Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu anhu)

Inleiding

Qutub-e-Rabbāni, Ghaus-e-Samdāni, Haiqal-e-Noorani, Mehboob-e-Subhāni, Bargah-e-Ilāhi, Sheikh-ul-Akbar, Gohar Darya-e-Wilāyāh, Qutub-ul-Aqtāb, Fard-ul-Ahbāb, Hazrat Abu Mohammed Sayyid Mohiyuddin Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu)

Hij is Hassani en Hussaini

Hij is universeel, de meest geaccepteerde soefi heilige aller tijden en de meest herdachte Walī in de Alemīn (werelden), bij zowel Djinn als mens en eveneens door de Arwāh (zielen), de Malaika (Engelen) en de geliefden van Allāh Ta’ālā. Hij verkreeg de titels door de eeuwen heen zoals Mohiyuddin (hersteller van de Imān), Qutub Rabbāni en Sayyidena Ghaus-ul-Azam (de grootse helper), Sayyidi wa Imām-e-Sheikh-ul-Akbar Abu Mohammed Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu).

De Sheikh is geboren in de heilige maand Ramadān 470 Hijri (1077 n. Chr.) in Jilān, Perzië (Iran). Zijn vader was Abu Sālih, een man van taqwa (vroomheid) en een regelrechte murid van Hazrat Imām Hassan ibn Ali (radi Allāhu ‘Anhuma). Zijn moeder was Umm-ul-Khair Fatima (radi Allāhu ‘Anha), een vrome dochter van de devote vader Sheikh Abdullah Sawma’i die een rechtstreekse muridah was van Hazrat Imām Hussain ibn Ali (radi Allāhu ‘Anhuma). Kortom, Hazrat Mohiyuddin Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) was zowel Hassani als Hussaini, een nakomeling van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Om deze reden noemen de Sindhis hem bekoorlijk putar mithe mahboob jo (de gezegende zoon van de glansrijke en behaagde Profeet ﷺ.

Hij was groot gebouwd van middelmatige lengte met een brede borst, een lange en brede baard, geelbruin van kleur, de wenkbrauwen waren aaneengesloten, bovendien had hij een stevige en luide stem en een bijzonder goed karakter.

Enkele wonderen rondom zijn geboorte
  • Op de vooravond van de geboorte van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu ‘Anhu) kreeg zijn vader Sayyidi Abu Sālih een droom waarin de Profeet Mohammed ﷺ hem de volgende blijde tijding gaf: “O Abu Sālih! Allāh Ta’ālā heeft u gezegend met een heilige zoon. Hij is mijn geliefde, de geliefde van Allāh Ta’ālā én hij is de meest uitverkorene onder de Awliya en Aqtāb.”
  • Bij zijn geboorte al had hij de voetafdruk van RasoolAllāh ﷺ op zijn schouders. Dit was het bewijs van zijn Wilāyāh.
  • Allāh Ta’ālā maakte in de droom van zijn ouders blijde tijding bekend, dat hun zoon de Sultan-ul-Awliya is en eenieder die dat bestrijdt ghumrāh (misleid) zal zijn.
  • Op de vooravond van zijn geboorte zijn 1.100 jongens in Jilān geboren. Zij werden allemaal Walī Allāh.
  • Hij was geboren op de vooravond van de heilige maand Ramadān. Gedurende de hele maand Ramadān, tussen sehri en iftār, dronk hij geen melk. Met andere woorden, hij vaste al vanaf zijn geboorte. Zijn gezegende moeder vertelde dat hij gedurende de hele dag geen moment huilde om melk en alleen dronk tijdens de Iftār. SubhānAllāh![1]
Stem uit het onzichtbare universum

Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu ‘Anhu) was niet zoals de andere kinderen die hun tijd met spelen en grappen doorbrachten. Vanaf zeer jonge leeftijd al bracht hij zijn tijd door in gedachte van Allāh Ta’ālā. Als hij op enig moment met de kinderen wilde gaan spelen hoorde hij uit het onzichtbare een stem zeggen: “Kom naar Mij o gezegende.” In het begin toen hij dat hoorde werd hij bang, rende naar zijn moeder en ging op haar schoot zitten. Naarmate de tijd verstreek werd hij bekend met de stem en in plaats van naar zijn moeder te rennen ging hij zich verdiepen in de zikr (herinnering) van Allāh.

