Inleiding
Het begrip ‘belediging’ in juridisch-theologische en maatschappelijk perspectief (soennitisch kader)
Belediging vormt een complex en gelaagd fenomeen binnen zowel juridische als maatschappelijke contexten. Binnen de islamitische rechtsorde, zoals geformuleerd door de soennitische rechtsscholen (madhāhib), betreft het een uiting die de ‘ʿird’ (eer), ‘karāmah’ (waardigheid) of ‘sharaf’ (goede naam) van een persoon of gemeenschap aantast, vaak met een opzettelijk kwetsende intentie (qaṣd al-ihāna).
In de soennitische traditie wordt belediging van de profeet Mohammed ﷺ beschouwd als een ernstige schending van de morele en spirituele orde. Volgens de Mālikī- en Ḥanbali-scholen kan het beledigen van de profeet Mohammed ﷺ leiden tot ḥadd-straffen of taʿzīr, afhankelijk van de intentie en context. De Ḥanafī-school erkent eveneens de ernst van belediging, maar benadrukt de rol van de overheid in het bepalen van de strafmaat, met ruimte voor ijtihād en maatschappelijke afwegingen. In sommige landen leidt dit tot strenge sancties, variërend van geldboetes tot de doodstraf, hetgeen internationale mensenrechtenverdragen onder druk zet.
Allāh Ta’ālā openbaart
إِنَّ ٱلَّذِينَ يُؤْذُونَ ٱللَّهَ وَرَسُولَهُ لَعَنَهُمُ ٱللَّهُ فِي ٱلدُّنْيَا وَٱلآخِرَةِ وَأَعَدَّ لَهُمْ عَذَاباً مُّهِيناً
“Betreffende hen, die Allāh en Zijn boodschapper lastigvallen, Allāh heeft hen in deze wereld en in het Hiernamaals vervloekt en heeft een vernederende straf voor hen bereid.” Surah al-Aḥzāb (de confrères) H33, vers 57
Deze vers wordt in de tafsīr van al-Ṭabarī en Ibn Kathīr geïnterpreteerd als een basis voor juridische sancties tegen belediging van heilige symbolen. De Hadith-literatuur, zoals overgeleverd door al-Bukhārī en Muslim, bevat meerdere gevallen waarin belediging van de profeet leidde tot juridische repercussies, mits bewezen en in context geplaatst. Tegelijkertijd kent het begrip belediging een uitgesproken culturele dimensie: wat in een seculiere context als satire wordt beschouwd, kan binnen islamitische gemeenschappen als grievend en destabiliserend worden ervaren. Dit spanningsveld tussen ḥuqūq al-ʿibād (rechten van mensen), ḥuqūq Allāh (rechten van Allāh Ta’ālā), en maatschappelijke stabiliteit maakt belediging tot een urgent onderwerp in het publieke en academische debat.
Wat is belediging? (juridisch en islamitisch perspectief)
Belediging is een uiting die de eer of goede naam van een persoon aantast, vaak met de bedoeling om te kwetsen. In juridische zin is belediging in Nederland strafbaar gesteld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Het betreft het opzettelijk aantasten van iemands waardigheid binnen het maatschappelijk verkeer (Wetboek van Strafrecht, art. 266).
Ook binnen de islamitische traditie wordt belediging beschouwd als een ernstige zonde, vooral wanneer deze gericht is op de Profeet Mohammed ﷺ, andere profeten, of heilige zaken zoals de Kaʿbah Sharīf. Volgens de soennitische rechtsgeleerden geldt belediging van de Profeet Mohammed ﷺ als een schending van de morele en spirituele orde, waarvoor in klassieke fiqh-werken sancties zijn beschreven. Tegelijkertijd benadrukken islamitische bronnen het belang van vergeving (ʿafw) en zachtmoedigheid (ḥilm) als aanbevolen reactie, in navolging van de profetische gedragslijn (al-Bukhārī, Ṣaḥīḥ; Muslim, Ṣaḥīḥ).
Theologische analyse: Wat zijn de consequenties voor het beledigen van de Profeet Mohammed ﷺ?
De Heilige Qurʾān veroordeelt het beledigen van de Profeet Mohammed ﷺ niet altijd expliciet, maar benadrukt indirect het belang van respect, gehoorzaamheid en eerbied voor hem. Dit gebeurt onder meer door het gedrag van zijn tegenstanders te bekritiseren en de gevolgen daarvan te schetsen.
Allāh Ta’ālā openbaart
وَلَئِن سَأَلْتَهُمْ لَيَقُولُنَّ إِنَّمَا كُنَّا نَخُوضُ وَنَلْعَبُ قُلْ أَبِٱللَّهِ وَآيَاتِهِ وَرَسُولِهِ كُنتُمْ تَسْتَهْزِءُونَ
“En indien je hen ondervraagt, zullen zij zeker zeggen: ‘Wij waren slechts aan het praten en ons aan het vermaken.’ Zeg: ‘Was het dan Allah, Zijn verzen en Zijn Boodschapper waarover jullie de spot dreven?” Surah at-Taubah (berouw) H9, vers 65
لاَ تَعْتَذِرُواْ قَدْ كَفَرْتُمْ بَعْدَ إِيمَانِكُمْ إِن نَّعْفُ عَن طَآئِفَةٍ مِّنْكُمْ نُعَذِّبْ طَآئِفَةً بِأَنَّهُمْ كَانُواْ مُجْرِمِينَ
“Bied geen verontschuldigingen aan. Jullie zijn ongelovig geworden na jullie geloof. Als Wij een deel van jullie vergeven, zullen Wij een ander deel straffen, omdat zij misdadigers waren.” Surah at-Taubah (berouw) H9, vers 66
Volgens de tafsīr van Ibn Kathīr, al-Qurṭubī en al-Ṭabarī tonen deze verzen aan dat zelfs het maken van grappen ten koste van de Profeet ﷺ als een daad van kufr (ongeloof) kan worden beschouwd, omdat het zijn eer en status aantast (Ibn Kathīr, z.d.; al-Qurṭubī, z.d.; al-Ṭabarī, z.d.).
Overleveringen uit de Sunnah
De overleveringen van de Profeet Mohammed ﷺ bevestigen de ernst van belediging:
- De Profeet ﷺ zei: “Wie mij beledigt, beledigt Allāh.”
(al-Bukhārī, al-Adāb al-Mufrad, nr. 1186; Aḥmad ibn Ḥanbal, Musnad, nr. 19997) - Ook zei hij: “Niemand van jullie gelooft (volledig) totdat ik hem liever ben dan zijn vader, zijn kind en alle mensen tezamen.” (al-Bukhārī, Ṣaḥīḥ, nr. 15; Muslim, Ṣaḥīḥ, nr. 44)
Deze uitspraken benadrukken dat liefde, eerbied en bescherming van de profetische waardigheid fundamenteel zijn voor het islamitische geloof.
Wat zeggen grote Schriftgeleerden?
In aanvulling op de Qurʾānische āyah (al-Anʿām, 6:108) over het verbod op het beledigen van afgoden, hebben gezaghebbende ʿulamāʾ de passage uit Surah al-Baqarah (2:104) geciteerd als bewijs voor het beginsel van sadd al-dharāʾiʿ (het blokkeren van middelen tot kwaad). Hierin staat:
يَٰأَيُّهَا ٱلَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَقُولُواْ رَاعِنَا وَقُولُواْ ٱنْظُرْنَا وَٱسْمَعُواْ وَلِلكَافِرِينَ عَذَابٌ أَلِيمٌ
“O, jij die gelooft, zegt niet: “ Rāʾinā “, maar zegt: “Onzurnaa” en luister. Er is voor de ongelovigen een pijnlijke straf.” Surah al-Baqarah (de koe), H2, vers 104
De reden voor dit verbod was dat het woord raʾinā een homoniem is met meerdere betekenissen. Eén betekenis is “let alstublieft op ons”, terwijl een alternatieve uitspraak ervan “onze herder” betekent. De Joden gebruikten dit woord op dubbelzinnige wijze om de Profeet ﷺ te bespotten. Om misbruik te voorkomen, werd het de moslims verboden om deze term te gebruiken, ondanks hun goede intenties en het feit dat het woord op zichzelf niet inherent beledigend was (Jamali, z.d.; Abu Zahrah, 1984; Ismāʿīl, 1992).
Sommige Joden onderbraken de Profeet ﷺ tijdens zijn toespraken door het dubbelzinnige woord raʾinā te gebruiken. Allah Ta’ālā wist dat zij uiterlijk respect toonden, maar innerlijk disrespect uitten. Wanneer het woord beleefd werd uitgesproken, betekende het “luister naar ons”; in een andere uitspraakvorm kon het betekenen “luister voor ons, alsof u niet hoort”; en bij verlenging van de middelste klinker (ra-īnā) kon het “onze herder” betekenen. Volgens Ālāḥazrat leidt het gebruik van deze laatste betekenis tot kufr (ongeloof), vanwege de impliciete belediging van de Profeet ﷺ (Ālāḥazrat, z.d.).
Een andere vorm van belediging is het verheffen van de positie van Iblīs boven die van de Profeet Mohammed ﷺ, of het toeschrijven aan Iblīs van een eigenschap van Allah Ta’ālā die, indien aan de Profeet ﷺ toegeschreven, hem tot een partner van Allah zou maken. Ook dit wordt door Ālāḥazrat beschouwd als een ernstige vorm van belediging en kufr (Ālāḥazrat, z.d.).
Juridisch-theologische uitspraken van klassieke Schriftgeleerden over belediging van de Profeet Mohammed ﷺ.
Diverse gezaghebbende Schriftgeleerden binnen de soennitische traditie hebben expliciet uitspraken gedaan over de juridische en geloofsmatige consequenties van het beledigen van de Profeet Mohammed ﷺ. Deze uitspraken zijn gebaseerd op consensus (ijmāʿ) en verankerd in de klassieke fiqh-literatuur, deze zijn:
Qāḍī ʿIyāḍ al-Yaḥṣubī stelt in zijn werk Ash-Shifāʾ dat: “Wie de Profeet Mohammed ﷺ uitscheldt of hem minacht — of iets negatiefs zegt over hem — moet gedood worden zonder mogelijkheid tot taubah.” (Qāḍī ʿIyāḍ, 2013, p. 512)
Volgens al-Kāsānī geldt binnen de Ḥanafī-school: “Als een moslim de Profeet Mohammed ﷺ beledigt, wordt hij afvallig (murtad). Er is consensus onder de fuqahāʾ hierover. Als hij taubah doet, is dat tussen hem en Allah, maar in de wereldse rechtspraak is het een misdaad.”
(al-Kāsānī, 1982, Vol. 7, p. 135)
In Al-Fatāwā al-Hindiyyah wordt gesteld: “Wie de Profeet ﷺ beledigt of hem kleiner maakt, is een murtad en moet volgens de wet behandeld worden als een afvallige.” (Niẓām al-Dīn et al., 2000, Deel 2, pp. 264–265)
Al-Nawāwī bevestigt in zijn commentaar op Ṣaḥīḥ Muslim: “Wie de Profeet ﷺ beledigt of minacht, is ongelovig. Er is hierover consensus (ijmāʿ) onder de moslims.” (al-Nawāwī, z.d., Deel 2, p. 71)
Deze uitspraak wordt ook herhaald in zijn werk Rawḍat al-Ṭālibīn: “Wie de Profeet ﷺ minacht, valt buiten de islamitische geloofsgemeenschap.” (al-Nawāwī, z.d., Vol. 10, p. 70)
Noot: De toepassing van wereldse straffen behoort in de islamitische wetgeving uitsluitend toe aan een bevoegde rechterlijke autoriteit (ḥākim Sharʿī), niet aan individuen. Het geloofsoordeel (ḥukm Sharʿī) over belediging van de Profeet Mohammed ﷺ is in deze bronnen echter ondubbelzinnig omschreven.
