Profeet Mohammed ﷺ

Inhoudsopgave

Voorwoord

Dit boek is de korte biografie van de Profeet Mohammed ﷺ dat is opgedragen aan mijn (wijlen) ouders. Het is een vertaling van de Engelse versie door Professor Fazl Ahmad M.A.  LL.B.

Dit boek is bijzonder geschikt voor de jeugdige moslims om kennis op te doen over de leefwijze, het mooie karakter, het gezin, de vrienden metgezellen (radi Allāhu anhum) van de Profeet Mohammed ﷺ. Door deze kennis eigen te maken kunnen de jonge kinderen zich sterk maken tegenover de tegenstanders van de heilige Profeet Mohammed ﷺ.

Moge Allāh Ta’ālā de kinderen beschermen. Amien.

Het eeuwig durend verhaal

Het verhaal over de gezegende geboorte bereikte het Arabische schiereiland ruim 1400 jaar geleden. De Arabieren hoorden over deze geboorte van Mohammed bin Qāsim en zijn mannen. Het is bewezen dat dit verhaal tot op de dag van vandaag het meest gezegende en plezierigste verhaal is aller tijden. Sinds Qāsim tijd werd het van generatie op generatie overgedragen. Kortom, het is een verhaal dat nooit vermoeid en achterhaald wordt. Het wordt gelezen door mannen, vrouwen en kinderen in alle leeftijdsgroepen.  Het verhaal is tijdloos en prachtig. 

In het oude stadje Mekka woonde een jonge dame. Haar naam was Amīna. Zij was extreem goed en aardig. Zij stamde af van een nobele familie. Abdullah haar echtgenoot, was een jonge man die de leider was van Mekka en bekend stond om zijn heldhaftigheid en vriendelijkheid. Abdullah was de zoon van Abdul Muttalib, het opperhoofd van de trotse Quraysh stam. De Quraysh waren de toezichthouders van de Ka’aba. Abdul Muttalib, als opperhoofd, was de conservator van het Huis van Allāh. Deze baan was eerzaam in Arabië. Amīna’ s schoonvader was de meest bekende man in het land. Amīna was slechts enkele maanden getrouwd toen haar man, Abdullah, op zakenreis naar Syrië ging. Op de terugweg stopte hij in Medina, de geboorteplaats van zijn moeder. Daar stierf hij na een korte zieke periode. Toen het overlijdensbericht Amīna bereikte viel zij in een diep dal van verdriet. Zij dacht steeds ‘hoe zal mijn ongeboren kind straks reageren als het weet dat de vader is overleden is’. Van deze gedachte werd zij erg beroerd, maar zij had ook een tevredenheid. Het kind zou de gedachtenis van haar man in leven houden.

Het jaar van de olifant

Dit was het alom bekende jaar van de olifant. Het jaar werd genoemd naar de olifanten waarin Abraha, gouverneur van Jemen, in opmars naar Mekka ging. Hij was een zeer machtige man die zijn naam in leven wilde houden. Daarom bouwde hij een grote tempel in de hoofdstad. Hij commandeerde de mensen in plaats van de Ka’aba naar zijn tempel te komen om aan hun Hadj verplichting te voldoen. De mensen gingen niet naar zijn tempel, maar bleven hun Hadj plechtigheden voortzetten bij de Ka’aba.  Abraha bedacht een plan. Hij dacht als ik de Ka’aba verniel, dan zullen zij niet meer naar Mekka gaan. Met een groot leger en veel olifanten vertrok hij naar Mekka. Abdul Muttalib, de opzichter van de Ka’aba, kon het niet opnemen tegen dit leger. Hij verliet daarom de stad en liet Allāh zelf Zijn Huis beschermen. Abraha’s mannen namen toen enkele kamelen van Abdul Muttalib in beslag. De oude opzichter ging naar Abraha en vroeg hem zijn dieren terug te geven. ‘U maakt zich druk om een paar kamelen’, merkte Abraha vol trots op. ‘Maakt U zich geen zorgen om de Ka’aba?’ ‘Nou’, zei de oude Quraysh opzichter, “de kamelen behoren aan mij. Ik moet mij druk maken om mijn dieren. De Heer van de Ka’aba is Allāh. Hij zal zelf zorgdragen voor Zijn Huis.” En zo gebeurde het. Abdul Muttalib bleef kalm, maar Allāh stuurde de pest (ziekte) om het leger van Abraha uit te roeien. Het leger was volslagen verwoest en Abraha moest zich met afschuw terugtrekken. De Ka’aba werd even veilig gesteld als voorheen. Deze gebeurtenis was de voorloper van het grootste wonder aller tijden. Binnen enkele maanden zou Mekka worden beloond met de gezegende geboorte. De grootste en laatste Profeet ﷺ was onderweg naar de wereld.

Amīna’ s visioen

Enige tijd voor de geboorte van het kind van Amīna kreeg zij verbazingwekkende dromen. In een droom zag zij dat een glorieus licht uit haar straalde. Het licht verspreidde zich steeds verder tot de hele wereld ermee gevuld was. Alle hoeken en gaten van het heelal werd verlicht. Amīna was verbaasd over haar droom. Deze droom vertelde haar de glorie van het kind dat zij op de wereld zou brengen. In een andere droom zag zij dat ze naar de hemel keek en dat een engel naar beneden kwam die voor haar bleef stilstaan. Deze engel zei: “Goed bericht voor U, O moeder van de Gezegende Profeet! Uw zoon zal de Redder zijn van de mensheid. U zult hem Ahmad moeten noemen.”

Amīna kreeg gemengde gevoelens van blijdschap, maar ook verdriet als zij aan haar dromen dacht. Zij was blij, omdat zij de moeder zou worden van de Verlosser van deze wereld, maar de gedachte dat het kind een ouderloos kind zou worden maakte haar verdrietig. Amīna besprak haar dromen met haar schoonvader. Abdul Muttalib had ook het gevoel dat de dromen tekenen vertoonden over een bijzondere toekomst van het kind van zijn overleden zoon. Van alle zonen was Abdullah het meest behaagd kind van zijn vader. De dood van Abdullah bracht voor zijn vader een onverdraagzame tijd met zich mee, maar de dromen van Amīna gaven hem opnieuw levenskracht. Het kind van zijn zoon zou een bijzonder kind worden dat niet vergelijkbaar is met welk kind dan ook.

De gezegende geboorte

Uiteindelijk kwam de blijde dag. Vroeg in de ochtend op maandag 22 april 571/12 Rabi’ul-Awwal werd Mohammed ﷺ geboren, de laatste Profeet van Allāh was op aarde gekomen. Hij op wie de wereld heel lang had gewacht kwam als laatst. Het was een gelukkige lente. Overal, zowel op aarde als in de hemel, was vreugde te bespeuren. De blijde boodschap over de geboorte werd gebracht naar Abdul Muttalib, de grootvader. Hij haastte zich naar het huis van Abdullah en was uitermate blij toen hij het hemelse kind zag. Nooit eerder had hij zo’n bekoorlijk en stralend gezicht gezien. Hij nam het kind in zijn armen mee naar de Ka’aba (Huis van Allāh) voor Tawāf (rondgang) en bracht hem daarna terug naar Amīna. Toen het kind een week oud was gaf Abdul Muttalib een groot feest, waarbij de hele Quraysh stam werd uitgenodigd. De Quraysh vroegen aan Abdul Muttalib welke naam hij het kind had gegeven? Abdul Muttalib antwoordde: “Ik heb hem Mohammed (de Geprezene) genoemd.” Hierop vroegen de Quraysh waarom zo een ongewone naam? Niemand in Uw familie heeft ooit deze naam gehad. Dat weet ik zei Abdul Muttalib vol blijdschap, maar deze kleinzoon van mij is niet zoals andere kinderen. Ik wil dat de aarde en de hemel zich vullen met zijn hulde. Zo kwam het dat de zoon van Amīna twee namen kreeg. Zij noemde haar kind zelf Ahmad, zoals de engel het had gezegd en de grootvader noemde zijn kleinzoon Mohammed ﷺ. Beide namen zijn in ieder geval profetisch. Het kind was aangewezen als de grootste weldoener der mensheid. Hij was degene die de Glorie van Allāh aan eenieder moest openbaren zoals niemand het eerder had gedaan. 

De kindertijd

Zelfs in die tijden was Mekka vrijwel een grote stad met tamelijk veel mensen. De rijke mensen vonden Mekka geen geschikte plaats waar hun kinderen op moesten groeien. Zodra hun baby’s ongeveer een week oud waren, werden zij naar het platteland gestuurd. Daar werden zij verzorgd door ingetogen pleegmoeders. De open lucht en de vrijheid van de woestijn deed de kinderen goed. Zij leerden ook de pure taal van het platteland. Zoals gewoonlijk, kwamen de gematigde pleegmoeders naar de stad om kinderen te zoeken. Iedere pleegmoeder zocht naar kinderen van rijke mensen. Dit was vanzelfsprekend. Rijke mensen betaalden goed. Zogezegd liepen de pleegmoeders van huis aan huis om te proberen rijke ouders te vinden. Onder hen was een pleegmoeder, haar naam was Halima Sadia. Halima’s echtgenoot, Hārith, was ook met haar naar de stad meegekomen. Zij liep in de straat van Mekka heen en weer, maar kon geen rijke ouders vinden. ‘Ik zal maar weer naar huis keren’, dacht zij. Na een vermoeide wandel kwam zij bij haar man terug en keek nogal teleurgesteld. “Wat is er aan de hand, vrouw?” vroeg hij. “Zijn er geen kinderen die wij naar huis kunnen meenemen?”

“Ik weet niet wat ik moet zeggen”, antwoordde Halima. “Er is slechts een kind achtergebleven dat vaderloos is.” Zijn briljante kijk heeft jouw hart veroverd, maar jij weet niet wat je aan het eind overhoudt. “Halima!” zei Hārith, “ga terug en breng het kind mee naar huis. Wie weet welk geluk hij ons brengt.” Dus keerde Halima met het kind van Amīna in een lappendeken gewikkeld terug naar huis, in de woestijn. Enigszins voelde zij aan dat van alle pleegmoeders zij de meest fortuinlijke was. Zij zou de pleegmoeder worden van de volmaaktste man aller tijden. Hij zou haar belonen, zoals geen enkel pleegkind ooit een pleegmoeder had beloond. 

Op het moment dat Halima het kind in haar lappendeken meenam, kreeg zij een vreemd gevoel van rust en genot in haar hart. Zij voelde zich de gelukkigste vrouw van de wereld. Ook werd zij meteen van alle zorgen en verdriet verlost. Al spoedig werden Halima en Hārith innig met hun pleegkind. Hun eigen kinderen werden zelfs lief voor hun pleegbroer. Amīna’ s vaderloze kind bracht een buitengewoon geluk in het huis van Halima. De kleine woestijn was plotseling verlicht. Alles in de woestijn kreeg een nieuwe uitstraling. De lucht daar omheen leek vol leven en hoop. Zowel de vader en moeder als de kinderen merkten de verandering op. Een vreemde genoegdoening vulde hun harten. Hun geiten en schapen werden dikker, hoewel zij aten wat zij normaal gewend waren te eten. Ook kregen de schapen meer melk dan voorheen. Het leven van de familie werd rijker en voller. Hārith en Halima werden het gelukkigste echtpaar in de volksstam van Banu Saad. Zij waren blij met hun geluk. Buren spraken over hen en wensten ook om evenals zij te worden. Halima was blij haar pleegzoon snel te zien opgroeien. Er was een bijzondere glans op haar gezicht. Toen hij twee jaar oud werd, bracht Halima hem terug naar zijn moeder. Amīna was in de wolken hem in een goede gezondheid terug te zien. 

Op dat moment heerste een epidemie in Mekka. De lieve moeder dacht dat Mekka op dat moment niet de veiligste plaats was voor haar zoon. Daarom verzocht zij Halima om hem weer mee te nemen naar haar huis in de woestijn. Toen zij dat hoorde kon niets meer Halima en haar familie gelukkiger maken. Haar man en kinderen waren blij het gezegende kind weer in hun midden te hebben.

Vreemde gebeurtenissen

Halima’s zonen brachten hun tijd door met het hoeden van schapen en geiten. Iedere ochtend brachten zij de kudde naar de woestijn. Daar aten de dieren de hele dag door gras, lopend van heuvel tot heuvel. De jongens volgden de schapen en hielden ze in de gaten. Toen hun pleegbroer iets ouder werd, namen zij hem ook mee. Met wijd geopende ogen begon de jonge pleegbroer het boek der natuur te lezen. Hij stelde veel vragen over alles wat hij zag. Hij was enthousiast om alles te weten. Halima voelde zich gelukkig. Haar kleine jongen groeide op, zowel fysiek als mentaal. Al spoedig begonnen vreemde gebeurtenissen plaats te vinden. De kinderen van Halima merkten op dat hun pleegbroer geen normaal kind was. Er was iets bijzonders met hem aan de hand. Stenen groetten hem als hij langs liep. “Vrede zij met U, O Profeet van Allāh!” hoorden zij stemmen zeggen. Tevergeefs keken zij om zich heen of het iemand anders was. Zij zagen tot in de wijde omgeving niets anders dan steen en zand. Ook zagen zij dat bomen en struiken neerbogen voor de pleegbroer. Deze gebeurtenissen hielden de jongens heel erg bezig. “Moeder”, zeiden zij op een avond. “Bomen en struiken buigen voor Mohammed ﷺ als hij langs loopt en stenen begroeten hem. Wij maken dit vrijwel elke dag mee. Wat betekenen deze dingen?”

