Tafsir Surah Yā Sīn

Geopenbaard in Mekka

بِسمِ ٱللهِ ٱلرَّحْمٰنِ ٱلرَّحِيـمِ

Bismillāhir Rahmānir Raīm

Allāh’s naam zijt het begin, de Barmhartige, de Genadevolle.

De deugden van Surah Yā Sīn

Al-Hāfiz Abu Ya’lā heeft opgetekend dat Abu Huraira (radi Allāhu anhum) vertelde dat de Profeet Mohammed ﷺ zei: “Wie ‘s nachts Yā Sīn reciteert zal vergeven ontwaken, en wie Hā Mīm reciteert waarin Ad-Dukhān (de rook) wordt genoemd, zal vergeven ontwaken. De keten van overlevering is goed (Jayyid).

Surah Yaseen Ki 7 Fazilat Har Musalman Ko Maloom Hona Chahiye – Mufti Salman Azhari
1-2021-4041-6061-83

 يسۤ

[36:1] Yā Sīn.

Tafsir: Yā Sīn Allāh Ta’ālā weet het beste wat Hij met deze letters bedoelt.

وَٱلْقُرْآنِ ٱلْحَكِيمِ

[36:2] Bij de Qur’ān, die vol van Wijsheid is,

Tafsir: Met de Qur’ān, vol van wijsheid, betekent Al-Muhkam (perfect) waar de leugen niet voor of erachter kan komen.

إِنَّكَ لَمِنَ ٱلْمُرْسَلِينَ 

[36:3] Gij zijt inderdaad één der boodschappers

Tafsir: waarlijk, u (Mohammed ﷺ), bent een van de Boodschappers,

عَلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ

[36:4] Op het rechte pad.

Tafsir: op het rechte pad betekent volgens een rechte methodologie en godsdienst en een oprechte wet.

تَنزِيلَ ٱلْعَزِيزِ ٱلرَّحِيمِ

[36:5] Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.”

Tafsir: neergezonden door de Almachtige, de Barmhartige.

betekent, dit pad dat je hebt gebracht is een openbaring van de Heer der macht Die de Meeste is Barmhartig voor Zijn gelovige dienaren.

لِتُنذِرَ قَوْماً مَّآ أُنذِرَ آبَآؤُهُمْ فَهُمْ غَافِلُونَ

[36:6] Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn gewaarschuwd en dat achteloos leeft.

Tafsir: en voorwaar, u leidt [de mensheid] inderdaad naar het rechte pad. Het pad van Allāh Ta’ālā aan wie alles behoort wat in de hemel is en al wat op de aarde is. Voorwaar, tot Allāh Ta’ālā keren alle zaken terug.

لَقَدْ حَقَّ ٱلْقَوْلُ عَلَىٰ أَكْثَرِهِمْ فَهُمْ لاَ يُؤمِنُونَ 

[36:7] Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de meesten hunner, want zij geloven niet.

Tafsir: opdat u een volk kunt waarschuwen wiens voorouders niet gewaarschuwd waren, dus zijn ze achteloos. Dit verwijst naar de Arabieren, want er was geen waarschuwer gekomen voor hen voor hem (ﷺ). Het feit dat ze alleen zijn genoemd betekent niet dat anderen zijn uitgesloten net zoals het vermelden van enkele individuen niet betekent dat alle anderen zijn uitgesloten. Het Woord is inderdaad waar gebleken tegen de meesten van hen, zei Ibn Jarir (radi Allāhu anhu): de straf is voor de meesten van hen onvermijdelijk geworden, omdat Allāh Ta’ālā heeft verordend in de Moeder van het Boek (Al-Lawh Al-Mahfooz) dat zij niet zullen geloven. Dus zij zullen niet geloven in Allāh Ta’ālā of in Zijn Boodschapper.

إِنَّا جَعَلْنَا فِيۤ أَعْناقِهِمْ أَغْلاَلاً فَهِىَ إِلَى ٱلأَذْقَانِ فَهُم مُّقْمَحُونَ

[36:8] Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun kin reiken, zodat hun hoofd omhoog geheven blijft,

Tafsir: voorwaar, Wij hebben ijzeren halsbanden om hun nek gedaan die reiken naar de kinnen, zodat hun hoofden omhoog staan. Allāh Ta’ālā zegt: ‘In het geval van degenen die voorbestemd zijn’ om tot de gedoemde te behoren, als het gaat om de kwestie van geleid te worden, We hebben ze gemaakt zoals iemand die een ketting om zijn nek heeft en wiens handen zijn samengebonden onder zijn kin zodat zijn hoofd wordt opgeheven.’ Zoals Allāh Ta’ālā zegt: ُ zodat hun hoofd omhoog staat. Het noemen van de kettingen om de nek is voldoende en het is niet nodig om de handen, hoewel ze worden aangeduid met implicatie.