Juridische dimensie
In sommige islamitische landen is belediging van religieuze symbolen of profeten strafbaar, vaak onder blasfemiewetten.
In westerse landen, zoals Nederland, geldt vrijheid van meningsuiting, waardoor religieuze belediging niet automatisch strafbaar is. Dit kan leiden tot spanningen tussen wettelijke vrijheid en religieuze gevoeligheid.
Culturele context speelt een grote rol: in eer-gebaseerde samenlevingen kan belediging leiden tot groepsreacties, terwijl in individualistische culturen men eerder tolerant is voor kritiek.
Onderstaand een compacte vergelijking tussen de Nederlandse juridische visie op belediging en de islamitische ethische en religieuze benadering van belediging.
Juridisch versus Islamitisch: vergelijking van het begrip ‘belediging’
| Aspect | Nederlandse wetgeving | Islamitische benadering |
| Definitie | Opzettelijke aantasting van iemands eer of goede naam (art. 266 Sr) | Kwetsende uiting jegens persoon, profeet of religie; moreel en spiritueel verwerpelijk |
| Rechtsgrond | Wetboek van Strafrecht | Heilige Qur’ān, Aḥādīth, fiqh |
| Strafbaarheid | Strafbaar bij klacht; zwaarder bij ambtenaren, groepen of religieuze haat | In sommige landen strafbaar via blasfemiewetten; in andere contexten moreel afgekeurd maar juridisch niet vervolgd |
| Reactie op belediging | Strafrechtelijke vervolging mogelijk; rechter beoordeelt context | Vergeving en geduld aanbevolen; Profeet Mohammed ﷺ reageerde vaak mild en vergevingsgezind |
| Belediging van religie | Vrijheid van meningsuiting weegt zwaar; religieuze belediging niet automatisch strafbaar | Belediging van de Profeet Mohammed ﷺ of religieuze symbolen wordt als zeer ernstig ervaren; soms religieus of juridisch gesanctioneerd |
| Doel van normering | Bescherming van persoonlijke waardigheid en maatschappelijke orde | Bevordering van respect, harmonie en spirituele zuiverheid |
Juridische voorbeelden strafmaat
| Land | Straf voor profeetbelediging | Juridische basis |
| Pakistan | Doodstraf of levenslang | Artikel 295-C Strafwetboek |
| Iran | Doodstraf (via Sharīʿah recht) | Interpretatie van moharebeh |
| Mauritanië | Verplichte doodstraf sinds 2018 | Nationale wetgeving, religieus gemotiveerd |
| Indonesië | Tot 5 jaar gevangenisstraf | Wet op elektronische informatie |
| Egypte | 6 maanden tot 5 jaar gevangenisstraf | Artikel 98(f) Strafwetboek |
Bronnen: Human Rights Watch (2023); Amnesty International (2022)
Besluit
Ware geloof impliceert liefde, eerbied en respect voor de Profeet Mohammed ﷺ. Belediging vormt daarom een ontkenning van deze kernwaarde van Īmān (geloof).
Binnen de kaders van Maqāṣid al-Sharīʿah valt het beschermen van de eer van de Profeet ﷺ onder ḥifẓ al-Dīn — de bescherming van de religie als fundamenteel rechtsdoel. Eveneens vereist adāb al-khiṭāb (de etiquette van het spreken over profeten) uiterste precisie, eerbied en helderheid, zoals benadrukt in de klassieke tafsīr en uṣūl al-fiqh-literatuur (al-Ghazālī, z.d.; al-Shāṭibī, 1997).