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum

Hij bereikte de status der Siddiqin

De Heilige Profeet Mohammed ﷺ is de laatste Profeet. Er is geen Profeet na hem gekomen en zal ook nooit komen. De volgelingen van de Heilige Profeet ﷺ kunnen groeien door spirituele activiteiten zoals taqwa (vroomheid) en aanbidding van Allāh waardoor de status van een Awliya Allāh (Vrienden van Allāh) kan worden bereikt. De hoogste gradatie na de Anbiya (profeten) behoort toe aan de Siddiqin (rechtschapene, kampioen in het spreken van de waarheid). Daarom heeft de Heilige Profeet ﷺ ons geleerd om in de du’ā (smeekbede) ook Allāhummaj-alna min-as-Siddiqin (O Allāh maakt ons waarheidsgetrouw) te verzoeken.

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) manifesteert aan de wereld, dat hij het niveau der Siddiqin al had bereikt op 18-jarige leeftijd. Op die leeftijd nam de hevige verlangens naar kennis en bezieling hem mee op zoek naar een Awliya Allāh in Bagdad Sharīf. Zijn moeder zei bij het afscheid: “O mijn lieve zoon! Ik ben nu oud geworden en ik denk niet dat je mij levend weer terug zult zien, maar mijn du’ā ‘s zullen altijd met je zijn. Moge Allāh Ta’ālā je succes geven in je verlangen naar academische studie en spirituele kennis.” Zij zei vervolgens: “Jouw overleden vader heeft 80 dinars achtergelaten. Ik geef je daarvan de helft, de andere helft is voor je jongere broer Sayyid Abu Ahmad Abdullah.” Er wordt gezegd dat (toen hij op het punt stond zijn ouderlijk huis te verlaten om naar Bagdad te gaan) zijn moeder 40 goudstukken in de binnenzak van zijn jas dichtnaaide én hem adviseerde altijd de waarheid te spreken.

Toen het reisgezelschap waarmee hij reisde bij Hamdān in een dichte bos terecht kwamen werden zij door zestig rovers overvallen. Tijdens deze overval vroeg een bandiet aan hem of hij iets waardevols bij zich had. Waarheidsgetrouw vertelde de Sheikh dat hij 40 dinars in zijn binnenzak had. Aanvankelijk dacht de bandiet dat de Sheikh een grap maakte en vertelde het aan de bendeleider Ahmad Badāwi. Deze besloot zelf een kijkje te gaan nemen bij de jonge Sheikh. Nadat de dieven zijn jas hadden opengescheurd bleek dat inderdaad 40 dinars in zijn jas waren verstopt. De bendeleider was verbluft. Hij vroeg aan de jongeheer waarom hij het geheim had verklapt, terwijl hij de verstopte dinars geheim kon houden. Sheikh Abdul Qādir vertelde hem, dat zijn moeder had bevolen nooit te liegen, maar zelfs nimmer aan te denken. Het was zijn plicht het bevel van zijn moeder op te volgen. Dit horende werd de bendeleider overrompeld door zachtheid, barstte in tranen uit en viel voor de voeten van de Sheikh. Toen de bendeleden dit zagen deden ook zij hetzelfde. Ogenblikkelijk accepteerden alle rovers de jongeman als hun Sheikh en vervolgden samen met hem de reis op zoek naar Wilāyāh (heiligheid). De Sheikh zei: “Dit was de eerste misleidde groep die als eerste tawbah op mijn hand deed.” Zo kwam het dat Sheikh Abdul Qādir Jilāni werd aangemerkt als Siddiqin. Allāhummaj-alna min-as-Siddiqin, Amīn Yā Rabb-al-Alemīn.

Sayyid hadji Abdul Raḥīm bin Sayyid Mohammed Ismail Shirāzi heeft de essentie van deze gebeurtenis heel loffelijk in zijn dichtbundel ‘Sayyidena Ghaus-ul-Azam’ de volgende poëtische verzen opgenomen:

Choron pe tum ne kar ke tawajjoh Yā Ghaus-ul-Abdāl banāya ālishān Azam ajab tumhāri shān. (Met Uw spirituele glans gefocust op de dieven heeft u hen verheven tot grote heiligen O glorieuze helper, uw statuur is inderdaad wonderlijk). Gulzar-e-Tayyiba, deel 3, pagina 18

Shari’ah, Tariqat, Haqiqat en Mārifat

Wat de Shari’ah (onschendbare islamitische wetgeving) betreft volgde Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) de Hanbali mazhab (denkschool van geweide islamitische wetgeving). Tegelijkertijd was hij ook een geestverwant van de Shafi’ī-e-mazhab. De Sheikh had een leidende rol binnen de Ahle Sunnah wal Jamā’ah (volgelingen van de Soenna van de Profeet ﷺ en de Jamā’ah van zijn gezegende Sahābiyyin (metgezellen).