“Spreek met niemand over deze dingen”, zei Halima; “jullie pleegbroer is niet zoals andere kinderen. Waak goed over hem, laat niets hem overkomen.” Op een dag gebeurde iets vreselijks. De jongens waren hun dieren zoals gewoonlijk aan het hoeden. Twee engelen, gekleed in sneeuwwit gewaad, kwamen uit de hemel naar beneden. Zij kwamen naar Mohammed ﷺ. De engelen trokken zijn kleren uit en scheurden zij borstkast open. Dit maakte de jongens bang. Zij renden huilend naar huis om hulp te halen. Het nieuws beroerde Halima. Zij rende de woestijn in om te zien wat er gebeurd was. Onderweg naar de woestijn zag zij de kleine Mohammed ﷺ naar haar toe komen. “O lieverd!” schreeuwde zij. “Wie waren het die jou pijn wilden doen? O lieverd, O lieverd, wie wil mijn lief kindje pijn doen? Laat mij zien of je pijn hebt.” 

“Niemand wilde mij pijn doen moeder, het waren de engelen. Zij scheurden mijn borstkast open en vulde het met het Goddelijke Licht, maar ik voelde geen pijn. Ik heb geen pijn.”

Halima was verbaasd zoiets te horen. Zij was blij dat haar pleegzoon geen pijn leed. Zij kon niet voorkomen trots op hem zijn. Hij was zo anders dan andere kinderen! Desondanks was zij niet helemaal op haar gemak. “Wat betekenen deze vreemde gebeurtenissen?” vroeg zij aan zichzelf. “Zeer zeker zal mijn pleegzoon op een dag de trots van zijn land worden. Echter, ik ben een arme vrouw. Ik kan niet meer zo goed op hem passen, nu hij merendeels van de dag buiten doorbrengt. Het is beter als ik hem terug stuur naar zijn moeder.” Halima besprak het met haar man. Hij was het eens met haar. “Ik wenste dat wij hem altijd bij ons konden houden”, zei hij. “Hij heeft ons veel geluk gebracht, maar ik ben bang dat de vreemde gebeurtenissen bekend zullen worden. Sommige slechte mannen kunnen proberen hem pijn te doen. Daarom is het beter, dat hij terugkeert naar zijn mensen.” Amīna was erg blij haar kleine zoon terug te zien. Het verblijf op het platteland had hem goed gedaan. Hij had een stevig lichaam en een perfecte gezondheid. Hij spraak eenvoudig Arabisch van de Banu Saad. Hij had de blik van een engel en was vol belofte!

De dood van Amīna

Amīna’ s man, Abdullah, ligt in Yathrib begraven. Ieder jaar bezocht zij zijn laatste rustplaats. In Yathrib woonden ook sommige families van haar. Zoals gewoonlijk, bezocht zij ook dit jaar Yathrib en nam haar kleine zoon mee. Daar bleven zij enige maanden. Vreemde gedachten vulden het geheugen van de jongen als hij naar het graf van zijn vader keek. “Vader!” riep hij een keer. “Ik vind de stad waar U begraven bent leuk.” Toen zij terugkeerden naar Mekka werd Amīna ziek en ging kort daarna dood. De andere vrouwen die bij haar waren, brachten haar zoon terug naar Mekka. Op dat moment was hij amper zes jaar oud. Hij was nu een wees geworden.

De dood van zijn grootvader

De dood van Amīna was een tragische gebeurtenis voor Abdul Muttalib. De oude man nam de verantwoording op zich om de kleine jongen te verzorgen. Naarmate de tijd verstreek begon hij steeds meer van de jongen te houden. Overal waar hij ging nam hij hem met zich mee. Als hoofd van de Quraysh stam was Abdul Muttalib de heerser van Mekka. Op een dag ontmoetten de Quraysh leiders elkaar voor een raadsvergadering, in de nabijheid van de Ka’aba, en de oude man wilde in het midden zitten. Iedereen moest op een afstand van hem gaan zitten behalve Mohammed ﷺ, die zat naast hem. Twee jaar later ging ook Abdul Muttalib dood. Hij liet een aantal zonen achter. Abdullah en Abu Tālib waren zonen van dezelfde moeder. Voordat de oude man dood ging riep hij Abu Tālib bij zich en liet Mohammed ﷺ onder zijn verantwoordelijkheid bij hem achter.

Een lieve oom

Abu Tālib was een lieve oom. Hij hield van zijn neefje, zelfs meer dan van zijn eigen zonen. Hij had goede redenen om bekoorlijk en lief te zijn, want de jongen was buitengewoon aardig en goed gemanierd. Hij zei noch deed ooit iets om anderen te kwetsen, maar probeerde juist behulpzaam te zijn voor zijn oom en andere mensen. Abu Tālib was bij lange na geen rijke man. Hij had een groot gezin. De gezinsleden moesten hard werken om te kunnen overleven. De jongens hielden zich bezig met een kudde geiten en schapen. Zij deden evengoed ook andere werkzaamheden. Mohammed ﷺ verrichtte meer werk dan hij kreeg. Hij wilde niet tot last zijn voor zijn oom. Abu Tālib zag al gauw in hoe verstandig zijn kleine neef was. Net als zijn vader nam hij de jongen overal mee.

Aankomende incidenten werpen een schaduw

Van Abu Tālib mocht zijn neef nooit te lang wegblijven. Op dat moment was de jongen twaalf jaar oud. Op gegeven ogenblik moest zijn oom op zakenreis naar Syrië. De reis zou enkele maanden duren. Het zou een zeer lange en vermoeiende reis worden. Abu Tālib wilde zijn neef niet op deze reis meenemen om hem de ontberingen van de reis te besparen. Daarom besloot hij zijn neef achter te laten in Mekka. Echter, de jongen was het niet met hem eens. “Ik moet met u meegaan oom”, zei hij. “Ik kan niet zonder U alleen achter blijven.” Dus nam Abu Tālib de jongen met zich mee. De caravan rukte op naar Syrië. De vreselijke glimp van de zon in de woestijn scheen al dagenlang. Een plukje wolk dreef boven zijn hoofd van zonsopgang tot zonsondergang. Deze wolk dreef dezelfde richting op waar de caravan naartoe ging. Als de caravan een pauze maakte stopte ook de wolk. 

In Basra woonde een christelijke priester. Zijn naam was Buheira. Deze priester had kennis van de Geschriften en wist dat de tijd van de laatste Profeet was aangebroken. De wijze oude priester wist wat Isa (Jezus) alayhis salām had bedoeld toe hij zei: “Ik heb heel veel dingen aan jullie te vertellen, maar jullie kunnen het nu nog niet aanhoren. Zodra de Geest van de Waarheid zal komen, zal hij jullie leiden naar de absolute Waarheid.” De priester wist ook dat de beloofde Profeet omstreeks die tijd al in Basra moest zijn aangekomen. Daarom klom hij elke ochtend op het dak van het huis en tuurde van dageraad tot schemering naar de horizon. Uiteindelijk zag Buheira de caravan van Abu Tālib. Hij zag ook een glimmende jongen op een kameel rijden. Verder zag hij een plukje wolk de jongen beschermen tegen de hete zonnestralen. Zeer nauwkeurig bekeek de priester de jongen van top tot teen. Er was geen twijfel mogelijk dacht hij bij zichzelf, zijn ogen aanschouwden de beloofde Profeet ﷺ. Buheira kwam van het dak af en rende naar de caravan om de jongen te verwelkomen. Die dag bracht de caravan de nacht door in de stad. Na het avondmaal sprak Buheira met Abu Tālib. Hij vroeg: “Wie is deze jongen van jou?” “Hij is mijn zoon”, zei Abu Tālib. “Dat kan niet”, zei de priester, zijn hoofd schuddend. “Deze jongen zijn vader moet al dood zijn.”

“U hebt gelijk, wijze man”, zei Abu Tālib uit verbazing. “Deze jongen is mijn neef. Mijn broer overleed enige maanden voordat deze jongen was geboren. Ik heb hem als mijn zoon opgevoed.”

“Dat is gebeurd zoals het moest”, zei de priester glimlachend. Daarna stelde de priester veel vragen aan de jongen. “Hebben engelen jou bezocht?” vroeg hij en heb je vreemde dromen gehad?” De jongen vertelde Buheira alles over de engelen. Hij vertelde ook over zijn wonderbaarlijke dromen. “Het is zo zonneklaar als de dag”, zei de christelijke priester. “Het is zoals Profeet Isa ons had verteld, over U de laatste Profeet der Waarheid. Ik wil de Zegel der Profeten op Uw rug kussen?” Hij tilde het losse shirt van de jongen op en zie daar was de Zegel der Profeten. Hij kuste het keer op keer en zei toen “ik wenste dat ik lang zou kunnen leven om Uw volgeling te worden.” Abu Tālib begreep niet veel van wat de priester vertelde en verbleef niet te lang in Syrië. Hij keerde terug naar Mekka.

Volwassenheid

In dat tijdperk waren in Arabië geen scholen. Daarom was de Heilige Profeet Mohammed ﷺ niet naar school geweest. Desondanks had hij een scherpe blik en een pienter geheugen. Hij leerde van alles wat hij zag en hoorde, van het oerwoud in de woestijn of de drukte op het marktplein, zijn gedachte was gefixeerd op de basisprincipes van het leven en de natuur. Uit zichzelf maakte hij een diepgaande studie van de levende natuur. Niets ontschoot zijn gedachte. De kaders waren voldoende voor hem. Hij zocht naar de diepste betekenis van de dingen die door het oog niet waargenomen kon worden. Zijn uren waren vaak gevuld met het diepe nadenken over de dingen. ‘Waarom volgen de dag en de nacht elkaar op? Hoe komt het dat een cyclus nooit ophoudt? Wat doen de wind, wolken en regen voor de mens? Hoe krijgen zij gestalte? Hoe komt het dat de hemellichamen om hun baan draaien?’ De bedachtzame jongeman zocht naar antwoorden voor deze en andere gelijksoortige vragen. 

Er was ook stof tot nadenken over de leefwijze die Mohammed ﷺ om zich heen zag. Mensen vereerden afgodsbeelden. Zij dronken en gokten erg veel. Verder begroeven zij hun dochters levend. Ze waren misdadig voor hun slaven. Zij waren ruw tegenover hun vrouwen. Zij waren trots op al deze dingen. Het leek alsof zij deze dingen deden om elkaar te overtreffen. Dit leidde tot bloedige gevechten.  Sommige van deze gevechten gingen over van generatie op generatie. In Arabië waren deze dingen normaal. In de buurlanden zag het er niet beter uit. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ vond deze leefwijze niet goed. Hij nam nooit deel aan zulke dingen die zich rondom hem afspeelde. Hij nam ook nooit deel aan afgodenverering. Ook nam hij nooit deel aan luidruchtige huwelijksfeesten. Hij was kalm en bedachtzaam. Hij bleef weg van kermissen en festivals. Naarmate de jaren verstreken, maakte hij zich meer zorgen om het kwaad die hij om zich heen zag. Hij zocht naar een manier om de wereld van dit kwaad te verlossen.

 De oorlog bij Fujjar

Verschillende Arabische volksstammen waren voortdurend in oorlog met elkaar. De Quraysh moest ook gevechten meemaken. Met lange tussenpozen, duurde deze oorlog ruim vier jaar. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ was toen 15 jaar oud. Hij moest ook aansluiten bij zijn volksstam wetende dat deze stam niet vocht om de wil van Profeet Mohammed ﷺ. Daarom nam hij niet actief deel aan de gevechten. Hij trok zijn zwaard niet.  Hij verzamelde de pijlen die door de vijanden waren afgeschoten en overhandigde ze aan de boogschutters van zijn volksstam. Deze oorlog staat bekend als de Oorlog bij Fujjar.

Sociaal werk

De voortdurende oorlog tegen de stammen bracht leed aan de mensen. De zwakheid was het ergst.  Er was niemand om hen te helpen. Jaren geleden, hadden enkele mensen een sociëteit opgericht om de zwakke mensen te helpen. De sociëteit bestond niet meer. Mensen die in de oorlog van Fujjar gewond waren geraakt werden niet geholpen. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ voelde zicht hierdoor diep geraakt. Hij wilde iets voor deze arme mensen te doen. Daarom wendde hij zich tot de leider en besprak deze dingen. Van sommige kreeg hij de steun. Zo kwam de sociëteit nogmaals tot leven om de zwakkeren te helpen. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ   werd de drijfveer achter deze sociëteit. Na enige tijd nam de interesse hierin af. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ ging verder met zijn sociaal werk.

Ka’aba verbouwing

De Ka’aba staat in het midden van een lage vallei. Gedurende een jaar had het hevig geregend, waardoor een vloedgolf was ontstaan en de Abraham Tempel meesleurde. Verschillende stammen gingen samen met elkaar werken om de Ka’aba te herbouwen. Het bouwwerk was bijna af en alleen de Zwarte Steen moest nog geplaatst worden, toen een ruzie ontstond. Iedere stam wilde met de eer strijken door de steen in het gebouw te plaatsen. Het leek alsof alleen met het zwaard een besluit kon worden genomen. Geen vreedzame oplossing bleek mogelijk te zijn. Dus bedacht een van hen een plan. Hij stelde voor om de Steen de volgende dag in de Ka’aba te zetten. De man die de volgende dag als eerste bij de Ka’aba komt zal beslissen wat er zal gebeuren. Iedereen moet dan zijn besluit accepteren. De mannen van verschillende stammen renden de volgende ochtend na de Ka’aba. Elk van hen probeerde als eerste het Huis van Allāh te betreden. Echter, zij werden teleurgesteld. Een jongeman was daar al aanwezig. Het was niemand anders dan de neef van Abu Tālib. Aan de Heilige Profeet ﷺ werd gevraagd zijn besluit in deze zaak bekend te maken. Hij nam een lapje en spreidde het op de grond. Toen legde hij de Zwarte Steen in het midden van het lapje. Nadien werden de stamhoofden bij elkaar geroepen om het lapje te tillen. Zij hielden het lapje aan verschillende kanten vast en tilden het op. Toen de steen op de juiste hoogte getild was, pakte de Heilige Profeet ﷺ de Zwarte Steen en plaatste het in de Ka’aba. Iedereen was blij met het besluit.