وَجَعَلْنَا مِن بَيْنِ أَيْدِيهِمْ سَدّاً ومِنْ خَلْفِهِمْ سَدّاً فَأغْشَيْنَاهُمْ فَهُمْ لاَ يُبْصِرُونَ 

[36:9] En Wij hebben een hinderpaal vóór hen en een hinderpaal achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat zij niet kunnen zien.

Tafsir: het is overgeleverd van Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) dat hij reciteerde a`shaynahum” (in plaats van Fa’aghshaynahum), van Al-‘Asha (zwakte van het zicht, blindheid), wat een klacht van het oog is zodat ze niet kunnen zien. Dit betekent dat ze niet kunnen profiteren van goedheid of ernaartoe geleid worden. Abdur-Rahman bin Zayd bin Aslam zei: “Allāh Ta’ālā plaatste deze barrière tussen hen en de Islam en Imān, zodat ze het nooit zullen bereiken” en hij reciteerde: waarlijk, degenen, tegen wie het Woord (toorn) van uw Heer is gerechtvaardigd, zal niet geloven, zelfs als elk teken tot hen zou komen, totdat ze zien de pijnlijke kwelling.

وَسَوَآءُ عَلَيْهِمْ أَأَنذَرْتَهُمْ أَمْ لَمْ تُنذِرْهُمْ لاَ يُؤمِنُونَ

[36:10] En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij willen niet geloven.

Tafsir: het is voor hen hetzelfde of je hen waarschuwt of jij waarschuw hen niet, ze zullen niet geloven; betekent, Allāh Ta’ālā heeft bepaald dat zij zullen zijn misleid, dus hen waarschuwen zal hen niet helpen en heeft geen effect op hen.

إِنَّمَا تُنذِرُ مَنِ ٱتَّبَعَ ٱلذِّكْرَ وَخشِيَ ٱلرَّحْمـٰنَ بِٱلْغَيْبِ فَبَشِّرْهُ بِمَغْفِرَةٍ وَأَجْرٍ كَرِيمٍ

[36:11] Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen volgen en de Barmhartige in het verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde tijdingen van vergiffenis en een ruime beloning.

Tafsir: en een royale beloning; betekent, een die uitgestrekt en groots en mooi is.

إِنَّا نَحْنُ نُحْيِي ٱلْمَوْتَىٰ وَنَكْتُبُ مَا قَدَّمُواْ وَآثَارَهُمْ وَكُلَّ شيْءٍ أَحْصَيْنَاهُ فِيۤ إِمَامٍ مُّبِينٍ 

[36:12] Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij doen, optekenen evenals de sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een duidelijk boek geschreven.

Tafsir: men alle dingen die Wij met getallen hebben opgetekend (als een arsenaal) in Imām Mubin (een duidelijk boek); betekent dat alles wat bestaat precies wordt gedicteerd in een verzameling in Al-Lawh Al-Mahfooz. Al-Imam Al-Mubin verwijst hier naar de bron van alle verzamelingen. Dit was de mening van Mujāhid, Qatadah en Abdur-Rahman bin Zayd bin Aslam.

وَٱضْرِبْ لَهُمْ مَّثَلاً أَصْحَابَ ٱلقَرْيَةِ إِذْ جَآءَهَا ٱلْمُرْسَلُونَ

[36:13] Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad, en tot de boodschappers tot haar kwamen.

Tafsir: Allāh Ta’ālā zegt: “O Mohammed, vertel je mensen wie niet in je geloven”, een gelijkenis; de bewoners van de stad, toen er Boodschappers voor hen kwamen. In de overleveringen die hij doorgaf van Ibn Abbās, Ka`b Al-Ahbar en Wahb bin Munabbih rapporteerde Ibn Ishaq dat het de stad Antiochië was, waar een koning was genaamd Antiochus, de zoon van Antiochus die afgoden aanbad. Allāh Ta’ālā heeft naar hem gestuurd drie Boodschappers wiens namen Sadiq, Saduq en Shalum waren, en hij geloofde niet in hen. Het is ook overgeleverd van Buraydah bin Al-Husayb, Ikrimah, Qatadah en Az-Zuhri dat het Antiochië was. Sommige imams wisten niet zeker of het Antiochië was zoals we hieronder zullen zien nadat we de rest van het verhaal hebben verteld, als Allāh Ta’ālā wil.

إِذْ أَرْسَلْنَآ إِلَيْهِمُ ٱثْنَيْنِ فَكَذَّبُوهُمَا فَعَزَّزْنَا بِثَالِثٍ فَقَالُوۤاْ إِنَّآ إِلَيْكُمْ مُّرْسَلُونَ

[36:14] Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden dezen waarop wij hen met een derde versterkten en zij zeiden: “Waarlijk, wij zijn tot u gezonden.

Tafsir: voorwaar, wij zijn naar jullie gezonden als Boodschappers wat betekent: ‘van jouw Heer Die jou schiep en’ Wie je beveelt om Hem Alleen te aanbidden zonder partners of medewerkers.’ Dit was de mening van Abu Al-Aaliyah. Qatadah bin Di’amah beweerde dat zij Boodschappers waren van de Messias alayhis salām) verzonden naar het volk van Antiochië.

قَالُواْ مَآ أَنتُمْ إِلاَّ بَشَرٌ مِّثْلُنَا وَمَآ أَنَزلَ ٱلرَّحْمَـٰنُ مِن شَيْءٍ إِنْ أَنتُمْ إِلاَّ تَكْذِبُونَ

[36:15] Zij (de bewoners) antwoordden: “Gij zijt slechts mensen zoals wij en de Barmhartige heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts.”

Tafsir: jullie zijn slechts mensen zoals wij, en de Meest Barmhartige heeft niets onthuld. Je vertelt alleen leugens.” De Boodschappers zeiden: “Onze Heer weet dat we als Boodschappers naar jullie zijn gezonden.” Dit betekent dat de drie Boodschappers antwoordden en zeiden: “Allāh Ta’ālā weet dat wij Zijn boodschappers voor jullie zijn. Als we logen, zou Hij het uiterste hebben gedaan wraak te nemen tegen ons, maar Hij zal ons ertoe brengen te zegevieren en zullen ons zegevieren tegen u, en je zult te weten komen wie de gelukkige zal zijn in het Hiernamaals.’

 قَالُواْ رَبُّنَا يَعْلَمُ إِنَّآ إِلَيْكُمْ لَمُرْسَلُونَ 

[36:16] Zij zeiden: “Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden.

Tafsir: Zeg: “Allāh Ta’ālā is voldoende voor een getuige tussen mij en u. Hij weet wat er in de hemel en verder is aarde.” En degenen die in leugens geloven, en niet in Allāh Ta’ālā geloven, zij zijn de verliezers.

وَمَا عَلَيْنَآ إِلاَّ ٱلْبَلاَغُ ٱلْمُبِينُ

[36:17] Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der boodschap).

Tafsir: en onze plicht is alleen om duidelijk over te brengen; betekent, alles wat we hoeven te doen is u het Bericht te vertellen waarmee we zijn verzonden; als jij gehoorzaamt, dan zal het geluk van jou zijn in deze wereld en het Hiernamaals, en als je niet reageert, dan zal je straks de gevolgen daarvan kennen.’ En Allāh Ta’ālā weet het beste.

قَالُوۤاْ إِنَّا تَطَيَّرْنَا بِكُمْ لَئِن لَّمْ تَنتَهُواْ لَنَرْجُمَنَّكُمْ وَلَيَمَسَّنَّكُمْ مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌ

[36:18] Het volk zeide: “Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen.”

Tafsir: Allāh Ta’ālā vertelt, zij (mensen) zeiden: dus de mensen van de stad zeiden tegen hen: voor ons zien we een slecht voorteken van jou; wat betekent, ‘we zien in jullie gezichten geen enkel teken’ van goed voor ons leven.’ Qatadah vertelde, “Ze zeiden: ‘Als ons iets ergs overkomt, het komt door jou.”

Mujāhid vertelde, “Ze zeiden: mensen zoals jij komen nooit binnen stad, maar de mensen worden gestraft.’

قَالُواْ طَائِرُكُم مَّعَكُمْ أَئِن ذُكِّرْتُم بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ مُّسْرِفُونَ 

[36:19] Zij antwoordden: “Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken te buiten gaat.”

Tafsir: Hun Boodschappers zeiden tot hen: Uw slechte voortekenen zij met u!; wat betekent: ‘ze worden naar je teruggegooid.’ Dit is zoals de ayāh waar Allāh Ta’ālā de beschrijft mensen van Fir`awn: Maar wanneer het goede hen overkwam, zei: “Van ons is dit.” En als het kwaad wordt geteisterd hen, zij schreven het toe aan slechte voortekenen verbonden met Musā en degenen met hem. Wees geïnformeerd! Voorwaar, hun kwade voortekenen zijn: met Allāh.

وَجَآءَ مِنْ أَقْصَا ٱلْمَدِينَةِ رَجُلٌ يَسْعَىٰ قَالَ يٰقَوْمِ ٱتَّبِعُواْ ٱلْمُرْسَلِينَ

[36:20] En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der stad; hij zeide: “O mijn volk, volg de boodschappers;

ٱتَّبِعُواْ مَن لاَّ يَسْأَلُكُمْ أَجْراً وَهُمْ مُّهْتَدُونَ
[36:21] Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid zijn.

Tafsir: En daar kwam een man uit het verste deel van de stad rennen. Ibn Ishāq citeerde wat hem bereikte van Ibn Abbās, Ka’b Al-Ahbār en Wahb bin Munabbih (radi Allāhu anhum). Ibn Ishāq rapporteerde: “De mensen van de stad besloten hun Boodschappers te doden, toen kwam er een man naar hen toe rennen vanuit het verste deel van de stad, dat wil zeggen om hen te helpen tegen zijn volk. Ze zeiden dat zijn naam Habīb was en dat hij met touwen werkte. Hij was een ziekelijke man die leed aan lepra, en hij was zeer liefdadig, gaf de helft van zijn inkomsten aan liefdadigheid, en zijn Fitrah (natuurlijke neiging) was gezond.” Shabīb bin Bishr zei overgeleverd van Ikrāmāh, van Ibn Abbās (radi Allāhu anhum) dat de naam van de man die in Yā Sīn wordt genoemd Habīb An-Najjar was, en hij werd gedood door zijn volk.

وَمَا لِيَ لاَ أَعْبُدُ ٱلَّذِي فَطَرَنِي وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
[36:22] En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie gij zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?

Tafsir: Allāh Ta’ālā begint deze ayāh door ons te vertellen hoe deze man zei: “En wat is er voor mij als ik Degene die mij heeft voortgebracht niet zou dienen”. Hier stelt deze rechtvaardige man zichzelf een vraag. Hij vraagt zich af wat hij te winnen heeft door zich af te keren van de dienstbaarheid van Allāh Ta’ālā. Hij weet dat Allāh Ta’ālā het verdient om gediend te worden omdat Hij Degene is die hem heeft voortgebracht. Hij zou niet eens van het bestaan weten zonder Allāh Ta’ālā. Het Arabische woord Fātir dat Allāh Ta’ālā hier gebruikt is prachtig. Het geeft de betekenis van het tot stand brengen van iets uit het niets. Dit is wat Allāh Ta’ālā met ons allemaal heeft gedaan; en aan Wie gij zult wederkeren, betekent: ‘Op de Dag van de Opstanding, wanneer Hij u zal afzetten voor uw daden: als ze goed zijn, dan zult u beloond worden en als ze slecht zijn, dan zult u gestraft worden.’

أَأَتَّخِذُ مِن دُونِهِ آلِهَةً إِن يُرِدْنِ ٱلرَّحْمَـٰنُ بِضُرٍّ لاَّ تُغْنِ عَنِّي شَفَاعَتُهُمْ شَيْئاً وَلاَ يُنقِذُونَ 

[36:23] Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten noch kunnen zij mij redden.

Tafsir: Als de Meest Genadige mij kwaad wil doen, zal hun voorbede voor mij geen enkel nut hebben, noch kunnen ze mij redden, wat betekent: ‘deze goden die u aanbidt in plaats van Hem (Allāh Ta’ālā) bezitten geen enkele macht, als Allāh mij wat kwaad wil doen.’ Hier herinnert Allāh Ta’ālā ons aan het concept van shirk. Het concept van het nemen van goden van onder Hem. Nu denken de meesten van ons hier natuurlijk aan het aanbidden van afgoden of mensen of andere objecten naast Allāh, maar merk hier op hoe de man niet “aanbidding” zegt, maar eerder Hij zegt “nemen”. De man vraagt zijn volk hoe hij naast Allāh Ta’ālā nog andere “goden” zou kunnen nemen. Nu betekent het woord “goden” hier niet alleen iets dat wordt aanbeden, maar eerder iets waar iemands hart aan gehecht is.

 إِنِّيۤ إِذاً لَّفِي ضَلاَلٍ مُّبِينٍ
[36:24] Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.

Tafsir: Dan zou ik voorwaar duidelijk moeten vergissen betekent: ‘als ik hen als goden zou nemen in plaats van Allāh Ta’ālā.’ Voorwaar, ik heb in uw Heer geloofd, dus luister naar mij! Ibn Ishāq zei, citerend uit wat hem van Ibn Abbās (radi Allāhu anhuma) was bereikt Ka’b en Wahb: “Hij zei tegen zijn volk: “Voorwaar, ik heb in uw Heer geloofd, in Wie u niet hebt geloofd, dus luister naar mij!”. Dit betekent, luister naar wat ik zeg.” Of het kan zijn dat hij zich tot de Boodschappers richtte toen hij zei: “Voorwaar, ik heb in uw Heer geloofd”, wat betekent: …….

 إِنِّيۤ آمَنتُ بِرَبِّكُمْ فَٱسْمَعُونِ

[36:25] Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij.”

Tafsir: ……….. ‘Wie heeft u gezonden’, [dus luister naar mij!] wat betekent: ‘getuig daarvan voor Zijn aangezicht’. Dit werd verteld door Ibn Jarir, die zei: “En anderen zeiden dat dit tot de Boodschappers was gericht, en hij zei tegen hen: ‘Luister naar wat ik zeg en getuig van wat ik zeg voor mijn Heer, dat ik in uw Heer heb geloofd en u ben gevolgd.’ Deze interpretatie is duidelijker en Allāh Ta’ālā weet het beste. Ibn Ishāq zei, citerend uit wat hem van Ibn Abbās was bereikt Ka’b en Wahb: “Toen hij dat zei, keerden ze zich als één tegen hem en doodden hem onmiddellijk, en hij had niemand om hem daartegen te beschermen.” Qatadah zei: “Ze begonnen hem te stenigen terwijl hij zei: ‘O Allāh, leid mijn volk, want ze weten het niet, en ze bleven hem stenigen totdat hij een gewelddadige dood stierf, en hij bad nog steeds voor hen.’ Moge Allāh hem genadig zijn.”

قِيلَ ٱدْخُلِ ٱلْجَنَّةَ قَالَ يٰلَيْتَ قَوْمِي يَعْلَمُونَ
[36:26] Er werd gezegd: “Ga het paradijs binnen.” Hij riep uit: “O, als mijn volk slechts wist,

Tafsir: Allāh Ta’ālā zei tegen hem: “Ga het Paradijs binnen” dus ging hij het binnen met al zijn overvloedige voorzieningen, toen Allāh Ta’ālā hem alle ziekte, verdriet en uitputting van deze wereld had ontnomen. Mujāhid (radi Allāhu anhu) zei: “Er werd tegen Habīb An-Najjar gezegd: ‘Ga het paradijs binnen’. Dat was zijn goed recht, want hij was gedood. Toen hij de beloning zag, ….

 بِمَا غَفَرَ لِي رَبِّي وَجَعَلَنِي مِنَ ٱلْمُكْرَمِينَ
[36:27] Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot een der geëerden heeft gemaakt!”

Tafsir: ……….. zei hij: “Zou dat mijn volk weten…”.” Qatadah (radi Allāhu anhu) zei: “Je zult nooit een gelovige vinden, maar hij is oprecht en is nooit onoprecht. Toen hij met eigen ogen zag hoe Allāh Ta’ālā hem had geëerd, zei hij: ……..

وَمَآ أَنزَلْنَا عَلَىٰ قَوْمِهِ مِن بَعْدِهِ مِن جُندٍ مِّنَ ٱلسَّمَآءِ وَمَا كُنَّا مُنزِلِينَ

[36:28] En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel neder (tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze) neder.

Tafsir: …….. en hij zei: “Zou mijn volk weten dat mijn Heer mij vergeven heeft, en mij van de geëerde gemaakt heeft!” Hij wenste dat zijn volk kon weten wat hij met zijn eigen ogen zag van de eer van Allāh Ta’ālā. Ibn Abbās (radi Allāhu anhu) zei: “Hij was oprecht tegenover zijn volk tijdens zijn mijn O, zeggende door levenslange mensen! Gehoorzaam de Boodschappers), en na de zijne

 إِن كَانَتْ إِلاَّ صَيْحَةً وَاحِدَةً فَإِذَا هُمْ خَامِدُونَ
[36:29] Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren als uitgeblust.

Tafsir: Het was maar één Sayhah en zie, ze waren [allemaal] stil. Hij zei: “Dus Allāh Ta’ālā vernietigde die tirannenkoning en vernietigde de mensen van Antiochië, en ze verdwenen van de aardbodem en lieten geen spoor achter. Er werd gezegd dat de woorden noch was het nodig voor Ons om te zenden [zoiets], betekenen: ‘Wij hebben de engelen niet tegen de natiën gezonden toen Wij hen vernietigden; het enige wat We deden was de straf sturen om ze te vernietigen.’ Er werd gezegd dat de woorden: En Wij stuurden niet tegen zijn volk een leger uit de hemel na hem, bedoel, een andere Boodschap aan hen. Dit was de mening van Mujāhid en Qatadah (radi Allāhu anhuma). Qatadah zei: “Allāh Ta’ālā berispte zijn volk niet nadat ze hem hadden gedood, het was maar één Sayhah en zie, ze waren [allemaal] stil.” Ibn Jarir (radi Allāhu anhu) zei: “De eerste visie is correcter, omdat de Boodschap niet door een leger hoeft te worden gebracht.” De geleerden van Tafsir zeiden: “Allāh Ta’ālā zond Jibra’il (alayhis salām) naar hen, en hij greep de pilaren bij de poort van hun stad, toen gooide hij ene Sayhah op hen en zie, zij [allen] waren stil, tot de laatste mens onder hen, en er was geen ziel meer in enig lichaam.” We hebben al verwezen naar de berichten van veel van de Salaf dat deze stad Antiochië was, en dat deze drie Boodschappers waren die gezonden waren van de Messias ‘Isa ((alayhis salām) bin Maryam (radi Allāhu anha) zoals Qatadah en anderen verklaarden. Dit wordt door geen van de latere geleerden van Tafsir naast hem genoemd, en deze kwestie moet vanuit een aantal invalshoeken worden bekeken.

 يٰحَسْرَةً عَلَى ٱلْعِبَادِ مَا يَأْتِيهِمْ مِّن رَّسُولٍ إِلاَّ كَانُواْ بِهِ يَسْتَهْزِئُونَ
[36:30] Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of zij bespotten hem.

Tafsir: Ali bin Abi Talhah rapporteerde dat Ibn Abbās (radi Allāhu anhuma) commentaar gaf op de Ayāh: Helaas voor de mensheid, dit betekent, wee de mensheid! Qatadah (radi Allāhu anhu) zei: (Helaas voor de mensheid!) betekent: “Helaas voor de mensheid, die het Gebod van Allāh Ta’ālā heeft verwaarloosd.” De betekenis is dat ze spijt en verdriet zullen voelen op de Dag van de Opstanding. Als ze de straf met eigen ogen zien; ze zullen spijt hebben hoe ze de Boodschappers van Allāh Ta’ālā niet geloofden en tegen de Geboden van Allāh Ta’ālā in gingen, want vroeger geloofden ze niet in hen in deze wereld. Er kwam nooit een Boodschapper naar hen toe, maar ze bespotten hem, middelen, ze geloofden hem niet en maakten hem belachelijk, en verwierpen de boodschap van waarheid waarmee hij was gezonden.

أَلَمْ يَرَوْاْ كَمْ أَهْلَكْنَا قَبْلَهُمْ مِّنَ ٱلْقُرُونِ أَنَّهُمْ إِلَيْهِمْ لاَ يَرْجِعُونَ
[36:31] Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij vóór hen hebben vernietigd, die niet tot hen terugkeren?

Tafsir: Dan zegt Allāh Ta’ālā: Zien zij niet hoeveel van de generaties Wij voor hen hebben vernietigd? Voorwaar, ze zullen er niet naar terugkeren. wat betekent: ‘Leren jullie geen les van degenen die Allāh Ta’ālā voor jullie vernietigde van degenen die niet in de Boodschappers geloofden? Ze zijn maar één keer naar deze wereld gekomen en zullen er niet meer naar terugkeren.’ Het zijn niet zoveel van die onwetenden en immorele die mensen claimen [“Er is niets anders dan ons leven van deze wereld! We sterven en we leven!” HQ23:37]. Dit was het geloof in de cyclus van reïncarnatie; in hun onwetendheid geloofden ze dat ze terug zouden komen naar deze wereld zoals ze eerder waren geweest, maar Allāh Ta’ālā weerlegde hun vals geloof en zei: zien zij niet hoeveel van de generaties Wij voor hen voorwaar vernietigd hebben, zij zullen niet naar hen terugkeren. Allāh’s uitspraak: ……….

وَإِن كُلٌّ لَّمَّا جَمِيعٌ لَّدَيْنَا مُحْضَرُونَ
[36:32] Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.

Tafsir: …… En zeker, allen – ieder van hen zal voor U gebracht worden, betekent, alle naties uit het verleden en degenen die nog moeten komen, zullen worden verzameld en ter verantwoording worden geroepen voor Allāh Ta’ālā, moge Hij geprezen en verheven worden op de Dag des Oordeels, en zij zullen worden opgegeven volgens hun goede en kwade daden.

وَآيَةٌ لَّهُمُ ٱلأَرْضُ ٱلْمَيْتَةُ أَحْيَيْنَاهَا وَأَخْرَجْنَا مِنْهَا حَبّاً فَمِنْهُ يَأْكُلُونَ 
[36:33] En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen graan uit haar voort, waarvan zij eten.

Tafsir: Allāh Ta’ālā, moge Hij verheerlijkt en verhoogd worden, zegt: En een teken voor hen, betekent, bewijs voor hen van het bestaan van de Schepper en Zijn volmaakte kracht en vermogen om de doden op te wekken, is het dode land; betekent, wanneer het dood en dor is, zonder vegetatie, dan stuurt Allāh Ta’ālā er water op, het wordt geroerd (tot leven) en het zwelt op en brengt elke mooie soort (van groei) voort.

وَجَعَلْنَا فِيهَا جَنَّاتٍ مِّن نَّخِيلٍ وَأَعْنَابٍ وَفَجَّرْنَا فِيهَا مِنَ ٱلْعُيُونِ
[36:34] En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd en Wij deden er bronnen ontspringen,

Tafsir: En Wij hebben daarin tuinen van dadelpalmen en druiven gemaakt, en Wij hebben er waterbronnen in laten stromen. Opdat zij van de vrucht daarvan kunnen eten; betekent: ‘Wij hebben daarin rivieren geschapen die uitmonden naar de plaatsen waar zij nodig zijn, zodat zij van hun vruchten kunnen eten.’ Wanneer Allāh Ta’ālā hen herinnert aan de zegen die Hij aan Zijn schepping schenkt door gewassen en planten te creëren, noemt Hij de verschillende soorten en soorten vruchten. Allāh Ta’ālā zegt: en hun handen maakten het niet, middelen, dat alles kon alleen tot stand komen door de genade van Allāh Ta’ālā jegens hen, niet door hun eigen inspanningen en arbeid en kracht. Dit was de mening van Ibn Abbās en Qatadah (radi Allāhu anhuma).

لِيَأْكُلُواْ مِن ثَمَرِهِ وَمَا عَمِلَتْهُ أَيْدِيهِمْ أَفَلاَ يَشْكُرُونَ
[36:35] Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten van hetgeen hun handen toebereiden. Willen zij dan niet dankbaar zijn?

Tafsir: Allāh Ta’ālā zegt: Zullen zij dan niet danken, dat wil zeggen, zullen zij dan niet bedanken voor de ontelbare zegeningen die Hij hun geschonken heeft. Ibn Jarir begreep echter dat het woord Ma Alladhi betekende (dus een relatief voornaamwoord). In dit geval zou de betekenis van de ayāh zijn dat ze eten van de vruchten die door Allāh’s milddadigheid worden verstrekt en van wat hun eigen handen hebben gedaan, d.w.z. door de zaden te planten en de planten te verzorgen. Ibn Jarir noemde andere mogelijke interpretaties in zijn Tafsir, maar dit is de interpretatie die hij voorstond. Deze interpretatie past ook bij het reciteren van Ibn Mas’ud: mogen zij die zo eten van de vrucht daarvan – en van wat hun eigen handen hebben gedaan). Dan zegt Allāh Ta’ālā: Ere zij Hem Die alle paren heeft geschapen van datgene wat de aarde voortbrengt, dat wil zeggen, van gewassen en vruchten en planten, evenals van hun eigen (menselijke) soort, middelen, maakte Hij hen tot mannelijk en vrouwelijk.

سُبْحَانَ ٱلَّذِي خَلَق ٱلأَزْوَاجَ كُلَّهَا مِمَّا تُنبِتُ ٱلأَرْضُ وَمِنْ أَنفُسِهِمْ وَمِمَّا لاَ يَعْلَمُونَ 
[36:36] Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op aarde groeit en van hen zelf en van hetgeen zijn nog niet kennen.

Tafsir: En van datgene wat zij niet kennen; betekent, verschillende soorten schepselen waarvan zij niets weten. Dit is als de ayāh: en van alles wat Wij hebben gemaakt paren, die jullie je misschien herinneren. (HQ51:49)

وَآيَةٌ لَّهُمُ ٱلَّيلُ نَسْلَخُ مِنْهُ ٱلنَّهَارَ فَإِذَا هُم مُّظْلِمُونَ
[36:37] En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet! zij zijn in duisternis.

Tafsir: Onder de Tekenen van de macht van Allāh Ta’ālā zijn de Nacht en Dag, en de Zon en Maan. Allāh Ta’ālā zegt: Hij brengt de nacht als een dekmantel over de dag, op zoek naar het snel. (HQ7:54) Allāh Ta’ālā zegt hier: en een Teken voor hen is de nacht. We trekken ons terug van de dag, wat betekent: ‘We nemen het weg, zodat het weggaat en de nacht komt.’ Allāh Ta’ālā zegt: en zie, zij zijn in duisternis. Zoals er in de hadīth staat: wanneer de nacht van hier komt, en de dag van hier vertrekt, en de zon is ondergegaan, dan moet de vastende persoon zijn vasten verbreken. Dit is de schijnbare betekenis van de ayāh.