De methode om dichter bij Allāh Ta’ālā te kunnen komen is door voortdurend aanvullende en vrijwillige gebeden te verrichten zoals Zikr (gedenken van Allāh), aanhoudend salawāt (Darood) voor de Heilige Profeet ﷺ, soenna vasten, liefdadigheid, zuhd (onthouding) en juhd (inspanning op de weg van Allāh Ta’ālā) conform de toelichting van de Heilige Profeet ﷺ. Deze handelingen behoren tot de tariqah (leidraad op het spirituele pad naar Allāh) en komen voort uit de Shari’ah. Een Sheikh die volmaakt is op het gebied van Shari’ah, tariqah en haqiqi-mārifa (kennis van Allāh) zal in staat zijn om het spirituele niveau van een murid (discipel) vast te stellen om vervolgens aanvullend awrād en askār (vrijwillige gebeden) te adviseren voor spirituele vooruitgang.

Sheikh Abdul Qādir Jilāni leerde tariqah van Sheikh Hammād bin Sahīh Muslim ad-Dabbās (radi Allāhu ‘Anhuma). Traditioneel krijgt iemand die aangewezen is als khalifah van een Sheikh in tariqah de khirqa. Aan Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) werd de khirqa geschonken door Sheikh Qāzi Abi Said al-Mukhrami (radi Allāhu ‘Anhu). De tariqah die Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) volgde werd na zijn overlijden de Qādiriyya tariqah genoemd. Deze tariqah wordt wereldwijd erkend als een devote levenswijze voor spirituele vooruitgang dat door Zikr van Allāh wordt verkregen. Verder om het hart te polijsten van alle kwaad, een heilzamer leven te leiden, het geliefd kunnen zijn bij de Heilige Profeet ﷺ, de Sahābiyyin en de Awliya. Ook voor bezieling om de Shari’ah te volgen in overeenstemming met een van de vier denkscholen van Imām Abu Hanīfa, Imām Shafi’ī, Imām Malik en Imām Ahmad bin Hanbal (radi Allāhu ‘‘Anhum).

Elke tariqah heeft een silsilah (spirituele schakel) met de mystieke leerstelling van de Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu). Deze schakel loopt terug tot aan de Heilige Profeet Mohammed ﷺ.

Bayyat

Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam kreeg zijn spirituele training in Bagdad van twee van de grootste mystici van hun tijd, namelijk Hazrat Sayyidi Abul Khair Hammād bin Sahīh Muslim Al-Dabbās en Hazrat Qāzi Abu Saied Mubārak Al-Makhzoom (radi Allāhu ‘Anhuma). Hoewel hij behoorlijk gezegend was door beide vooraanstaande Awliya, had hij nog geen Pier-o-murshid gekozen. Uiteindelijk was de tijd aangebroken om murid te worden van een murshid. Hij presenteerde zichzelf overeenkomstig de Wil van Allāh Ta’ālā in het hof van Hazrat Qāzi Abu Saied Al-Makhzoomi (radi Allāhu ‘Anhu), werd zijn murid en werd lid van zijn halqa en spirituele orde. Hazrat Sheikh Abu Saied (radi Allāhu ‘Anhu) toonde veel liefde en aandacht aan deze unieke volgeling en zegende hem met juweeltjes van spiritualiteit en mystiek. Op een dag toen Sayyidena Ghaus-ul-Azam en andere mensen voor de Sheikh zaten vroeg hij aan Sayyidena Ghaus-ul-Azam iets te gaan halen. Terwijl Sayyidena Ghaus-ul-Azam weg was gegaan om het te halen zei Hazrat Makhzoomi (radi Allāhu ‘Anhu) aan de aanwezigen: “Op een dag zal de voet van deze jonge man op de schouders rusten van alle Awliya Allāh en alle Awliya van zijn tijd zullen voor hem buigen.”

Shari’ah en Tariqat

Op een dag kwam Hazrat Sheikh Bata’ihi naar het hof van Sheikh Ahmed Kabir (radi Allāhu ‘Anhuma). Hij verklaarde dat Sheikh Ahmed Kabir zei: “Weet u iets over de situatie van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam?” Hazrat Sheikh Ahmed Kabir verklaarde: “Toen ik dit hoorde begon ik Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) te loven en vertelde wat ik over hem wist en bleef daarna stil.” