[112:1] Zeg: “Allāh is de Enige.

ٱللَّهُ ٱلصَّمَدُ

[112:2] Allāh is Zichzelf genoeg, Eeuwig.

لَمْ يَلِدْ وَلَمْ يُولَدْ

[112:3] Hij verwekte niet, noch werd Hij verwekt.

وَلَمْ يَكُنْ لَّهُ كُفُواً أَحَدٌ

[112:4] En niemand is Hem in enig opzicht gelijk.”

Over Surah Ikhlās

Surah Ikhlās is het 112e  hoofdstuk van de Heilige Qur’ān en de Nederlandse betekenis is “Trouw of Oprechtheid.” Het wordt vaak aangeduid als Absoluutheid, de Eenheid van Allāh Ta’ālā, oprechte religie, de Verklaring van [Allāh’s] Perfectie genoemd. Surah Ikhlās is een zeer krachtige en zeer korte hoofdstuk met slechts 4 ayāt (verzen). De Profeet ﷺ vroeg aan zijn metgezellen: “Is het voor u moeilijk om in één nacht een derde van de Qur’ān te reciteren?” Deze suggestie was moeilijk voor hen, dus antwoordden zij: “Wie onder ons heeft de macht om dat te doen, O Profeet ﷺ?” De Profeet ﷺ antwoordde: “Allāh (de) Eén, de Zelfvoorzienende Meester die alle schepselen nodig hebben. Surat Al-Ikhlās is gelijk aan een derde van de Qur’ān.” Sahīh Al-Bukhārī

Imām Ahmad schreef in zijn Hadith boek wat hij hoorde van Ubayy bin Ka`b (radi Allāhu anhuma), dat de afgodendienaren tegen de Profeet ﷺ zeiden: “O Mohammed! Vertel ons de afstamming van uw Heer.” Dus openbaarde Allāh Ta’ālā dit hoofdstuk.

Jalālayn:

Zeg: ‘Hij is Allāh, één Allāhu is het predicaat van Huwa (Hij is). Allāh Ta’ālā, de Eenzame, de Gezochte van allen, Allāhu ‘l-Samad vormt een subject en een predicaat al-Samad (Degene Die altijd wordt gezocht in tijden van nood). Hij heeft geen gelijkenis van Hem verwekt, noch is Hij verwekt [aangezien schepping in Zijn geval is uitgesloten]. Er is ook niemand gelijk aan Hem noch overeenkomst noch vergelijking, lahu (met Hem) is semantisch verbonden met kufuwan (gelijke) [maar gaat eraan vooraf omdat het het object is van de beoogde ontkenning; Ahadun ‘iedereen’, dat het onderwerp is van yakun ‘is daar’, is geplaatst achter het predicaat van de laatste, kufuwan ‘gelijke’] om de harmonie van het eindrijm van de verzen te behouden].

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 قُلْ أَعُوذُ بِرَبِّ ٱلْفَلَقِ

[113:1] Zeg: “Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer van de dageraad.

مِن شَرِّ مَا خَلَقَ

[113:2] Tegen het kwade van wat Hij heeft geschapen.

Tafsir: Tegen van het kwaad van wat Hij heeft gemaakt van verplichte levende wezens en niet-verplichte wezens en van alle geanimeerde dieren zoals gif enzovoort;

وَمِن شَرِّ غَاسِقٍ إِذَا وَقَبَ

[113:3] En tegen het kwade van de duisternis wanneer deze zich verspreidt.

Tafsir: en van het kwaad van de duisternis wanneer het zich verzamelt, dat is van de nacht wanneer het donker wordt en de maan wanneer het afwezig is

 وَمِن شَرِّ ٱلنَّفَّاثَاتِ فِي ٱلْعُقَدِ

[113:4] En tegen het kwade van degenen die vaste banden door boze inblazingen willen ontbinden.

Tafsir: en van het kwaad van de vrouwenblazers, tovenaressen die op knopen blazen die zij in koorden vastknopen en die in bepaalde woorden maar zonder spuug blazen; nochtans zegt al-Zamakhsharī [met dit spuug tovenaressen zoals de dochters van de genoemde Labīd].

وَمِن شَرِّ حَاسِدٍ إِذَا حَسَدَ

[113:5] En van het kwade van de benijder wanneer deze benijdt.”