De kracht van de waarheid

De bekende mannen van Mekka waren groothandelaren en koopmannen. Abu Tālib richtte zijn leven ook op dezelfde wijze in. De Heilige Profeet ﷺ was dus bekend met de zakenwereld. Doch, hij was niet zoals de andere zakenlieden. Hij was buitengewoon eerlijk en betrouwbaar. Ook was hij beleefd in zijn spraakgebruik, fair en eerlijk in zijn manier van zaken doen. Nooit en te nimmer maakte hij onjuiste bewering. Altijd was hij oprecht en duidelijk. Eenieder die met de Heilige Profeet ﷺ zaken deed was overtuigd en bevangen door de grote kwaliteiten van deze jongeman. Het was moeilijk te geloven dat iemand zo eerlijk kon zijn. Op een dag vroeg een zakenpartner aan de Heilige Profeet ﷺ om hem op de hoek van een straat op te wachten. Hij beloofde binnen enkele tellen terug te komen. Echter, de zakenpartner vergat zijn afspraak met de Heilige Profeet ﷺ. Drie dagen en nachten bleef de Heilige Profeet ﷺ hem op de hoek van de straat wachten. Op de vierde dag passeerde de zakenpartner bij toeval de straat. Hij was van stomheid geslagen toen hij zag dat zijn vriend nog steeds op hem wachtte. Hij verontschuldigde zich ten zeerste voor zijn vergeetachtigheid. De Heilige Profeet ﷺ reageerde met een glimlach en zei: “Maak je niet druk, ik had beloofd op je te wachten tot je terug zou zijn gekomen en dus heb ik mij aan mijn woord gehouden.” Op een andere dag verkocht de Heilige Profeet ﷺ kamelen aan een man. Nadat de koper was vertrokken merkte de Profeet op dat de koper een kreupele kameel had meegenomen. Spoedig haastte de Profeet zich te paard naar de man en gaf hem het geld terug dat hij betaald had voor een gezonde kameel. Zelf nam de Profeet de kreupele kameel terug. Over dergelijke (eerlijke) handelsovereenkomsten was nooit eerder gehoord in Arabië. Spoedig werd alom de eerlijkheid en betrouwbaarheid van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ bekend. Al gauw werd hij behaagd en gerespecteerd door iedereen. Zelfs werd hij bekend als ‘Al-Amīn’ en ‘As-Siddiq’ (de eerlijke en waarheidsgetrouwe of symbool van de Waarheid).

Nikāh (huwelijk)

In Mekka leefde een rijke weduwe. Haar naam was Khadija. Zij was nobel en mooi. Twee keer was zij getrouwd en beide keren werd zij weduwe. Haar echtgenoten hadden bij hun overlijden een overvloed aan rijkdom voor haar achtergelaten. Met dit fortuin dreef zij handel in nabij gelegen landen. Voor de handel had zij agenten in dienst. Toen zij over de eerlijkheid van de Heilige Profeet ﷺ hoorde wilde zij hem als een handelsagent in dienst te nemen. Daarom stuurde zij hem een aanbod waarmee hij akkoord ging. Khadija stuurde haar nieuwe jonge en betrouwbare handelsagent naar Syrië. Eveneens stuurde zij haar betrouwbare slaaf Maisarah met hem mee. De trip naar Syrië werd een groot succes. Het bracht Khadija een veel groter winst op dan zij had verwacht. Maisarah vertelde aan Khadija hoe eerlijk en goede zakenman de Heilige Profeet ﷺ was. Dit deed Khadija besluiten met hem te trouwen. Zij stuurde de Heilige Profeet een huwelijksverzoek. Vele rijke mannen van Mekka hadden Khadija al ten huwelijk gevraagd, maar tevergeefs. Khadija dacht dat de mannen haar alleen ten huwelijk wilden vragen om haar rijkdom en reputatie. Khadija wist dat de Heilige Profeet voor haar juist een meerwaarde zou betekenen en dat hij niet uit was op haar rijkdom. Nadat de Heilige Profeet het huwelijksverzoek van Khadija had vernomen besprak hij het met zijn oom en andere familieleden. Zij werden het met z’n allen eens met het huwelijk. Dus trouwde de Heilige Profeet met haar. Op dat moment was zij veertig jaar oud en hij zelf vijfentwintig.

Gezinsleven

Het huwelijk bleek gelukkig te zijn. Khadija hield zielsveel van haar dierbare man. Hoe meer zij over hem te weten kwam hoe meer zij naar hem toegroeide. Hij was haar weelde en rijkdom geworden. Dit huwelijk maakte het voor de Heilige Profeet ﷺ mogelijk beter ten dienste te zijn voor de mensen dan voorheen. 

Khadija had een slaaf Said. Zij gaf hem als een gift aan de Heilige Profeet ﷺ. Onmiddellijk bevrijdde de Heilige Profeet de slaaf en adopteerde hij hem als zijn zoon. De andere slaven en dienstmeisjes van Khadija kregen desgelijks de beste behandeling. De Heilige Profeet ﷺ noemde hen nooit ‘mijn slaaf’ of ‘mijn dienstmeisje’ zoals andere mensen het deden. Hij noemde hen altijd ‘mijn zoon’ of ‘mijn dochter’. Na het huwelijk beheerde de Heilige Profeet de handel van de Khadija, maar zijn hart was ergens anders op gericht. Rijkdom betekende niets voor hem. Hij zag geld meer als iets om mensen te helpen. Met zijn rijkdom kocht hij veel slaven en dienstmeisjes en bevrijdde hen. Dit waren de slaven en dienstmeisjes die het zwaar te verduren hadden bij de vreselijke meesters. De Heilige Profeet ﷺ betaalde eveneens de schulden van de arme mensen die zelf niet staat waren het te doen.

Uit het huwelijk van de Heilige Profeet ﷺ en Khadija kwamen drie zonen en vier dochters voort. De zonen overleden spoedig in hun eerste jeugd. De dochters werden volwassen en trouwden. De oudste zoon was Qāsim. Hij was degene die zijn vader de bijnaam Aboel Qāsim gaf. De liefde van de Heilige Profeet ﷺ voor zijn zoon was zo groot, dat hij nadien graag als Aboel Qāsim genoemd wilde worden. De Heilige Profeet ﷺ was een lieve vader en goede echtgenoot. Zijn vrouw prees hem altijd. Hij hield zielsveel van zijn kinderen. Zelfs de kleinste details en behoefte van zijn kinderen hadden zijn aandacht. Als een van de kinderen ziek werd, zat hij dag en nacht naast het bed de kinderen te verplegen. Hij was in feite de meest kindvriendelijke vader. Als hij een van hen in problemen zag werd zijn hart overgevoelig en deed hij van alles wat in zijn vermogen lag om hen te helpen.

De trotse Mekkanen behandelden hun vrouwen als of het bezittingen waren. De vrouw moest alle huishoudelijk taken doen. Als de echtgenoot rijk was had hij dienstmeisjes om de vrouw te helpen, maar in geen geval hielpen de mannen de vrouwen. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ was anders. Hij bevrijdde alle dienstmeisjes van Khadija en hielp zijn vrouw in de huishouding. Hij bezemde de vloer en deed alle huishoudelijke taken, zelfs die minderwaardig bleken te zijn. Hij deelde volledige met Khadija het lief en leed van zijn gezinsleven.

 De goddelijke missie in Mekka

Naarmate de tijd verstreek had de Heilige Profeet ﷺ minder belangstelling voor zijn handel. Hij besteedde meer en meer aandacht aan de dingen die hij wilde verbeteren. Vaak ging hij naar de berg Hira op enkele kilometers verwijderd van de stad. In een grot op de berg Hira zat hij dan urenlang en soms dagenlang diep na te denken. Verzonken in diepe gedachte was hij op zoek naar antwoorden over het geheimzinnige leven. Hij zocht naar mogelijkheden om de mensen uit de diepe degradatie waarin zij verkeerden te trekken. Vaak nam hij aan het eind van de dag fruit mee en kwam die avond niet meer terug. De hele maand Ramadān bracht hij door op het berg Hira. Op gegeven ogenblik had hij zes maanden doorgebracht in de grot op de berg toen hij het Licht zag.

Op een nacht in de maand Ramadān (610 n. Chr.) verscheen de aartsengel Jibra’il alayhis salām bij hem. De aartsengel bracht de eerste boodschap van Allāh naar de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. De Heilige Profeet ﷺ werd uitgeroepen tot de Boodschapper van Allāh. Hij moest Allāh’s Wil openbaren aan de mensen. Ook moest hij de mensen naar het Rechte Pad leiden, vooruitgang en werkelijke blijdschap wijzen. Op dat moment was de Heilige Profeet ﷺ veertig jaar oud. Gedurende vijftien jaar heeft hij het gelukkige leven als een echtgenoot en vader kunnen ervaren. Vele jaren heeft hij kunnen ervaren wat ziek zijn betekend en waaronder de mensen lijden. Nu was het moment aangebroken dat de roeping van Allāh was gekomen. Het was een roeping om de wereld te bevrijden van al het kwaad. Het was een roeping om de mensen een goed en koosjer leven te laten leiden.

De eerste beproeving van de Waarheid

De verschijning van de aartsengel Jibra’il alayhis salām was een nieuwe ervaring voor de Heilige Profeet ﷺ. Hij had nooit eerder over dergelijke verschijningen gehoord en voelde zich daarom niet op z’n gemak. Snel ging hij naar huis en vertelde Khadija wat hem was overkomen. “U bent de beste man die ooit op de wereld is gekomen”, antwoordde zij. “Zeer zeker, Allāh heeft U uitgekozen voor Zijn werk. U bent de gewezen Boodschapper.”

Daarna nam zij haar man mee naar Waraqa bin Naufal, een neef van haar. Deze man was een Schriftgeleerde van de heilige boeken van de Christenen en Joden. Khadija vertelde hem wat de Heilige Profeet ﷺ was overkomen in de grot van de berg Hira. “Heb geen angst, mijn nicht”, zei de Schriftgeleerde. “Uw man is de uitverkoren Profeet van Allāh. Allāh heeft tot hem gesproken zoals Hij dat heeft gedaan met Musā alayhis salām.” 

Enkele maanden later verscheen de aartsengel weer. Hij bracht nu een duidelijke opdracht van Allāh. De Heilige Profeet ﷺ moest de mensen op het slechte pad een halt toeroepen en alleen Allāh laten aanbidden. De goddelijke missie moest onherroepelijk worden geopenbaard. Aansluitend begon hij de mensen uit te nodigen de Islam te accepteren. Gedurende veertig jaar had Allāh de Heilige Profeet ﷺ voorbereid om de grootste taak aller tijden te verwezenlijken. Hij werd nu opgeroepen deze opdracht uit te voeren. Khadija radi Allāhu anha was de eerste vrouw die reageerde op de openbaring van de Islam en werd als eerste een moslima. Ali radi Allāhu anhu, de tien jaar oude neef van de Profeet, werd de eerste jeugdige die de Islam accepteerde. Abu Bakr radi Allāhu anhu, de beste vriend van de Profeet sinds jeugdtijd, was de eerste volwassen man die zich bekeerde tot de Islam. Said radi Allāhu anhu, de bevrijdde slaaf van de Profeet, behoorde eveneens tot de eerste die moslim werd. De laatste Profeet van Allāh werd dus als eerste aangehoord in zijn eigen huis. Mensen die het dichts bij hem waren gaven ook gehoor aan zijn oproep. Dit was heel ongewoon. De Profeten voorheen werden uitgelachen door hun eigen familieleden en vrienden. Het was ver weg van hun huis dat zij succes hadden in hun goddelijke opdracht. Hun familieleden en vrienden behoorden tot het laatste die gehoor gaven aan hun oproep. In het geval van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ was het juist omgekeerd. In deze eerste beproeving had de Heilige Profeet ﷺ meer succes dan de Profeten ooit voorheen. De dichtstbijzijnde mensen werden de eerste supporters van zijn missie.

Berg Safā

Enige poos werd de boodschap van de Islam in stilte aan de mensen geopenbaard. Abu Bakr radi Allāhu anhu bekeerde zelf enkele van zijn vrienden tot de Islam.  De Heilige Profeet ﷺ sprak ook tot de mensen in private omgeving. Toen kwam een andere opdracht van Allāh. De boodschap van Allāh moest publiekelijk worden geopenbaard. De Boodschapper van Allāh werd opgeroepen eerst de boodschap binnen zijn eigen verwanten te openbaren voordat hij het aan het algemene publiek openbaarde. Safā is een heuveltje dicht bij de Ka’aba. Op een dag zette de Profeet zijn tent erop en riep luidkeels de mensen op. Zij kwamen allen haastig naar hem toe en verzamelden zich rondom hem. Hij sprak tot hen “als ik jullie vertel dat een groot leger zich achter die berg schuilhoudt en gereed is om jullie aan te vallen, geloven jullie mij?”

“Natuurlijk, wij zullen u geloven”, antwoordden honderden onder hen. “Wij weten dat U nooit heeft gelogen”. “Luister dan, zei de Profeet, jullie moeten uitsluitend Allāh aanbidden en geen ander. Als jullie dat niet doen zal een droevig noodlot jullie treffen. Jullie zullen dan spijt hebben, maar het zal te laat zijn. Ik zal niets voor jullie meer kunnen doen, ondanks dat enkele onder jullie mij familie zijn.” Er ontstond spoedig enige onrust uit angst. “Hij is gek geworden”, riep enkele mensen onder hen. Anderen uitten veel ergere woorden tegen de waarheidsgetrouwe en betrouwbare. Gauw liep de menigte weg en geen van hen maakte een indruk zich om zijn woorden te bekommeren.

Een dreigement aan de oude order

Vanaf die dag werd de stem van de Islam steeds luider en heviger. De volgelingen van de Heilige Profeet ﷺ nodigden de mensen publiekelijk uit het nieuwe geloof te accepteren. Zij vertelden hun dat de afgodsbeelden machteloos waren en noch goed noch kwaad konden doen. Zij vertelden de mensen ook dat zij goed voor elkaar moesten zijn. Ook vertelden zij aan de mensen voor het Rechte Pad te kiezen en geen valse trots te hebben. 

De leerstellingen van de Islam betekende een doodklap aan de oude leefwijze. De mensen zagen de moslims als een belediging voor de godsdienst van hun voorouders. Islam streefde naar een beter bestaan voor de mensheid. Het was een opstapje om hoger op de lader te komen. Het riep vragen op naar de eeuwenoude privileges van de rijke en sterke. Het streefde ernaar afstand te laten nemen van alle gruwelijke daden en dwaze geloven. Dit werd te veel voor de trotse leiders van Mekka. De Islam zagen zij als een gevaar voor zichzelf, Islam betekende in stukken vallen van de ketting die hun gedachte bij elkaar hield. De betekende gelijkheid voor iedereen. Ook betekende het vrijheid van meningsuiting en vergadering. Hoe konden de Mekkaanse leiders deze rechten doen ontstaan? Hoe konden zij hun bijzondere privileges opgeven? Zij maakten zich daarom serieus zorgen en besloten iets daaraan te doen. Doch, zij moesten snel zijn, want de Islam had alom bekendheid gekregen. Daarom besloten de Mekkaanse leiders aan te vallen voordat het te laat was.

Dwang mislukte

Het plan van de Mekkaanse leiders was eenvoudig. “Wij kunnen vrij gemakkelijk onderhandelen met Mohammed ﷺ als zijn oom ons niet tegenhoudt”, zeiden zij. “Laten wij eens gaan praten met Abu Tālib.” Een delegatie vertrok naar Abu Tālib. “Uw neef overlaadt ons met ondraaglijke vernederingen voor onze voorouders en onze goden”, bromden zij boos. “Wij kunnen niet langer hiermee opgescheept zitten. Zeg aan Mohammed ﷺ hiermee op te houden of laat hem anders aan zijn lot over. Als je geen van beiden wilt doen, wees dan voorbereid op datgene wat je neef zal overkomen.” Dit was een onverbiddelijke waarschuwing. Abu Tālib merkte op, dat hij geen partij was voor de geallieerde troepen van de Mekkaanse leiders. Toen zei hij “mijn dierbare neef, let op je veiligheid en die van mij en breng mij geen problemen die ik niet kan weerstaan.” De waarschuwing was onverbiddelijk genoeg om de braafste man van gedachte te doen veranderen. Echter, het Pad van Allāh was voor de Boodschapper helder. Hij wist dat zijn missie de volledige steun van Allāh, de Almachtige had. Hij hoefde zich geen zorgen te maken om de steun van wie dan ook. Dus zei hij met een stevige en kalme stem, “bij Allāh, ik zal verder gaan met mijn missie. Zelfs als alle familieleden en vrienden mij in de steek laten, zal ik niet stoppen met het openbaren van de Waarheid. Zelfs wanneer de dood mij in mijn ogen kijkt, dan nog zal ik niet ophouden mij missie te voltooien.” Abu Tālib werd geraakt door de eerlijkheid en kracht van deze woorden. “Wel, wel”, zei hij. “Doe zoals het je dunkt. Niemand zal je pijn doen zolang ik leef.”

Verleiding ineffectief

Het plan van de Mekkaanse leiders mislukte! Dwang had geen resultaten opgeleverd. Dus dachten zij om met lokaas hun doel te bereiken. De Mekkanen kozen Utba bin Rabia uit om de Heilige Profeet ﷺ te bedwingen. Utba was een slimme man met een welbespraakte tong. Hij ging naar de Heilige Profeet ﷺ en zei: “Luister Mohammed ﷺ, je stamt af van een nobele familie. Je voorouders waren allen goed geletterde leiders. Zeer zeker zal ook jij moeten opklimmen naar een hogere positie, maar daarvoor hoef je geen verdeeldheid te brengen onder de mensen. Laat hen de goede oude levenswijze vervolgen en wij zullen je alles geven wat je verlangt. Als je geld wilt, zullen wij je ieder gevraagde hoeveel geven. Als je een mooie vrouw wilt hebben, dan zullen wij U de allermooiste van het land geven. En als je macht wilt hebben, dan zijn wij bereid je tot onze koning te benoemen. Kies een van deze of alles en je zult het krijgen. Doch, bij Gods genade, geef je vreemde missie op.” Deze verleidingen hadden absoluut geen zin. “Bij Allāh!” zei de Heilige Profeet ﷺ. “Als de mensen in Mekka de zon in mijn rechterhand zetten en de maan in mijn linkerhand, dan nog zal ik niet stoppen mij taak uit te voeren.” Utba ging met lege handen terug naar de Mekkaanse leiders. Zijn slimheid en welbespraakte tong konden geen resultaat bereiken. Dit maakte de Mekkaanse leiders veel bozer, maar toch wilden zij onderhandelen. Islam was een gevaar voor alles wat hun dierbaar was. Het gevaar moest bestreden worden, ten koste van alles.

Achtervolging

Nadat de Mekkaanse leiders hadden ingezien dat dwang en verleiding geen soelaas boden, dachten zij om het leven voor de Heilige Profeet ﷺ en zijn volgelingen onmogelijk te maken. Slaven die zich hadden bekeerd tot de Islam zouden spoedig onder het ergste te lijden hebben. Hun meesters ranselde hen zonder medelijden. Desondanks slaagden de Mekkaanse leiders niet om enigszins de overtuiging van de Islam uit hun harten te verdrijven. De moslim slaven hielden zich onvoorwaardelijk vast aan de Islam, sommige onder hen werden zelfs doodgeslagen. Enkele van de slaven werden gekocht en bevrijd door Abu Bakr radi Allāhu anhu. Zelfs de wel vermogende moslim werd niet ontzien. Hun eigen familieleden waren tegen hen gekeerd. Usman bin Affān radi Allāhu anhu werd in een donkere kamer opgesloten en met de zweep geslagen. Veel van hen moesten pijn lijden. De Heilige Profeet ﷺ ging een zware tijd tegemoet. Mensen gooiden vuil op hem wanneer hij op straat liep. Abu Lahab’s vrouw was de meeste ploert. Deze slechte mensen spreidden doorns op zijn weg. Zij maakten allerlei geluiden als de Heilige Profeet ﷺ in de Ka’aba stond te prediken. Als hij ergens een lezing ging houden lieten de slechte mensen de gelovigen en anderen niet horen wat hij openbaarde. De Mekkanen deden van alles wat in hun vermogen lag om de Islam en de moslims te verachten. Hun mannen volgenden de Heilige Profeet ﷺ waar hij ook naartoe ging. De storm van haat was voortgebracht door Abu Jahl, op dat moment was hij de leider van de Quraysh. Hij en zijn onderdanen waren erop uit om de Islam uit te roeien. Toen bleek dat milde methoden geen baat hadden besloten zij brute kracht te gebruiken.

Islam marcheert voort

Ondanks alle tegenwerkingen marcheerde de Islam voort. Eenieder die de oproep van de Islam hoorde voelde de grote aantrekkingskracht aan van de boodschap. De openbaring van de Heilige Qur’ān verzen hadden een magische werking. Sommige invloedrijke mensen van Mekka accepteerden de Islam. Hamzah, de oom van de Heilige Profeet ﷺ, en Umar behoorden ook onder hen. Abu Zarr Ghifari was ook zo een man die de Islam had geaccepteerd. Umar bekeerde zich tot de Islam op een dramatische wijze. Hij was een man van groot aanzien. Op een dag ging hij op pad, met het zwaard in de hand, om de Heilige Profeet ﷺ te vermoorden. Onder weg vernam hij dat zijn eigen zuster een moslima was geworden. Hij haastte zich vervolgens eerst naar haar huis. Op dat moment was zij enige verzen uit de Heilige Qur’ān aan het reciteren. Toen zij merkte dat haar broer aankwam probeerde zij het Heilige Boek te verbergen, maar Umar was sneller dan zij. Dus verzocht zij Umar te luisteren naar de Openbaringen van de Heilige Qur’ān. Umar luisterde naar enkele verzen. Het effect van de recitatie was onmiddellijk zichtbaar. Binnen enkele ogenblikken veranderde Umar in een ander mens.  Meteen ging hij naar de Heilige Profeet ﷺ en omhelsde de Islam.

Migratie naar Abessinië (Ethiopië)

De goddelijke missie van de Boodschapper van Allāh ging het vijfde jaar in. De Quraysh leiders ondernamen van alles om de verspreiding van de Islam tegen te werken, maar zonder succes. De Islam werd juist groter en bekender. Hierdoor werden de Mekkaanse leiders erg razend. Zij maakten het leven voor veel moslims haast onmogelijk. Deze moslims gingen naar de Heilige Profeet ﷺ en vroegen toestemming om naar het naburige, aan de andere kant van de Rode Zee, gelegen land Abessinië te vertrekken. Zij kregen toestemming en vertrokken met vijftien mannen en vrouwen.  Later vertrokken 83 moslims die naar Abessinië. Door deze migratie werden de Mekkaanse leiders woedender dan ooit. Zij stuurden twee van hun mannen naar Negus, de koning van Abessinië. Deze mannen verzochten Negus om de moslims het land uit te wijzen en terug te sturen naar waar zij vandaan kwamen. Negus vroeg aan de moslims wat zij daarop te zeggen hadden. Daarop stond Jāfar, de zoon van Abu Tālib, op en zei: “O koning! Wij waren zondaren. Wij vereerden afgodsbeelden en deden allerlei slechte dingen. Allāh heeft Zijn laatste Profeet ﷺ naar ons gestuurd. Hij leert ons geen afgodsbeelden te aanbidden, maar alleen Allāh en om goed voor elkaar te zijn. Wij hebben deze lering geaccepteerd. Dit heeft onze eigen mensen tot onze vijanden gemaakt. Zij willen ons dwingen slechte dingen te doen die wij hebben afgezworen. Wij hopen, O koning, dat U deze slechte mensen niet zult toestaan hun hand naar ons uit te steken.” Negus bleek gevoelig te zijn voor het verzoek van de moslims en verzocht Jāfar enkele verzen van de Heilige Qur’ān te reciteren. Jāfar reciteerde enkele verzen uit het hoofdstuk Meriam (Maria) en Negus werd hierdoor verrast. “Gaan jullie weg”, zei hij tegen de Mekkaanse vertegenwoordigers. Ik kan deze mensen niet terugsturen. Zij volgen de ware Imān (geloof).”

Banu Hashim opgesloten in een vallei

Naar gelang de tijd verstreek werden de Mekkaanse leiders afschuwelijker tegen Abu Tālib en Banu Hashim. “Het is de schuld van de Hashims”, zeiden zij. “

Als zij Mohammed ﷺ opgeven, zal hij spoedig stoppen met zijn activiteiten. Als zij niet ophouden Mohammed ﷺ te volgen, zullen ze moeten lijden voor wat zij hun verwanten aandoen.” Zo kwam het dat alle volksstammen tot een overeenkomst waren gekomen. Zij kamen overeen om alle handelsrelaties met Banu Hashim te beëindigen. Niemand meer zou iets aan hem verkopen. De overeenkomst werd getekend en opgehangen in de heilige Ka’aba. Dit vond plaats in het zevende jaar van de missie. Toen volgde een periode van tegenspoed voor de Banu Hashim en de moslims. De druk was zo groot geworden dat Abu Tālib, het hoofd van de stam Banu Hashim, zich moest verschuilen in een smalle vallei. Deze vallei staat nu bekend als Abu Talib’s bergpas. Gedurende drie jaar leefden de Heilige Profeet ﷺ en al zijn familieleden in deze vallei. Veel moslims sloten zich aan bij hem. Alle toevoer naar dat vallei werd afgesloten. De Mekkaanse leiders zagen erop toe dat geen voedsel en water naar Banu Hashim werd gebracht. De arme Banu Hashim moesten leven van bladeren, boomwortels en struikgewassen. De benarde toestand van de kinderen was vooral armzalig. Op en duur kregen enkele goedhartige Mekkaanse leiders medelijden met Banu Hashim. Zij scheurden de overeenkomst die in de Ka’aba hing in stukjes. De door honger bevangen Banu Hashim werd toegestaan terug te keren naar huis. De bitterheid tegen de Islam en de moslims werd er niet minder op. De Mekkanen waren zoals gewoonlijk bezig plannen voor te bereiden om de Islam uit te roeien.

Het jaar van verdriet

Kort na de komst uit de vallei ging Abu Tālib dood. Hij was een oude man van tachtig jaar geworden en zijn gezondheid was de laatste drie jaren door honger en armoede achteruit gegaan. Kort daarna ging ook Khadija, de goede en geloofstrouwe echtgenote van de Heilige Profeet ﷺ, dood. Beide sterfgevallen vonden plaats in het tiende jaar van de missie. Het gemis van deze twee personen maakte de Heilige Profeet ﷺ erg droevig. Abu Tālib en Khadija waren als krachtbronnen voor hem. Hun overlijden maakten de vijanden overmoedig. Op een dag stond hij, diep in gedachten gezonken, te bidden in de Ka’aba. Abu Jahl wikkelde een kledingstuk om zijn nek en strikte het hard. Hij wilde de Heilige Profeet ﷺ wurgen toen Abu Bakr, op tijd, de Profeet te hulp schoot.

Gestenigd in Ta’if

De oppositie in Mekka werd met de dag groter. Dus dacht de Heilige Profeet ﷺ om in een andere stad de Islam te openbaren. Op een dag ging hij naar Ta’if, een stad op 68 kilometer van Mekka vandaan. Hij riep de leiders bij elkaar en nodigde hen uit de Islam te accepteren. De leiders toonden geen interesse voor wat de Profeet openbaarde, dus was hij genoodzaakt zijn openbaringen aan hen te beëindigen. Toen de Profeet de stad wilde verlaten lieten de slechte leider hun honden op hem af. Zij vormden een bondgenootschap en gooiden met stenen naar de Heilige Profeet ﷺ. Het regende zo hevig stenen op de Profeet dat hij begon te bloeden. De Profeet zocht schuilplaats onder een boom in een nabij gelegen tuin. Hij bloedde zo erg dat zelfs zijn schoenen met bloed waren volgelopen. Toch richtte de Heilige Profeet ﷺ zich tot Allāh en verzocht vergiffenis voor die mensen, omdat zij niet zouden weten wat zij deden.

De hemelreis

In het tiende jaar van de goddelijke missie vond ook de bijzondere hemelreis (Mirāj) plaats. Op een nacht kwam de aartsengel Jibra’il alayhis salām met het bericht dat Allāh Zich aan Zijn Boodschapper wilde onthullen. De reis van de Heilige Profeet ﷺ begon op een Burāq (gevleugelde paard) van Mekka naar Jeruzalem. Daar aangekomen verrichtte hij het gebed in moskee Al-Aqsa in gezelschap van onder andere de Profeten Ibrahim, Musā en Isa alayhis salām. Vervolgens werd de reis voortgezet naar de hemel. Op het laatst stond de Profeet voor de Goddelijke Troon. Een openhartig gesprek vond achter een gordijn plaats. De Boodschapper ﷺ van Allāh ging daarna naar huis terug. Al deze gebeurtenissen hebben in één nacht plaatsgevonden.

Het Licht spreidde zich uit naar Yathrib

Ieder jaar, gedurende de Hadj, sprak de Heilige Profeet ﷺ tegen de mensen die van buiten Mekka waren gekomen. Hij vertelde hun over de Islam. De Mekkanen probeerden alle bedenkbare methoden uit om de mensen weg te houden van zijn toespraken. Doch, zij waren daarin niet succesvol. In het elfde jaar van de missie hadden zes mannen van Yathrib, die voor Hadj waren gekomen, de Islam geaccepteerd. In het jaar daarop hadden twaalf mannen van Yathrib de Islam omhelsd. Op hun verzoek stuurde de Heilige Profeet ﷺ Mus’ab bin Umar naar Yathrib. Hij moest de mensen over de Islam vertellen. Musab’s missie bleek succesvol te zijn. Binnen een jaar werden meer mensen van Yathrib moslim. 

In het dertiende jaar van de missie kwamen 72 moslims van Yathrib voor Hadj. Namens de mensen verzochten zij de Profeet om Yathrib tot zijn stad te maken. Abbās, een oom van de Heilige Profeet ﷺ, was op dat moment daar aanwezig. “Als jullie mijn neef willen meenemen moeten jullie een belofte doen. Jullie moeten beloven hem in alle omstandigheden bij te staan. Ondanks het verschil in geloof hebben wij (bloedverwanten) hem altijd bijgestaan gedurende deze jaren. Als jullie dat ook doen zullen wij hem meesturen. Indien jullie het niet kunnen beloven, laat hem dan in Mekka.”

“Dat beloven wij plechtig”, werd geantwoord. “Ook wij willen een garantie. Als de Boodschapper ﷺ van Allāh een grotere macht krijgt zal hij ons niet verlaten en naar Mekka terugkeren.”

“Dat beloof ik jullie, ik ben van jullie en jullie zijn van mij”, zei de Profeet.

De goddelijke missie in Medina
Islam vindt een nieuwe thuisbasis

moslims verhuisden van Mekka naar Yathrib. In zeer korte tijd waren alle moslims vertrokken. Dit maakte de Mekkaanse leiders bang. “Islam gaat zich nestelen in Yathrib”, zeiden ze. “Op enig moment zullen zij sterk genoeg zijn om terug te slaan. Er rest ons nog tijd om een goede actie te ondernemen die het gevaar voor eens en altijd kan bezwijken. Vermoordt Mohammed ﷺ en de Islam zal met hem dood gaan”.

De Hijrah

 Terwijl de Mekkaanse leiders samenzwoeren om hem van zijn leven te ontnemen ontving de Heilige Profeet ﷺ een boodschap van Allāh, hij moest Yathrib verlaten. Hij riep Ali bij zich en gaf hem de deposito’s van de mensen, die hij aan de mensen moest teruggeven.  In de rampzalige nacht dat het plan uitgevoerd zou worden liet de Heilige Profeet ﷺ zijn neef Ali radi Allāhu anhu in zijn bed slapen. Zelf verliet hij bij middernacht het huis. Getrokken sabels flitsten overal, maar niemand kon hem zien. Hij ging rechtstreeks naar Abu Bakr’s huis. Daar stonden twee kamelen gereed om beiden door de woestijn te vervoeren. De Profeet ﷺ en Abu Bakr radi Allāhu anhu verlieten Mekka per kameel. Ongeveer 8 kilometers van de stad verwijderd zochten zij een schuilplaats in een grot van de berg Saur. In de ochtend merkten de Mekkaanse leiders dat die twee waren vertrokken wat hun razend maakte. Zij loofden een prijs uit van honderd kamelen voor de degene die de Heilige Profeet ﷺ gevangen zou nemen. Onmiddellijk vertrokken veel ruiters de woestijn in om de Profeet te zoeken. Zij kamden iedere dal en heuvel af. Sommigen bereikten de berg Saur. Abu Bakr werd erg onrustig, maar de Heilige Profeet ﷺ zei heel kalm “wees niet bang, zeer zeker is Allāh met ons.”

Gedurende drie dagen en nachten hadden de Profeet en Abu Bakr zich in de grot verscholen. Op de vierde dag kwamen zij uit de grot en vervolgden hun reis. Na een onafgebroken reis van één dag en één nacht stopten zij om te rusten. Toen kwam Suraqa bin Jusham, een Mekkaanse krijger, op zijn paard aan gegaloppeerd. Met een grote snelheid wilde hij met zijn paard tegen de Profeet botsen, maar het paard struikelde en de krijger viel van zijn paard. Suraqa deed nog twee pogingen, maar ook beide keren gebeurde hetzelfde. Hij realiseerde dat hij het wilde opnemen tegen een bovennatuurlijke kracht. Door angst bevangen verzocht hij vergiffenis aan de Heilige Profeet ﷺ. De Profeet vergaf hem dadelijk.

Yathrib werd de stad van de Profeet

Na een reis van zes dagen kwamen de vluchtelingen van Mekka in Qubā, een dorp op vijf kilometer afstand van Yathrib, aan. Hier verbleef de Boodschapper van Allāh gedurende twee weken. In de tussentijd was ook Ali radi Allāhu anhu aangekomen. In Qubā werd de eerste moskee gebouwd. Zowel de Profeet als zijn metgezellen werkten hard aan de bouw.  Gedurende die tijd waren de ogen van de mensen in Yathrib gericht op de komst van de Profeet. Elke ochtend kwamen zij de stad uit en zochten de weg naar Qubā af op een teken van zijn komst. Uiteindelijk kwam de gelukkige dag. Op een vrijdagochtend verliet de Heilige Profeet ﷺ Qubā. Een levendige ontvangstdelegatie wachtte hem op in Yathrib. Mannen en kinderen stonden aan beide kanten van de straat en de vrouwen stonden op het dak van de huizen vrolijke liederen te zingen. De Heilige Profeet Mohammed ﷺ reed op zijn kameel de stad binnen en iedereen wilde de Profeet als zijn gast ontvangen. Doch, hij liet de kameel rondlopen terwijl hij zei “ik zal de gast zijn van degene voor wiens huis de kameel zal blijven staan”. Vervolgens bleef de kameel stilstaan voor het huis van Hazrat Abu Ayyub Ansāri radi Allāhu anhu. Deze man kreeg de eer om de gastheer van de Boodschapper van Allāh te worden. Gedurende zeven maanden bleef de Profeet bij hem logeren. Intussen werd zijn eigen huis gebouwd. Sinds de Profeet in Yathrib was aangekomen werd de naam van de stad omgedoopt in Madinat-un-Nabi (Stad van de Profeet). Na verloop van tijd werd de stad bekend als Medina. Yathrib, een saaie boerengemeenschap, werd een belangrijke punt op aarde. Het werd het middelpunt van een revolutie die de gedragslijn van de mensheid zou veranderen. Door een huis aan de Islam aan te bieden werd het Yathrib het middelpunt van wereldse zaken.

Broederschap van de Islam

Alle moslims zijn broeders van elkaar, leert de Islam ons. Dit onderricht werd voor een grote beproeving geplaatst in Medina. De vluchtelingen uit Mekka hadden geen huis en ook geen geld. De meeste van hen waren van huis uit rijk geweest, maar de Mekkaanse leiders hadden hen niets laten meenemen. Het eerste probleem voor de Profeet was om deze mensen onderdak te bieden. Het broederschap van de Islam heeft een makkelijke oplossing. De Profeet riep een Ansāri (Medini) en een Muhājir (vluchteling) bij zich en zei “vanaf nu zijn jullie tweeën broeders van elkaar”. Onmiddellijk werd de verwantschap onder hen sterker dan bloedverwantschap. De Ansāri gaf zijn Mekkaanse broeder de helft van alles wat hij aan bezittingen had zoals zijn huis, land en geld. Nooit eerder had de wereld zulk broederschap gekend.

De moskee van de Profeet ﷺ

Nu Yathrib de stad van de Profeet was geworden ontstond de noodzaak een moskee te bouwen. Een stukje grond werd dicht bij het huis van Hazrat Ayyub Ansari’s huis gekocht. Hier werd de eerste moskee van Medina gebouwd. Deze had muren van modder en een dak van palmbladeren. Dicht bij de moskee werd een huis gebouwd voor de familieleden van de Profeet. Gedurende de bouw van de moskee werkte de Profeet weer even hard als de arbeiders. Hij droeg zware bakstenen die hem onder het gewicht liet buigen. “Alstublieft Profeet”, zeiden de metgezellen. “Er zijn voldoende mannen onder ons om de arbeid te verrichten. U kunt het beste uitrusten.”

“Nee, ik moet net zo hard werken als mijn metgezellen het doen”, zei de Profeet. De moskee was heel groot. In een hoek van de moskee was een podium gebouwd met een rieten dak. Hier leefden de Ashāb-us-Suffa. Zij waren de mannen die noch een huis noch families hadden. Zij hadden haast geen interesse in de wereldse zaken. De meeste tijd brachten zij door met het opschrijven van wat de Profeet ﷺ vertelde en deed. Voor hun onderhoud verzamelden zij hout in de bossen en verkochten die op de markt. Yathrib bleek een zeer vruchtbare grond te hebben. Sommige joodse stammen leefden ook in de stad. Ondanks dat zij een zeer kleine gemeenschap vormden waren zij geldschieters en erg machtig. De Heilige Profeet ﷺ sloot met hen een overeenkomst voor wederzijdse hulp. Hierdoor vond de Islam een veilig oord in Yathrib en kon dus groeien en sterker te worden.

De Mekkanen treffen voorbereidingen voor een aanval

Van de Mekkanen kon nogal verwacht worden dat zij rustig zaten, terwijl de Islam zich stevig nestelde in Medina. Handel met Syrië was de belangrijkste pijler van de Mekkaanse leiders. Hun handelsroute lag nu binnen het bereik van Medina. Een sterke Islam betekende een eeuwigdurend gevaarte voor de vitale verbindingslijn van de Quraysh. Daarom begonnen de Mekkaanse leiders voorbereidingen te treffen voor een aanval op Medina. Hun leider Abu Sufyan leidde een handelsmissie naar Syrië. De winst die deze handelsmissie zou opbrengen zou besteed worden aan de militaire uitrusting en het uitroeien van de thuisbasis van de Islam. Nauwelijks waren de moslims een jaar in Medina toen berichten over de vijandige voorbereidingen werden bekend gemaakt. Om zichzelf te beschermen begonnen zij zelf een defensief plan te maken. Zij besloten de handelsmissie van Abu Sufyan op de terugreis aan te vallen. Doch, Abu Sufyan bleek slimmer te zijn. Hij vermoedde het naderende gevaarte en besloot op zijn terugreis met de handelsmissie een andere route te nemen. Intussen besloten de Mekkanen niet meer op Abu Sufyan te wachten en Medina te bezetten. Een grote menigte bestaande uit zowel gewone mannen als militairen vertrok van Mekka naar Medina, de stad van de Profeet. Amper had de handelsmissie van Abu Sufyan Medina gepasseerd of berichten werden ontvangen dat spoedig een groot leger de poorten van de stad Medina zou bereiken. Medina begon haastig voorbereidingen te treffen om een tegenaanval uit te voeren.

De slag om Badr

De moslim geesteskracht

Voor het kunnen afronden van de planning riep de Heilige Profeet ﷺ   een vergadering bijeen en legde het plan voor. De Muhājir leiders verzekerden hem van een volledige steun. Echter, de Profeet wilde ook het gevoel van de Ansāri weten. Dit observerende stonden hun leiders op en zeiden: “O Profeet van Allāh wij zullen u gehoorzamen, zelfs wanneer u ons beveelt in de diepe zee te springen.” De Heilige Profeet ﷺ glimlachte toen hij dat hoorde. Er werd besloten dat moslims onmiddellijk zouden uitrukken om de eerste actie van de vijanden te observeren. In de maand Ramadān 2 Hijrah marcheerde de Heilige Profeet ﷺ aan het hoofd van een leger bestaande uit 313 moslims inclusief twee jonge mannen uit Medina. Zij hadden slechts enkele paarden en geen wapenuitrusting. De Mekkanen stonden aan de andere kant met 1.000 man sterk. Zij waren wel goed bewapend en hadden 300 paarden en 700 kamelen. Beide legers stonden tegenover elkaar in Badr, een dorp op ongeveer 128 kilometer afstand van Medina. Die avond sliepen zij in hun kampen. 

De Profeet ﷺ had de hele avond geen oog dichtgedaan. Hij stond wenend voor Allāh te bidden voor een overwinning door de moslims. “Allāh!” riep hij, “de Quraysh zijn geneigd Uw Profeet voor leugenaar uit te maken. Allāh, sta ons bij. U hebt beloofd ons te helpen. Als deze handvol moslims vandaag om het leven komen, door wie zult U daarna aanbeden worden?” De volgende dag, vrijdag 17 Ramadān, vroeg in de ochtend waren beide legers zover om met elkaar te vechten. De Heilige Profeet ﷺ rangschikte zelf de gevechtslinie. Daarna ging hij naar de kleine hut met groene takken die voor hem was gebouwd. Hier viel hij op zijn knieën en smeekte Allāh om de moslims bij te staan in het gevecht. Het gevecht begon met individuele gevechten. Utba, een grote Quraysh leider, kwam naar voren. Hij werd vergezeld door zijn broer Shuaiba en zijn zoon Walid. Drie Ansari’s kwamen ook naar voren om met hen het eerste gevecht te voeren. “Jullie zijn niet onze gelijkwaardige tegenstanders”, riepen de Mekkaanse leiders trots. “Stuur mensen met nobele bloed om met ons te vechten.” Vervolgens kwamen Hamzah, Ali en Ubaidah radi Allāhu anhuma naar voren om het hen te vechten. Hamzah doodde Utba, Ali doodde Walid en Ubaidah raakte gewond door Shuaiba. Spoedig daarna snelden Hamzah en Ali naar Shuaiba en vermoordden hem. Ubaidah werd teruggebracht naar de moslim kamp waar hij voor de voeten van de Heilige Profeet ﷺ met een glimlach op zijn gezicht dood ging.

Allāh’s hulp

Kort daarna begon het massale gevecht. De Mekkanen waren drie keer met zoveel als de moslims. Zij waren gekleed in stalen harnas. Een vreemde geestkracht ontstond in de moslims. Velen onder hen zagen hun eigen bloed(verwanten) onder hun zwaard, maar niets kon hun handen tegenhouden. De Profeet was diep verzonken in geïnspireerde gebeden. De sterk onder druk verkerende metgezellen haastten zich naar hem voor inspiratie, maar troffen hem aan in diepe gebeden. Zijn voorhoofd lag op de grond en hij herhaalde keer op keer “Allāh, vervult Uw belofte, als deze handvol moslims vandaag omkomen, zal er niemand meer zijn om U te aanbidden.” Uiteindelijk kwam de aartsengel Jibra’il alayhis salām met een goed bericht over de overwinning. De Heilige Profeet ﷺ kwam uit zijn hut en vertelde het blijde nieuws aan zijn metgezellen.

Twee Ansāri jongeren

Abu Jahl, de commandant van het Mekkaanse leger, was de grootste vijand van de Islam. Elke moslim wilde met de eer strijken om die ellendeling te vermoorden. Op dat ogenblik kwamen twee Ansāri jongeren naar Abu Rahmān bin Auf en vroegen “oom, welke van hen is Abu Jahl?” Hij wees de Ansari’s aan waar de trotse Mekkaanse leider hen stond op te wachten. Direct sprongen de twee jongeren op hem als hongerige adelaars. Zij duwden hem op de grond en hakten zijn hoofd eraf. Ook andere Mekkanen werden op dezelfde wijze vermoord. Het Mekkaanse leger verloor moed en vluchtte weg. De moslim overwinning was voltooid. Deze eerste beproefde macht gaf de Islam de bovenhand. Het was ongetwijfeld een zeldzaam wonder. Allāh Almachtige had bovennatuurlijke krachten gegeven aan een handvol aanbidders van Hem. Dergelijke wonder heeft de wereld nooit eerder gekend.

Oorlogsgevangenen

Het verlies aan de kant van de moslims in Badr bedroeg niet meer dan veertien doden (Sohada = martelaren). Aan de Quraysh kant waren zeven mannen gedood en evenveel gevangen genomen. Deze gevangenen werden naar Medina overgebracht. Zij werden vriendelijk behandeld. De moslims gaven hun betere voedsel dan zij zelf aten. Uiteindelijk werden de gevangenen vrijgelaten onder betaling van losgeld. Abbās, een oom van de Heilige Profeet ﷺ, was ook onder de krijgsgevangenen. Sommigen zeiden Abbās zonder betaling van losgeld vrij te willen laten. “Nee, nee, Abbās is een rijke man. Hij zal juist twee keer zoveel moeten betalen voor zijn vrijheid”, zei de Profeet. De gevangenen die geletterd waren werden vrijgelaten als zij tien moslims zouden leren lezen en schrijven.

Een keerpunt in de geschiedenis

De slag bij Badr was blijkbaar een kleine kwestie. Het werd uitgevochten in een onbekende hoek van de wereld. Deze oorlog leek niet meer dan een onbelangrijk gevecht, maar aan het resultaat ervan hing de koers van de toekomstige geschiedenis. Zoals de Heilige Profeet ﷺ duidelijk had voorzien zou een nederlaag van de moslims het einde betekenen van de Islam en daarmee dus ook van een menswaardig bestaan. Overwinning bij Badr maakte de Islam een sterke macht die gevreesd werd. Het bedwong voor de moslims respect af van de vijanden. Vanaf dat moment werd Islam een allesomvattende macht. De Islam zou de zorg volledig overnemen van de mensen, van hun zielen en wereldse belangen. De Profeet die tot dusver aan het hoofd stond van het geloof, werd ook benoemd tot het hoofd van de Staat.

Twee huwelijken

Kort na Badr trouwde de Heilige Profeet ﷺ twee van zijn dochters uit. Fatima radi Allāhu anha, de jongste dochter, trouwde met Ali radi Allāhu anhu. Haar bruidsschat bestond uit enkele kruiken van aardewerk, een waterzak en twee handmolens. Deze cadeaus bleven gedurende haarleven bij haar. In de jaren die daarna volgde maalde zij haar eigen meel en haalde ze ook zelf water. De tweede dochter, Umm Koelsoem radi Allāhu anha, trouwde met Usman bin Affān radi Allāhu anhu. Eerder was haar zuster Ruqayyah getrouwd met Usman. Echter, kort na de slag bij Badr kwam Ruqayyah te overlijden en liet de Profeet zijn tweede dochter met Usman trouwen. Dit bezorgde Usman de titel ‘Zoen Noorain’ of te wel ‘eigenaar van twee lichten’.

Mekkaanse sluwheid onder de slag van Badr

Niemand in Mekka had ooit gedroomd wat zich in Badr had afgespeeld. Toen het bericht voor het eerst in de stad bekend werd gemaakt weigerden de mensen het te geloven. Doch, het keerde zich om tot een onverbiddelijke waarheid. Na een paar dagen van duisternis en wanhoop kwamen de trotse inwoners van Mekka deinend terug. Pijnlijdend onder het verlies begonnen zij voorbereidingen te treffen voor een tweede aanval op de moslims. Dit keer werden de voorbereidingen op een grotere schaal uitgevoerd. Een leger bestaande uit 3.000 man werd uitgerust. Vrouwen marcheerden ook zij aan zij met hun mannen. Zij schreeuwden om dapperheid van de strijders aan te moedigen. Ook waren zij om de aarzelende mannen terug te sturen naar het slagveld.

Een verrassing voor de moslims

De Quraysh formeerde een leger van meer dan 3.000 strijders. Krankzinnig om vergelding vertrokken de chaotische mannen naar Medina. De Mekkaanse leger was volop in aantocht, maar de moslims wisten daar nog niets van af. De vijand was slechts op een korte afstand van Medina verwijderd toen Abbās, een oom van de Heilige Profeet ﷺ, een bericht stuurde dat een groot leger onderweg was en spoedig Medina zou bereiken. Dit bericht gaf de Profeet een onprettig gevoel. Zoals gewoonlijk legde hij het bericht voor aan de mensen. Enkele zeiden dat het beter zou zijn in de stad te blijven en de vijand nogmaals te verslaan. Anderen wilden een gevecht op open terrein. De Heilige Profeet ﷺ vond het eerste idee weloverwogen, maar veel meer mensen waren voor een gevecht op open terrein dus respecteerde hij de mening van de meerderheid.

De huichelaars deserteren

Het was vrijdag. Na het verrichten van het middaggebed trok de Profeet zijn wapenuitrusting aan en trof voorbereidingen om zijn mannen naar het open terrein te leiden. Hij keek zijn mannen aan en zei: “Als jullie op Allāh vertrouwen en je flink verzetten dan zal de overwinning voor jullie zijn.”  Kort daarna vertrok de Heilige Profeet ﷺ samen met een leger van 1.000 man uit de stad. Toen zij de poorten van de stad passeerden zei de huichelaar en leider Abdullah bin Ubayy dat hij met zijn 300 mannen geen oorlog gaat voeren op open terrein. Hij wilde oorlog voeren vanuit de stad. Hiermee maakte hij een excuus om te deserteren. Door de houding van Abdullah bin Ubbay werd het leger gereduceerd tot 700 man.

De slag bij Uhud

Uhud is een heuvel op enkele kilometers afstand van Medina. Op 11 Shawwāl 3 Hijrah marcheerde de Heilige Profeet ﷺ naar Uhud en stelde de verdedigingslinies op. Hij nam zijn positie in met achter hem de heuvel. In de heuvel was een doorgang. De vijand zou kunnen omlopen en via de doorgang een verrassingsaanval uitvoeren. Daarom werden vijftig boogschutters daar gestationeerd. Hun opdracht was nadrukkelijk de doorgang niet te verlaten, hoe de oorlog ook zou plaatsvinden. Ook nu begon de oorlog eerst met individuele gevechten. Dit werd voortgezet door een generaal gevecht. Ondanks het kleine leger van de moslims vielen spoedig veel doden aan de kant van de vijand. Vrouwen aan beide kanten voerden hun verantwoordelijkheden goed uit. De Quraysh vrouwen schreeuwden aanmoedigend naar hun mannen en zongen oorlogsliederen. De moslim vrouwen brachten water voor de soldaten en verzorgden de verwonde mannen.

Overwinning werd een nederlaag

De een na de ander vaandeldrager van de Quraysh werd gedood. Hun vaandels vielen op de grond en kwamen onder het stof te liggen. De in paniek geraakte Mekkanen vergaten zelfs om het meegesleurde afgodsbeeld te beschermen. Dat lelijke ding lag met het gezicht op de grond. Het geschreeuw en bespotting van de Mekkaanse vrouwen bleek van geen nut te zijn geweest. Op gegeven ogenblik gingen de Quraysh soldaten haastig er vandoor en lieten hun buit achter. De achtergelaten buit verleidde de boogschutters bij de doorgang van de heuvel, waardoor de meeste van hen erop af stormden. Khalid bin Walid die nog geen moslim was geworden, was een generaal van het vijandelijke leger. Hij zag dat de doorgang vrijwel onbewaakt was gebleven en leidde een aantal soldaten naar de doorgang waar zij de achtergebleven boogschutters vermoordden. Vervolgens viel hij de moslims in de rug aan. De Quraysh leiders die op de vlucht waren geslagen zagen dit gebeuren en keerden terug om de oorlog voort te zetten. Dit werd een volkomen verrassing voor de moslims. Overwinning was nabij toen zij plotseling zichzelf te midden van een dodelijke hinderlaag aantroffen. Verwarring ontstond en spreidde zich uit. Om erger te voorkomen offerde Mus’ab bin Omair, de vaandeldrager, zich op. Hij werd met het zwaard vermoord. Mus’ab bin Omair leek veel op de Profeet. Spoedig verspreidde zich het bericht dat de Profeet was gedood. Het rumoer bracht verwarring onder de moslims. Zij dachten geen leider meer te hebben en begonnen de moed te verliezen. Uiterste verwarring volgde. Het leek alsof geen enkele moslim de ramp zou overleven.

moslims sterven voor de Profeet ﷺ

Intussen hield de Heilige Profeet ﷺ omringd door een handvol metgezellen stevig verzet. Abu Dujana beschermde de Profeet met zijn reusachtige lichaam en Saad Waqqas hield de vijand met zijn speren op een afstand. Terstond werd Kaab bin Malik blij toen hij de Profeet zag. “Blijde boodschap voor jullie! O moslims, de Profeet van Allāh is hier!”

Overijld zochten de metgezellen naar de Profeet. Vrienden en vijanden gingen naar de plek waar de Profeet was. Vanuit alle hoeken en gaten vielen de krankzinnige Mekkanen deze plek van de moslims aan, maar de moslims stonden als een massieve muur van beton om de Profeet. Zij sloegen ieder aanval terug met bovenmenselijke kracht. Velen kwamen om en velen werden gewond. Door de hevige aanval van de vijand werd de Heilige Profeet ﷺ ook gewond. Hij kreeg verwondingen aan zijn hoofd en verloor twee tanden. Bloed stroomde van zijn kaken, maar hij bleef zich even vriendelijk gedragen. “Wat verwacht iemand, die het gezicht van zijn Profeet ﷺ rood kleurde?” riep hij. Zijn zwaard omhooghoudend zei de Profeet “wie wil recht doen aan dit zwaard?” Abu Dujana greep het zwaard en sprong als een wilde kat op de Mekkanen. De Ansāri jongelingen vormde een stevige muur om de Profeet en vochten met bovenmenselijke kracht. Een Ansāri vrouw, Umm Ammāra, behandelde de verwondingen. Toen zij zag dat het leven van de Profeet in gevaar was trok zij haar zwaard en sprong met veel moed ook op de vijand. Zij vocht verschrikkelijk hard tot dat zij door de verwondingen werd verslagen.