وَٱلشَّمْسُ تَجْرِي لِمُسْتَقَرٍّ لَّهَـا ذَلِكَ تَقْدِيرُ ٱلْعَزِيزِ ٱلْعَلِيمِ 
[36:38] En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het gebod van de Almachtige, de Alwetende.

Tafsir: Allāh’s uitspraak: en de zon loopt op haar vaste koers voor een termijn (benoemd). Dat is het decreet van de Almachtige, de Alwetende. Er zijn twee opvattingen over de betekenis van de zin (op de vaste koers voor een termijn (benoemd)). De eerste opvatting is dat het verwijst naar zijn vaste loop van locatie, die onder de Troon ligt, voorbij de aarde in die richting. Waar het ook gaat, het is onder de troon, het en de hele schepping, omdat de troon het dak van de schepping is en het is geen bol zoals veel astronomen beweren. Het is eerder een koepel ondersteund door benen of pilaren, gedragen door de engelen, en het is boven het universum, boven de hoofden van mensen. Wanneer de zon ‘s middags op zijn hoogtepunt is, bevindt hij zich in zijn dichtste positie bij de troon, en wanneer hij in zijn vierde baan loopt op het tegenovergestelde punt van zijn hoogtepunt, om middernacht, bevindt hij zich in zijn verste positie van de troon. Op dat moment buigt het zich neer en vraagt toestemming om op te staan, zoals vermeld in de ahadīth. Al-Bukhārī schreef dat Abu Dharr (radi Allāhu anhuma) zei: “Ik was bij de Profeet in de Masjid bij zonsondergang, en hij zei: O Abu Dharr! Weet jij waar de zon ondergaat? Ik zei: ‘Allāh Ta’ālā en Zijn Boodschapper ﷺ weten het beste.’

وَٱلْقَمَرَ قَدَّرْنَاهُ مَنَازِلَ حَتَّىٰ عَادَ كَٱلعُرجُونِ ٱلْقَدِيمِ
[36:39] En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als een oude tak van een palmboom wordt.

Tafsir: Totdat het terugkeert als de oude gedroogde gebogen dadelstengel. Het is niet aan de zon om de maan in te halen, zei Mujāhid (radi Allāhu anhu): “Elk van hen heeft een limiet die het niet overschrijdt of tekortschiet. Wanneer de tijd van het een komt, gaat het andere weg, en wanneer de tijd voor de een komt om te zegevieren, houdt de tijd van de ander op.” Ikrāmāh (radi Allāhu anhu) zei over de ayāh, Het is niet aan de zon om de maan in te halen), dit betekent dat elk van hen zijn tijd heeft wanneer het heerst. Het is dus niet gepast dat de zon ‘s nachts opkomt en de nacht overtreft ook niet de dag. betekent dat, nadat de nacht voorbij is, het niet goed is voor een nieuwe nacht om te komen totdat het dag is geweest. Het gezag van de zon is overdag en het gezag van de maan is ‘s nachts. Ad-Dahhak (radi Allāhu anhu) zei: “De nacht vertrekt hier niet totdat de dag van hier komt en hij naar het oosten wijst.” Mujāhid (radi Allāhu anhu) zei: de nacht overstijgt ook niet de dag): “Ze zoeken elkaar snel op.”‘ De betekenis is dat er geen kloof is tussen dag en nacht; elk van hen volgt de ander zonder pauze, omdat ze onderworpen zijn en elkaar voortdurend achtervolgen.

لاَ ٱلشَّمْسُ يَنبَغِي لَهَآ أَن تدْرِكَ ٱلقَمَرَ وَلاَ ٱلَّيلُ سَابِقُ ٱلنَّهَارِ وَكُلٌّ فِي فَلَكٍ يَسْبَحُونَ
[36:40] De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag voorbijstreven. Zij zweven elk in hun eigen baan.

Tafsir: Ze zweven allemaal, elk in een baan om de aarde; betekent, dag en nacht, de zon en de maan, ze zweven allemaal, dus draaien, in hun banen in de hemel. Dit was de mening van Ibn Abbās, Ikrāmāh, Ad-Dahhak, Al-Hasan, Qatadah en ‘Ata’ al-Khurasani. Ibn Abbās en anderen onder de Salaf (radi Allāhu anhum) zeiden: “In een baan als de boog van een spinnewiel.”

Translate »
error: Content is protected !!