Tafsir: en van het kwaad van een afgunst wanneer hij jaloers is, wanneer hij zijn afgunst manifesteert en zich er overeenkomstig naar gedraagt [zoals de genoemde Labid uit de Joden, die jaloers waren op de Profeet ﷺ] ; de vermelding van deze drie elementen van het kwaad, die al zijn opgenomen in de Verklaring [van wat Hij heeft geschapen] is vanwege de ernst van hun kwaad.

Over Surah Falaq

Imām Malik noteerde van Sayyidah Aisha (radi Allāhu anha, de echtgenote van de Profeet ﷺ]: “Wanneer de Boodschapper van Allāh Ta’ālā leed aan een kwaal, reciteerde hij de Muawwidhatayn (Surah al-Falaq en Surah an-Nās) over zichzelf en blies (over zichzelf) op zichzelf. Als zijn pijn hevig werd, zei Sayyidah Aisha (radi Allāhu anha) dat ze de Muawwidhatayn zelf op hem reciteerde en hij met zijn hand over zichzelf veegde op zoek naar de zegen van beide Surahs. Al-Bukhārī, Abu Dawood, An-Nasā’ī en Ibn Majāh

 بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

Allāh’s Naam is het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

 قُلْ أَعُوذُ بِرَبِّ ٱلنَّاسِ

[114:1] Zeg: “Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer der mensen,

Tafsir: “Zeg: ‘Ik zoek mijn toevlucht bij de Heer van de mensheid, hun Schepper en hun bezitter, de mensheid, die hier zijn vermeld om te worden genoemd om hen te eren en een voorwoord om toevlucht te zoeken tegen het kwaad van degene die in hun hart fluistert;

 مَلِكِ ٱلنَّاسِ

[114:2] De Koning der mensen,

 إِلَـٰهِ ٱلنَّاسِ

[114:3] De Allāh der mensen.

Tafsir: de Allāh Ta’ālā van de mensheid, zowel maliki’s-nā’s als ilāhi’l-nā’s zijn vervangingen of bijvoeglijke kwalificaties of verklarende supplementen; de herhaling van het bijgevoegde woord al-nās is bedoeld als een aanvullende uitleg

مِن شَرِّ ٱلْوَسْوَاسِ ٱلْخَنَّاسِ

[114:4] Opdat Hij mij bevrijd van het kwade der inblazingen van de duivel.

Tafsir: van het kwaad van de slinkende fluisteraar Satan [hij wordt aangeduid met de naam van de actie waswasa vanwege zijn herhaalde betrokkenheid] die wegglipt en terugdeinst uit het hart wanneer Allāh Ta’ālā wordt genoemd

ٱلَّذِى يُوَسْوِسُ فِي صُدُورِ ٱلنَّاسِ

[114:5] Die in het hart der mensen fluistert

Tafsir: die in hun hart in de borsten van de mensheid fluisteren [wanneer ze nalaten Allāh Ta’ālā te gedenken]

مِنَ ٱلْجِنَّةِ وَٱلنَّاسِ

[114:6] Vanuit het midden der djinn en mensen.”

Tafsir: mina’l-jinnati wa’l-nāsi (van de djinn en de mensheid) een verklaring voor het fluisterende Satan [wezen van de djinn en ook van de mensen], vergelijkbaar met wat Allāh Ta’ālā zegt: “De duivels van mensen en djinn”; of mina’l-jinnati (van de jinn) is voor hem een ​​verklaring voor Satan wal-nāsi [en van de mensheid als een aanvulling op al-waswā‘s‘ (de fluisteraar)]. Beide verklaringen zijn van toepassing op het kwaad van de genoemde Labid en zijn dochters; het bezwaar tegen de eerste mening is dat mensen niet ‘fluisteren’ in de harten van andere mensen, maar dat het de djinn is die in hun harten fluistert. Ik zou antwoorden door te zeggen dat mensen ook ‘fluisteren’ op een manier die voor hen geschikt is om te beginnen uiterlijk waar hun gefluister het hart bereikt en zich daarin vestigt op de manier waarop dit gewoonlijk gebeurt. Maar Allāh Ta’ālā weet het beste wat correct is en voor Hem, zal de terugkeer en de eindbestemming zijn, en moge Allāh Ta’ālā onze Meester Mohammed ﷺ en zijn familie en metgezellen zegenen en hen voor altijd en altijd veel vrede schenken. Allāh Ta’ālā volstaat voor ons en wat een uitstekende Beschermer is Hij! En er is geen Macht of Kracht behalve in Allāh Ta’ālā, de Sublieme, de Enorme.

 

بِسمِ ٱلله الرَّحْمٰنِ الرَّحِيـمِ

ٱللَّهُ لاَ إِلَـٰهَ إِلاَّ هُوَ ٱلْحَيُّ ٱلْقَيُّومُ لاَ تَأْخُذُهُ سِنَةٌ وَلاَ نَوْمٌ لَّهُ مَا فِي ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَمَا فِي ٱلأَرْضِ مَن ذَا ٱلَّذِي يَشْفَعُ عِنْدَهُ إِلاَّ بِإِذْنِهِ يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلاَ يُحِيطُونَ بِشَيْءٍ مِّنْ عِلْمِهِ إِلاَّ بِمَا شَآءَ وَسِعَ كُرْسِيُّهُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلأَرْضَ وَلاَ يَؤُودُهُ حِفْظُهُمَا وَهُوَ ٱلْعَلِيُّ ٱلْعَظِيمُ

[2:255] “Allāh! Er is geen god dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer, noch slaap overmant Hem. Al wat in de hemelen en wat op aarde is, behoort Hem. Wie kan bij Hem bemiddelen zonder Zijn verlof? Hij kent hetgeen voor hen is en wat achter hen is en zij kunnen niets van Zijn kennis omvatten, dan wat Hij wil. Zijn Troon strekt zich uit over hemelen en aarde en het waken over beide vermoeit Hem niet; Hij is de Verhevene, de Grote.” Surah al-Baqarāh (de koe), H2, vers 255

Tafsir: Allāh Ta’ālā, er is geen god, er is niemand die waardig is aanbeden te worden in heel het bestaan behalve Hem, de Levende, de Eeuwige Onderhouder, Degene Die voortdurend bezig is met het beheer van Zijn schepping. Sluimer grijpt Hem niet, noch slaap; aan Hem behoort alles wat in de hemelen en op aarde is als bezittingen, schepselen en dienaren; wie is er die wil zeggen dat er niemand is die tussenbeide zal komen behalve door Zijn verlof, hierin voor Hem. Hij weet wat voor hen ligt, dat is de schepping en wat na hen gaat komen over de zaken van deze wereld en het Hiernamaals; en zij omvatten niets van Zijn kennis, dat wil zeggen dat zij niets weten van wat Hij weet behalve dat Hij wil informeren door middel van Zijn boodschappers. Zijn troon neemt de hemelen en de aarde in, er wordt gezegd dat Zijn kennis hen allebei omvat; er wordt ook gezegd dat de Kursī (Troon) ze zelf overwint vanwege zijn uitgestrektheid zoals in de hadith staat ‘De zeven hemelen vergeleken met de Kursī zijn als zeven zilveren munten die in een metalen schild van pantser liggen’; het behoud van hen de hemel en de aarde vermoeit Hem niet, belast Hem niet; Hij is de Sublieme boven Zijn schepping krachtens Zijn onderwerping aan hen, de Enorme, de Grote.

Voordelen van ayat al-Kursi is dat het een andere meest prestigieuze vers van de Heilige Qur’ān is. Het is een onderdeel van Surah Baqarāh die wordt bekroond met de titel van de grootste soera van het Heilige Boek. Ayat al-Kursi is de 255e ayat van Surah Baqarāh. De reden waarom het de hoogste plaats in de categorie ayat wordt gegeven, is te wijten aan het feit dat Allāh Ta’ālā Zijn Grootsheid, Macht en Glorie in deze ayat expliciet heeft gedefinieerd en uitgewerkt. Wat maakt deze ayat nog meer zo belangrijk? Laten we eens kijken naar de rest van de redenen die het onderscheiden van andere ayat. (1) Een manier om de bescherming van Allāh Ta’ālā te zoeken. (2) Voortdurende recitatie van ayat al-Kursi brengt een persoon in de directe bescherming van Allāh Ta’ālā. (3) Remedie voor zwak geheugen. Als u of uw kind aan geheugenverlies lijdt, kunt u deze ayat reciteren en in slechts enkele dagen zult u zelf de verandering voelen. Regelmatige recitatie van ayat al-Kursi maakt je hersenen wakker en het herwint zijn verloren potentieel. (4) Je kunt deze ayat ook reciteren voor je geliefden die zijn gestorven en hun ziel een gevoel van volledige troost gunnen. (5) Verwijdert alle angsten. Als je bang bent voor iemand of de toorn van een ongelukkige gebeurtenis wilt vermijden die op je afkomt, begin dan met het reciteren van de ayat en wees gerust, je zult beschermd worden door Allāh Ta’ālā op het hoogste niveau.


Translate »
error: Content is protected !!