Vijanden trekken zich terug

Weldra had het moslim leger zich om de Profeet ﷺ verzameld. Orde en vertrouwen keerden terug. Langzamerhand werd de vijand verslagen. De Profeet gevolgd door zijn metgezellen beklom de top de berg Uhud. De Mekkanen dachten dat het niet verstandig zou zijn om met hen wil door te zetten. Daarom lieten zij de moslims alleen achter en marcheerden terug naar Mekka. De slag bij Uhud kostte zeventig moslims het leven. Onder hen bevond zich Hazrat Hamzah radi Allāhu anhu, een van de dapperste zonen van de Islam. De dood van zijn dappere oom maakte de Profeet erg verdrietig. “Dit is de meest verdrietige gebeurtenis die mij ooit is overkomen”, zei hij toen hij het verminkte lichaam van Hamzah in zijn armen vasthield. “Allāh behoedt mij, dat ik zulke gebeurtenissen weer meemaak.” Met groot verdriet werden de martelaren begraven en de moslims keerden terug naar Medina.

Islam groeide met grote snelheid

Ondanks hun ogenschijnlijke overwinning bij Uhud verloren de Quraysh hun angst niet voor de moslims. Zij wisten innerlijk dat zij feitelijk de oorlog hadden verloren. Het was slechts een noodlottige fout van enkele moslims die hun overwinning in een nederlaag hadden doen keren. Er was absoluut geen twijfel in de gedachten van de trotse Mekkanen, dat zij niet langer tegenstand konden bieden aan de moslims. Daarom hadden zij gedurende twee jaar geen poging ondernomen om een aanval uit te voeren op Medina.

De joodse samenzwering

De Joden van Medina waren rijk en machtig. Naarmate de Islam groeide werden zij jaloers. Zij beraamden een samenzwering om de Islam te vernietigen. Hun plannen lekten uit, dus besloten twee van de drie joodse stammen uit Medina te vertrekken. Veel van hen vestigden zich in Khaybar, die het joodse bolwerk werd. Vanuit Khaybar werden joodse agenten overal in het land (Arabië) gestuurd om de mensen te verenigen zich tegen de Islam te verzetten. Het plan van de Joden werkte goed. Door hun grote sluwheid trokken de Joden alle groeperingen in het land aan die zich tegen de Islam wilden verzetten. Om gelijkenis te tonen aan de Mekkanen begonnen zij ook afgodsbeelden te vereren en vergaten alles wat hun voorouders hun had geleerd. Steeds meer allianties werden op een vergelijkbare manier gevormd. Op gegeven ogenblik waren de Joden en de allianties groot genoeg om leger te vormen van 24.000 soldaten. In het vijfde jaar van Hijrah trokken deze soldaten op naar Medina. Hun plan was om de moslims te verrassen. Echter, een van de allianties kon het plan niet geheim houden. Details van het plan waren al lange tijd in Medina bekend geworden. Uiteindelijk maakten de moslims zich gereed om het grootste leger aller tijden van Arabië te ontmoeten.

De slag van de geul

De Heilige Profeet ﷺ kwam tijdig achter het plan van de Joden en gaf instructies aan zijn metgezellen. Een van de metgezellen, Salman Farsi, stelde voor om een diepe geul te graven aan de onbeschermde kant van de stad. Allen vonden het voorstel een prima idee. Vervolgens gingen 3.000 mannen gedurende twintig dagen de geul graven. De geul was ruim 4.50 meter diep en even breed. De Heilige Profeet ﷺ werkte net als de andere mannen weer even hard. Achter deze geul stonden de moslims veilig in opstelling. De geallieerden stormden naar Medina onder het commando van Abu Sufyan. Bij de eerste poort van de stad kwamen zij tot stilstaand, vanwege de geul. Om hun machteloosheid te verbergen begonnen ze de moslims bespottelijk te maken. Ze zeiden “vechten van achter een greppel behoort niet toe aan de Arabieren.” De geallieerden hadden voldoende proviand en dergelijke bij zich. Daarom besloten zij een blokkade op te leggen voor de stad. Deze blokkade werd weken in stand gehouden, terwijl het voedsel in Medina schaarser werd. Een joodse volksstam, Banu Qurayza, was nog steeds in de stad gevestigd. Zij maakte in het geheim afspraken met de vijand. Deze huichelaars waren bezig een actie te voeren tegen de Profeet. Desondanks bleef het geloof en vertrouwen van de moslims hoog in het vaandel. Iedere moslim had het volste vertrouwen in Allāh en Zijn Boodschapper ﷺ. Op de zevenentwintigste dag trof een vreselijke cycloon Medina. De vijandelijke tenten werd weggeblazen en de fikse regen werkte verwoestend op het rantsoen van de vijand. Gierende wind sneed diep in de botten van de vijanden. Bovendien werd het vertrouwen onder de geallieerden aangetast.  Tot grote blijdschap van de moslims werd de blokkade opgeheven en de vijandige troepen vertrokken even snel als zij gekomen waren.

Verdrag van Hudaybiyyah

In het zesde jaar van Hijrah vertrok de Heilige Profeet ﷺ naar Mekka om een bezoek te brengen aan de Ka’aba. Hij werd vergezeld door 1.400 metgezellen. Allen kampeerden bij Hudaybiyyah, dat op een korte afstand van Mekka ligt. Aan de Quraysh leiders werd een boodschap gestuurd dat de moslims waren gekomen om het Huis van Allāh te bezoeken en niet om te vechten. Het leek alsof de Mekkanen niet van plan waren een gebaar van vrede en welwillendheid te willen tonen. Hoe dan ook, de vertegenwoordigers van de Mekkanen die gekomen waren om over vrede te praten werden verbaasd toen zij de levenslust zagen van de volgelingen van Mohammed ﷺ. De moslims toonden grenzeloze gezindheid en hoogachting voor de Profeet. Zulke karakters hadden de Mekkaanse vertegenwoordigers nog nooit gezien. Daarom adviseerden zij de Mekkanen de zaken niet te forceren. Na aanhoudende gesprekken bereikten de Quraysh overeenstemming en tekenden zij een vredesverdrag. Door dit verdrag zouden de moslims terugkeren zonder een bezoek te hebben gebracht aan de Ka’aba. Zij konden het jaar daarop terugkomen en drie dagen in Mekka doorbrengen. Het verdrag hield ook in dat de moslims iedere man die van Mekka naar Medina zou vluchten zou overdragen. Deze gebeurtenis was een overwinning voor de Quraysh, maar spoedig zou blijken dat dit andersom was. Voor het eerst waren de moslims vrij om zich tussen iedere willekeurige stam te mengen. Dit gaf de Mekkanen een mogelijkheid om de Islam van dichtbij te leren kennen. Velen onder hen voelden de natuurlijke aantrekkingskracht van de Islam en bekeerden zich. Onder hen bevond zich ook Khalid bin Walid, de beroemde generaal van de Quraysh. Het verdrag verbood eveneens nieuwe moslims te verhuizen naar Medina. Daarom hadden zij een eigen kolonie aan de zeekust opgezet. De kolonie werd spoedig een bedreiging voor de route van de Quraysh. Daarom wilden de Quraysh deze bepaling uit het verdrag schrappen. Hierdoor bleek dat het verdrag van Hudaybiyyah een overwinning was voor de Islam.

Oproep aan de wereld

De Heilige Profeet ﷺ is gestuurd als een zegen voor de wereld. De eindeloze oorlog gevoerd door de Quraysh had tot dusver de Islam in de binnenstad van Medina gehouden. Het vredesverdrag van Hudaybiyyah maakte het voor de Profeet mogelijk de zegen van de Islam voor de wereld universeel te maken. Hij schreef brieven aan diverse koningen en nodigde hen uit om de Islam te accepteren. Deze brieven werden door koeriers afgeleverd. Ook werden brieven gestuurd aan de koningen van Iran, Byzantium, Abessinië en Egypte. Negus, de koning van Abessinië, omhelsde de Islam. De koning van Egypte deed dat niet, maar stuurde cadeaus naar de Heilige Profeet ﷺ. De keizer van Byzantium stuurde enkele Arabieren om de waarheid over de Heilige Profeet ﷺ nader te onderzoeken. Abu Sufyan, de Mekkaanse leider, was op dat moment in Syrië. Hij werd naar de keizer gebracht. Deze vertelde de keizer wat de Islam ons leerde. De keizer was erg onder de indruk geraakt van wat over het nieuwe geloof werd verteld dat hij zei: “De Islam is de boodschap van de waarheid.” De keizer van Iran, Khusro Parvez, was erg ontsteld door de toon van de brief en verscheurde het in stukjes. Toen de Profeet hierover werd geïnformeerd zei hij “Allāh zal zijn keizerrijk net zo in stukjes verscheuren.” Binnen enkele maanden was de wereld getuige van de profetische woorden die was uitgekomen. Khusro’s eigen zoon, Shiroya, verzette zich tegen zijn vader en vermoordde hem. Vanaf dat moment keerde de rus terug in het Perzische keizerrijk.

Ondergang van Mekka

Gedurende twee jaar werd het verdrag gerespecteerd door de Mekkanen. Daarna verbraken zij plotseling het verdrag. De Heilige Profeet ﷺ stuurde enkele mannen om te weten waarom de Mekkanen het verdrag hadden verbroken. Het antwoord van de Quraysh was dat zij niet langer een verstandhouding hadden door het verdrag.  Op 10 Ramadān 8 Hijrah vertrok de Profeet met een leger van 10.000 soldaten naar Mekka. Na een lange reis kampeerden zij uiteindelijk op enkele kilometers verwijderd van de stad. De Mekkanen zouden als verrassing worden aangevallen. In het donker van de nacht zagen de Mekkanen de woestijn verlicht door het aangestoken vuur. Hun leider, Abu Sufyan, ging naar de moslim kamp om polshoogte te nemen. Hij werd echter herkend en naar de Heilige Profeet ﷺ gebracht. Abu Sufyan was de grootste vijand van de Profeet en had van alles geprobeerd om de Islam te vernietigen. Nu stond hij als een hulpeloze krijgsgevangene. Louter een gebaar kon zijn dood betekenen, maar de Profeet was een verwezenlijking van liefde en vergiffenis. “Al je fouten zijn vergeven, Abu Sufyan! Degene die je huis betreden zullen veilig zijn”, zei de Profeet met een glimlach.

De volgende ochtendglorie begon met een tocht naar Mekka. De moslims hadden strikte opdracht om geen bloed te vergieten. De Mekkannen werd verteld dat zij veilig waren als zij binnen bleven, hun toevlucht namen in de Ka’aba of in het huis van Abu Sufyan. Het moslim leger begon de stad uit te kamen en de groene vlag van de Heilige Profeet ﷺ wapperde vredelievend door een briesje. De Heilige Profeet ﷺ reed op een sneeuwwitte merrie, Duldul. De stad die hem had uitgegooid en een oneindige oorlog tegen hem had gevoerd lag nu aan zijn voeten. Doch, de Profeet was zoals altijd een bescheiden en zachtaardig mens. Zijn hoofd was in gebed gebogen en hij herhaalde “Alle lof aan Allāh, Hij hield zich aan Zijn woord gehouden en hielp Zijn aanbidders.”

Generaal pardon voor allen

De Heilige Profeet ﷺ ging de Ka’aba binnen en gooide alle afgodsbeelden naar buiten. Geen spoor van afgoderij mocht achterblijven. Hazrat Bilāl radi Allāhu anhu, de Afrikaanse metgezel van de Profeet, klom op het dak van de Ka’aba en deed de ‘Azān’. De overwinnaars verrichtten daarna het gebed van de dankbetuiging, geleid door de Profeet ﷺ.

De Mekkaanse leiders zaten in het omheind gebied van de Ka’aba. Zij keken in stilte wat er gebeurde. Al deze Mekkanen waren oorlogscriminelen en verdienden geen genade op grond van geen enkele wetgeving. Na het gebed zei de Heilige Profeet ﷺ tegen hen “O leiders van de Quraysh, weten jullie hoe ik met jullie ga onderhandelen?” De Mekkanen antwoordden “voor de jongeren van ons bent U een nobele broer en voor de ouderen onder ons een nobele neef.”

“Ik zal jullie een plezier doen zoals Juzoef zijn broers een plezier had gedaan. Jullie hoeven vanaf vandaag niet meer bang te zijn. Moge Allāh jullie vergeven”, zei de Profeet met een prettige toon. De Mekkanen konden haast hun oren niet geloven, want onder hen waren ook Mekkanen die een aanval hadden uitgevoerd op het leven van de Heilige Profeet ﷺ. Er was iemand onder hen die de oorzaak was van de dood van de Profeet’s dochter. Ook was Hind, de echtgenote van Abu Sufyan, onder hen. Zij was degene die op het hart en lever van Hazrat Hamzah radi Allāhu anhu, een oom van de Profeet, had gekauwd. Deze kwade streken eisten een zware en wrede bestraffing. Nog nooit in de geschiedenis is er zo’n winnaar geweest die zoveel liefde en genade toonde aan de verliezers.

De toespraak

De Profeet ﷺ sprak vervolgens tot de grote menigte de volgende woorden: “Allāh alleen is het waard om aanbeden te worden. Hij heeft geen gelijke noch een partner. Hij komt Zijn belofte na en helpt Zijn aanbidders. Ik vertrap alle valse trots, bloeddorstige ruzie en dwaze gewoonten van de heidense periode onder mijn voeten. Alle mensen zijn gelijkwaardig geschapen. Vanaf vandaag zal de trots van nobele voorouders tot het verleden behoren. Jullie zijn allen de kinderen van Hazrat Adam alayhis salām en hij was geschapen uit stof. De meest gerespecteerde onder jullie is degene die Allāh het meest vreest. Allāh heeft rente en het drinken van wijn verboden.”

