Inleiding

In dit boekje worden de onjuiste beweringen van andersdenkenden weerlegd, die stellen dat het ongeloof zou zijn om te zeggen: “Allāh Ta’ālā en Zijn Heilige Profeet Mohammed ﷺ weten het beter.” Zij beweren bovendien dat de kennis van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ beperkt is, omdat verzen zoals ‘Alīf Lām Mīm’ en ‘Yāsīn’ uitsluitend bij Allāh Ta’ālā bekend zouden zijn.

Zij stellen verder de vraag: “Waren de christenen niet verdwaald omdat zij dezelfde fout maakten door de Profeet ʿĪsā (ʿalayhis salām) te vergelijken met Allāh Ta’ālā?” [Dit is een retorische vraag, bedoeld om het aanzien van Ḥazrat ʿĪsā ʿalayhis salām te ondermijnen.]

Daarnaast beweren zij dat alle authentieke en beschikbare boeken van tafāsīr (exegeses), fiqh en fatāwā (juridische uitspraken) uitsluitend de uitdrukking “Wallāhu Aʿlamu” (Allāh weet het beter) bevatten, en dat nergens de woorden “Allāh en Zijn Rasool ﷺ weten het beter” te vinden zouden zijn.

Juridisch-theologische toelichting Tangali: De uitdrukking “Allāh en Zijn Boodschapper ﷺ weten het beter” is geen shirk, mits men gelooft dat de kennis van de Profeet ﷺ afkomstig is van Allāh en beperkt blijft tot wat Hem is geopenbaard. Deze uitdrukking is bevestigd in authentieke aḥādīth, zoals: (1) Ḥazrat ʿUmar (raḍiyAllāhu ʿanhu) zei: “Allāh en Zijn Boodschapper weten het beter” toen hij werd gevraagd wie Jibrāʾīl was (Ṣaḥīḥ Muslim). (2) Delegatie van Rabīʿa zei hetzelfde in aanwezigheid van de Profeet ﷺ (Ṣaḥīḥ Bukhārī).

Volgens Fatāwā Razviyya (vol. 29, p. 437) is deze uitdrukking toegestaan en behoort zij tot de Sunnah van de Sahāba. De Profeet ﷺ heeft deze uitspraak nooit afgekeurd, wat in de uṣūl al-fiqh geldt als taqrīr (stilzwijgende goedkeuring).

Bewijsmateriaal

Met onderstaande aḥādīth wordt aangetoond dat het daadwerkelijk de Sunnah is van de Sahāba-e-Kirām (raḍiyAllāhu ʿanhum) om te zeggen: “Allāh en Zijn Rasool ﷺ weten het beter.” Het is niet alleen de Sunnah van de Sahāba-e-Kirām om deze uitdrukking te gebruiken, maar de Heilige Profeet Mohammed ﷺ heeft deze uitspraak nooit verworpen nadat hij haar hoorde. Dit impliceert dat hij ﷺ deze uitspraak heeft goedgekeurd.

Ḥazrat ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb (raḍiyAllāhu ʿanhu) verhaalde: “Op een dag zaten wij in het gezelschap van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ toen er een man verscheen, gekleed in smetteloos witte kleding met pikzwarte haren. Er waren geen tekenen van een vermoeiende reis op hem te zien, en niemand van ons kende hem. Hij ging zitten, dicht bij de Profeet ﷺ, zodanig dat zijn knieën de knieën van de Profeet ﷺ raakten. Vervolgens legde hij zijn handpalmen op zijn dijen en vroeg: ‘O Mohammed, vertel mij over de islam.’” De Profeet ﷺ antwoordde: “Islam vereist dat u getuigt dat er geen god is dan Allāh en dat Mohammed Zijn Boodschapper is, en dat u het gebed (ṣalāh), de armenbelasting (zakāt), het vasten in de maand Ramaḍān (ṣawm) en de bedevaart naar het Huis (ḥajj) verricht, indien u daartoe in staat bent.” De man zei: “U hebt de waarheid gesproken.” Dit was opmerkelijk, omdat hij zelf de vraag stelde en vervolgens bevestigde dat het antwoord correct was. Hij vroeg: “Vertel mij over Īmān.” De Profeet ﷺ antwoordde: “Geloof in Allāh, Zijn engelen, Zijn Boeken, Zijn Boodschappers, het Hiernamaals en het goddelijke decreet over goed en kwaad.” De man zei opnieuw: “U hebt de waarheid gesproken.” Daarna vroeg hij: “Vertel mij over iḥsān.” De Profeet ﷺ zei: “Iḥsān is dat u Allāh aanbidt alsof u Hem ziet, en als u Hem niet ziet, weet dan dat Hij u ziet.” Hij vroeg: “Vertel mij over het Laatste Uur.” De Profeet ﷺ antwoordde: “Degene die hierover wordt ondervraagd, weet niet meer dan degene die de vraag stelt.” Hij vroeg: “Vertel mij enkele tekenen van het Uur.” De Profeet ﷺ zei: “Slavinnen zullen hun meesteressen baren, en u zult mensen zien die blootsvoets en arm waren, zich verheugen in het bouwen van hoge gebouwen.” Toen vertrok de man, en ik bleef nog enige tijd bij de Profeet ﷺ. Hij vroeg mij: “ʿUmar, weet je wie die man was?” Ik antwoordde: “Allāh en Zijn Boodschapper weten het beter.” Hij ﷺ zei: “Dat was Jibrāʾīl (Gabriel); hij kwam om jullie te onderwijzen over jullie religie.” (Ṣaḥīḥ Muslim; Mishkāt)

Ibn ʿAbbās (raḍiyAllāhu ʿanhu) verhaalde dat een delegatie van de stam ʿAbdul Qays bij de Profeet ﷺ kwam. Hij vroeg: “Wie zijn deze mensen, of van wie is deze delegatie?” Zij antwoordden: “Van Rabīʿa.” De Profeet ﷺ zei: “Welkom, dat jullie zijn gekomen zonder schaamte of ongemak.” Zij zeiden: “O Boodschapper van Allāh, het was moeilijk voor ons om naar u te komen vanwege de stam Mudar, die tussen ons en u woont. Geef ons duidelijke richtlijnen die wij kunnen doorgeven, zodat wij het Paradijs kunnen bereiken.” Zij vroegen ook over drank. De Profeet ﷺ gaf hun vier geboden en vier verboden. Hij vroeg: “Weten jullie wat het betekent om in Allāh te geloven?” Zij antwoordden: “Allāh en Zijn Boodschapper weten het beter.” (Ṣaḥīḥ Bukhārī; Mishkāt)

Uit bovenstaande aḥādīth kunnen drie punten worden afgeleid: (1) Het is inderdaad de Sunnah van de Sahāba-e-Kirām om te zeggen: “Allāh en Zijn Rasool ﷺ weten het beter.” Wie deze uitdrukking gebruikt, volgt hun voetsporen en behoort tot de ware Ahl al-Sunnah. Rasūlullāh ﷺ zei: “Degene die mijn voetsporen en die van mijn Sahāba volgt, behoort tot de Jamāʿah die genade zal ontvangen.” (2) Als het shirk zou zijn om te zeggen: “Allāh en Zijn Rasool ﷺ weten het beter,” dan zou dat impliceren dat de gehele Ummah, inclusief de Profeet ﷺ zelf, mushrik zou zijn geweest — Allāh verhoede! De Profeet ﷺ hoorde deze uitspraak van de Sahāba en keurde haar niet af. Het is zelfs shirk om akkoord te gaan met shirk. Als deze uitspraak werkelijk shirk was, dan zouden allen die deze aḥādīth hebben gelezen, gehoord of geaccepteerd, mushrik zijn geworden. (3) Wij stellen niet dat de kennis van Rasūlullāh ﷺ onbegrensd is. Allāh Ta’ālā schonk hem kennis over de gehele schepping. Aangezien de schepping begrensd is, is ook de kennis van de Profeet ﷺ begrensd tot wat Allāh hem heeft geopenbaard. Allāhs kennis is absoluut en onbeperkt. Er is dus geen vergelijking mogelijk tussen de kennis van de Profeet ﷺ en die van Allāh Ta’ālā. De Ahl al-Sunnah wal-Jamāʿah verwerpt dan ook de bewering dat de kennis van Rasūlullāh ﷺ gelijk zou zijn aan die van Allāh Ta’ālā als een leugen en een ongefundeerde beschuldiging.

Bronnen:

  • Al-Bukhārī, M. ibn I. (n.d.). Ṣaḥīḥ al-Bukhārī. Dār Ibn Kathīr.
  • Muslim ibn al-Ḥajjāj. (n.d.). Ṣaḥīḥ Muslim. Dār al-Fikr.
  • Al-Tibrīzī, W. ibn M. (n.d.). Mishkāt al-Maābī. Dār al-Maʿrifah.
  • Aḥmad Raza Khan al-Bareilwī. (2005). Fatāwā Razviyya (Vol. 29). Lahore: Raza Foundation.

Translate »
error: Content is protected !!