Inleiding
De Heilige Profeet Mohammed ﷺ bezat een uitzonderlijke combinatie van innerlijke en uiterlijke eigenschappen die hem tot het volmaakte voorbeeld voor de mensheid maken. Zijn karakter, gedrag en fysieke verschijning zijn uitvoerig beschreven in authentieke islamitische bronnen en vormen een leidraad voor ethiek, spiritualiteit en sociale omgang.
Beschrijving van de uiterlijke en innerlijke kenmerken van de Profeet Mohammed ﷺ
Allāh Ta’ālā, Die het vermogen tot zien in het oog heeft geschapen, is ook machtig genoeg om kwaliteiten in andere organen te creëren. Wanneer de Profeet ﷺ naar een bepaalde richting keek, draaide hij zijn gehele lichaam mee alvorens te kijken. Hij richtte zijn blik vaker naar de aarde dan naar de hemel. Zijn gezegende ogen waren groot, met lange wimpers. Er bevond zich een subtiele rode gloed in zijn ogen, terwijl de iris diepzwart was (Tirmidhī, Ash-Shamā’il al-Muḥammadiyyah, Hadith 7).
Fakhr-e-ʿĀlam Mawjūdāt ﷺ had een breed voorhoofd. Zijn wenkbrauwen waren dun en stonden uit elkaar. De ader tussen zijn wenkbrauwen zwol op wanneer hij boos werd. Zijn neus was sierlijk gevormd, met een lichte verhevenheid in het midden. Zijn hoofd was indrukwekkend, zijn mond niet klein, en zijn tanden wit en licht gespreid. Wanneer hij sprak, straalde er Nūr (licht) tussen zijn voortanden door. Niemand onder de schepselen van Allāh Ta’ālā heeft ooit een welsprekender of zoetere spraak gehoord dan die van de Profeet ﷺ (Tirmidhī, Ash-Shamā’il, Hadith 8).
Zijn woorden waren helder, eenvoudig te begrijpen, aangenaam voor het hart en aantrekkelijk voor de ziel. Zijn zinnen sloten naadloos op elkaar aan, als parels geregen aan een ketting. Wie wilde, kon zijn woorden tellen, en hij herhaalde ze soms driemaal om de boodschap te verduidelijken (Tirmidhī, Ash-Shamā’il, Hadith 9).
In het Paradijs zal iedereen spreken zoals de Profeet Mohammed ﷺ. Zijn stem kon afstanden bereiken die niemand kon voorspellen. Fakhr-e-ʿĀlam ﷺ was zachtaardig en zijn lach was aangenaam. Wanneer hij glimlachte, werden zijn gezegende tanden zichtbaar en straalde er Nūr uit, dat zelfs muren kon verlichten. Hij barstte nooit uit in luidruchtig lachen, noch in hard huilen. Wel traanden zijn ogen soms. Hij weende bij het denken aan de zonden van zijn Ummah, uit vrees voor Allāh, bij het horen van de recitatie van de Heilige Qurʾān, en soms tijdens het verrichten van ṣalāh (ritueel gebed) (Tirmidhī, Ash-Shamā’il, Hadith 10).
Bron Tirmidhī, al-. (n.d.). Ash-Shamā’il al-Muḥammadiyyah. Hadith 7–10.