De oorlog van Hunayn

Met de val van Mekka kwam een einde aan alle oppositie tegen de Islam. Banu Saqif, de heersende volksstam van Ta’if, bleef nog steeds onverslagen. Toen was de krijgshaftige volksstam Hawazin die het uitgestrekte gebied tussen Mekka en Ta’if bezette. De val van Mekka verstoorde deze twee volksstammen behoorlijk. Zij zagen door de val van Mekka ook een gevaar voor hun eigen godsdienst en leefwijze. Om dit gevaarte te kunnen weerstaan vormden zij een enorm leger. Dit leger vertrok naar Mekka en bivakkeerde in de vallei van Hunayn. Een smalle bergpas was de enige toegang naar de vallei. De boogschutters van de vijand verscholen zich achter de steile rotsen met het uitzicht op de smalle doorgang. Om de vijand te ontmoeten leidde de Profeet een leger van 12.000 man. Dit leger was de grootste dat door de Profeet ﷺ ooit was geleid. De omvang van het leger gaf de moslims zekerheid en vertrouwen op een overwinning. In de avond bereikten de moslims de toegang naar de vallei. Daar rustte het leger uit.

Vroeg in de ochtendglorie gingen de moslims weer verder. De Profeet bracht de verdediging naar voren. Toen zij in de smalle bergpas waren aangekomen regende het pijlen. Het was nog halfdonker en de moslims konden niet ver genoeg zien. De schrik overmeesterde de moslims die de aanval leidden. Mekkaanse rekruten vormden de voorhoede. Zij waren het eerste dat overijld zouden terugtrekken. Vervolgens ontstond volslagen oproer. Stam na stam passeerden de Heilige Profeet ﷺ, hem vaak alleen achterlatend. De Profeet stond onverschrokken en riep luid “ik ben de Profeet van Allāh, daar is geen twijfel aan! Ik ben de kleinzoon van Abdul Muttalib!” Deze woorden werkten magisch op de moslims en zij keerden terug naar de Profeet. Spoedig daarna vielen zij de vijand aan en werden overwinnaar.

Ansari’s liefde voor de Profeet ﷺ

De overwinning bij Hunayn leverde een behoorlijke buit op. Het meeste daarvan werd aan de Mekkanen gegeven die enkele weken eerder de Islam hadden geaccepteerd. Dit was vreemd voor sommige Ansari’s. Ze zeiden: “De Heilige Profeet ﷺ is onrechtvaardig om ons dit aan te doen. Onze sabels zijn rood geworden door het bloed van de vijand, maar de Quraysh wordt overladen met de buit.” Deze woorden hoorde de Heilige Profeet ﷺ. Hij riep de Ansari’s bij zich en zei: “O Ansari’s! Wat is dit voor nieuwigheid dat jullie in je hart hebben gevonden? Jullie waren in dwaling en Allāh heeft jullie Zijn Pad gewezen. Jullie waren vijanden van elkaar en Allāh maakte jullie tot broeders. Jullie waren arm en Allāh maakte jullie rijk.” De Ansari’s reageerden vervolgens met de woorden “waarlijk, Allāh en Zijn Boodschapper zijn genadig geweest met ons”. De Profeet vervolgde “jullie mogen wat terugzeggen, O Ansari’s! Jullie kunnen zeggen dat jullie de Islam een veilige thuisbasis hebben gegeven. Als jullie dat zeggen, dan is dat de absolute waarheid. Mijn beste Ansāri vrienden, ik geef deze mensen de onbelangrijke dingen van deze wereld zodat zij met hun hart de Islam kunnen begrijpen. Jullie zijn al gezegend met de onbetaalbare giften van de Islam. Vinden jullie het niet prettig dat de mensen geiten en schapen meenemen en dat jullie de Profeet ﷺ van Allāh meenemen naar huis. O Allāh! Heb medelijden met de Ansari’s, met hun kinderen en hun kleinkinderen.” De Ansari’s waren hierdoor in hun hart zo diep geraakt, dat hun baarden door hun tranen nat waren geworden.

Afronding van de missie

In het negende jaar Hijrah vond de eerste Hadj onder het Islam geloof plaats. De Heilige Profeet ﷺ was niet in staat om deze pelgrimstocht zelf te leiden. Hij stuurde daarom Hazrat Abu Bakr radi Allāhu anhu als zijn afgezant om de Hadj te leiden. Het negende en tiende jaar Hijrah werd gemarkeerd door een snelle verspreiding van de Islam. Groepen mannen vanuit de uiterste hoeken van Arabië bleven naar Medina komen waar zij enige tijd doorbrachten. Hier leerden zij de grondbeginselen van de Islam en praktiseerden het nieuwe geloof. Daarna keerden zij terug naar hun mensen en leerden hun de islamitische leefwijze en geloof.

Zijn laatste Hadj

In het tiende jaar Hijrah stuurde de Heilige Profeet ﷺ een bericht het land in, dat hij de Hadj zou gaan verrichten. Mannen en vrouwen uit heel Arabië kwamen naar Medina.  Op 26 Dhū’l-Qa’da vertrok deze grote groep van ruim 100.000 Hadji’s naar Mekka. Na een reis van ongeveer 9 kilometer trok de Heilige Profeet ﷺ het pelgrimsgewaad (ihrām) aan. Zijn volgelingen deden hetzelfde. Toen riep hij luid op “hier ben ik, Allāh! Hier ben ik tot Uw dienst. U hebt geen partner, O Allāh.” Deze woorden werden door duizenden herhaald en de hele woestijn galmde van deze woorden. Op 5 Dhū’l-Hijja bereikte de Heilige Profeet ﷺ Mekka. Daar aangekomen ging hij naar de Ka’aba en liep zeven keer omheen. Toen stond hij bij de berg Safā stil en openbaarde “niemand is het waard aanbeden te worden dan Allāh. Hij heeft geen partner. Alle macht en lof behoord aan Hem. Hij schenkt het leven en Hij laat doodgaan. Hij komt Zijn belofte na en helpt Zijn aanbidders.”

De afscheidsrede

Op 9 Dhū’l-Hijja ging de Profeet ﷺ naar de vallei van Arafat. Hij reed op zijn kameel, Qaswa, keek rond en zag (zover zijn ogen konden zien) een zee van mannen. Zittend in de zadel hield hij zijn laatste rede. Elk woord van hem werd door de mannen hard op herhaald. “O mensen, luister goed naar mij. Misschien ontmoet ik jullie niet meer op deze plaats. Vanaf vandaag zijn alle rente betalingen onwettig. Allereerst vergeef ik alle rente tegoeden aan mijn oom, Abbās. Op dezelfde wijze zijn er geen onenigheden bloedvete meer. Daarom begin ik allereerst de moordenaars van mijn nicht, Rabia, te vergeven. Wees lief voor je vrouwen. Zij hebben de plicht kuis en goed te zijn. Jullie op z’n beurt hebben de plicht je vrouwen in hun behoeften en hun comfort te voorzien. Wees aardig tegen je slaven (medewerkers). Geef hun het voedsel dat je zelf eet. Geef hun ook kleding die je zelf zou aantrekken. Alle moslims zijn broeders van elkaar. Alle mannen zijn gelijkwaardig, kleur of ras maakt je niet beter dan de ander. Denk eraan, het leven, eer en eigendom van een moslim broeder zal heiliger zijn voor jullie dan deze dag, deze maand en deze plaats. Ik laat twee machtige dingen achter, de ‘Heilige Qur’ān’ en ‘mijn voorbeelden’ (Ahadīth). Als je vasthoudt aan beiden zul je nooit zondigen.” Aan het eind van iedere instructie hield de Profeet een korte onderbreking, zodat de metgezellen die dicht bij hem stonden zijn woorden luidkeels konden herhaalden. De Profeet zorgde ervoor dat geen enkele aanwezige zelfs een woord van hem had gemist. Toen de toespraak was afgelopen werd een lange stilte gehouden. Op gegeven ogenblik vroeg de Profeet “heb ik de Openbaringen van Allāh aan jullie overgebracht?”

“Ja”, zeiden duizenden stemmen. Toen keek de Profeet naar de hemel en zei: “Allāh! Gij zijt mijn getuige.”

Abu Bakr huilde

Kort na de toespraak werden de volgende verzen geopenbaard “vandaag heb Ik uw geloof volmaakt gemaakt en Mijn zegens op u voltooid en de Islam gekozen als uw godsdienst.”

Dit was een bijzonder boodschap voor de meeste mensen. Echter, Abu Bakr radi Allāhu anhu begon te huilen. “Waarom deze tranen?” werd hem gevraagd. “U zou juist gelukkig moeten zijn.” Abu Bakr radi Allāhu anhu zei: “Ik heb mijn reden om te huilen, nu de goddelijke missie volmaakt is afgerond zal de Heilige Profeet ﷺ niet meer langer onder ons zijn.” De tweede Hadj onder de Islam staat bekend als een grote mijlpaal in de geschiedenis van de Islam. Dit was de laatste Hadj van de Profeet. Tijdens deze laatste Hadj openbaarde hij de laatste boodschap aan de mensen. Deze Hadj wordt eveneens gekenmerkt als de vervolmaking van het geloof.

De laatste zieke periode

Abu Bakr’s gevoel kwam uit. Twee maanden na de Hadj werd de Heilige Profeet ﷺ ziek. Hij had hoge koorts en een vreselijke hoofdpijn. Toch ging hij zoals gewoonlijk onverkort door met zijn opdracht. Op de vijfde dag van zijn ziekte ging hij naar Uhud en hield een smeekbede voor de martelaren die daar begraven lagen. Daarna richtte hij zich tot de mensen en zei: “Ik weet zeker dat jullie niet terug zullen keren om afgodsbeelden te aanbidden, nadat ik er niet meer ben. Doch, ik heb een vrees. Ik vrees dat jullie zodanig verzeild zullen raken in deze wereld waardoor jullie elkaar niet zullen ontzien. Dan zullen jullie dood gaan zoals anderen die voor jullie dood gingen.” De Heilige Profeet ﷺ vervolgde het voorgaan in de gebeden totdat hij door zijn ziekte zwak was geworden om naar de moskee te gaan. Daarom vroeg hij Abu Bakr radi Allāhu anhu om in zijn plaats de gebeden te leiden. 

De laatste preek

Vier dagen voor zijn heengaan nam de Heilige Profeet ﷺ midden op de dag een bad en ging daarna naar de moskee. Abu Bakr radi Allāhu anhu leidde het vroege middaggebed (Zohr). Hij wilde terugtreden, maar de Heilige Profeet ﷺ gaf hem een wenk om door te gaan. Zelf ging de Profeet naast Abu Bakr radi Allāhu anhu zitten en bad mee. Na het gebed richtte hij zich tot de mensen en zei: “Allāh gaf een dienaar van Hem de keus tussen het plezier van deze wereld en het plezier in het Hiernamaals. Hij koos het laatste.” Abu Bakr radi Allāhu anhu realiseerde onmiddellijk dat de Profeet daarmee hem bedoelde. Op dat moment begon hij hevig te huilen en zei: “O Boodschapper van Allāh! Moge onze leven en dat van onze kinderen opgeofferd worden omwille van U! Wat een treurige mededeling is dit.” De Profeet bleef kalm en vervolgde “O moslims, wees goed voor de Ansari’s. Zij hebben hun plicht gedaan. Kom nu jullie plicht tegenover hen na. Ik heb aan jullie slechts de Geboden van Allāh geopenbaard. Ik heb zelf niets toegevoegd of iets achter gehouden. Ellende aan de Joden en Christenen die de graftomben van hun Profeten en heilige mannen aanbidden. Ik verbied jullie dat te doen. Als ik iemand mijn vriend kan noemen dan is dat Abu Bakr radi Allāhu anhu. O mijn dochter Fatima! En mijn tante Safiya! Doe iets voor jullie ziel. Ik zal niet in staat zijn iets voor jullie te doen tegen de wil van Allāh.”

Met de metgezellen meest verheven

Een dag voor zijn heengaan herinnerde de Profeet ﷺ zich dat hij zeven goudstukken had gegeven aan Aisha radi Allāhu anha om onder de arme mensen te verdelen. Hij vroeg met een zwakke stem “Aisha, wat heb je gedaan met de goudstukken?”

“Ik was zo bevangen door Uw ziekte dat ik het vergeten was aan de arme mensen te geven”, verontschuldigde ze. De Profeet vroeg om het alsnog onmiddellijk te doen. “Hoe kan ik mijn gezicht aan Allāh laten zien als ik de goudstukken achterlaat als mijn bezit?” zei de Profeet. Op maandagochtend 12 Rabi’ul-Awwal werd het gezondheid van de Profeet plotseling beter. De koorts bleek te zijn verdwenen en zijn gezicht zag stralender uit. Alles deed vermoeden dat zijn leven buiten gevaar was, maar tegen de middag liep zijn gezondheid weer achteruit. Hij kreeg keer op keer een flauwte. Zelfs in zijn doodsstrijd vergat hij Allāh niet. De woorden “vergeef mij Allāh” en “met de metgezellen meest verheven” werden steeds keer op keer gehoord. “Wees bedachtzaam over je gebeden en wees goed voor je slaven en dienstmeisjes” waren de twee andere waarschuwingen die hij niet vergat te herhalen. Zijn hoofd rustte op de schoot van Hazrat Aisha radi Allāhu anha. Plotseling werd het hoofd zwaarder. De woorden “met de metgezellen meest verheven” werd voor de laatste keer gehoord. Het moment daarop was hij met de metgezellen meest verheven.


Translate »
error: Content is protected !!