In de islamitische theologie geldt het beledigen van de Profeet Mohammed ﷺ — in de vorm van vloeken, bespotten, ontkennen of opzettelijk disrespect tonen — als een ernstige zonde. Volgens de meerderheid van de klassieke fuqahāʾ wordt dit beschouwd als kufr (ongeloof), hetgeen iemand buiten de islamitische geloofsgemeenschap kan plaatsen, mits het bewust en met opzet gebeurt (Qāḍī ʿIyāḍ, 2013; al-Kāsānī, 1982; al-Nawāwī, z.d.).
Bronnen
- Abu Zahrah, M. (1984). Uṣūl al-Fiqh. Cairo: Dār al-Fikr al-ʿArabī.
- Aḥmad ibn Ḥanbal. (z.d.). Musnad Aḥmad. Beiroet: Dār al-Fikr.
- Ālāḥazrat Aḥmad Raza Khan. (z.d.). Tamḥīd al-Īmān. Stichting NIRI.
- Al-Bukhārī. (z.d.). Ṣaḥīḥ al-Bukhārī & al-Adāb al-Mufrad. Beiroet: Dār Ṭawq al-Najāh.
- Al-Ghazālī, Abū Ḥāmid. (z.d.). Al-Mustaṣfā min ʿIlm al-Uṣūl. Beiroet: Dār al-Kutub al-ʿIlmiyya.
- Al-Kāsānī, Abū Bakr ibn Masʿūd. (1982). Badāʾiʿ al-Ṣanāʾiʿ fī Tartīb al-Sharāʾiʿ (Vol. 7, p. 135). Beiroet: Dār al-Kutub al-ʿIlmiyya.
- Al-Nawāwī, Yaḥyā ibn Sharaf. (z.d.). Rawḍat al-Ṭālibīn wa ʿUmdat al-Muftīn (Vol. 10, p. 70). Beiroet: Dār al-Maʿrifah.
- Al-Nawāwī, Yaḥyā ibn Sharaf. (z.d.). Sharḥ Ṣaḥīḥ Muslim (Deel 2, p. 71). Beiroet: Dār al-Maʿrifah.
- Al-Qurṭubī. (z.d.). Al-Jāmiʿ li-Aḥkām al-Qurʾān. Beiroet: Dār al-Kutub al-Miṣriyyah.
- Al-Shāṭibī, Ibrāhīm ibn Mūsā. (1997). Al-Muwāfaqāt fī Uṣūl al-Sharīʿah. Beiroet: Dār al-Maʿrifah.
- Al-Ṭabarī. (z.d.). Tafsīr al-Ṭabarī. Beiroet: Dār al-Fikr.
- Ibn Kathīr. (z.d.). Tafsīr al-Qurʾān al-ʿAẓīm. Beiroet: Dār al-Maʿrifah.
- Ismāʿīl, M. (1992). Adillah al-Aḥkām. Lahore: Dār al-Ishāʿah.
- Jamali, H. (z.d.). Principles of Islamic Jurisprudence. Overgenomen uit Abu Zahrah, Uṣūl al-Fiqh, p. 228.
- Muslim. (z.d.). Ṣaḥīḥ Muslim. Beiroet: Dār al-Jīl.
- Niẓām al-Dīn et al. (2000). Al-Fatāwā al-Hindiyyah (Deel 2, pp. 264–265). Beiroet: Dār al-Fikr.
- Qāḍī ʿIyāḍ al-Yaḥṣubī. (2013). Ash-Shifāʾ bi Taʿrīf Ḥuqūq al-Muṣṭafā (2e ed.). Beiroet: Dār Ibn Ḥazm.
- Wetboek van Strafrecht. (z.d.). Artikel 266. https://wetten.overheid.nl
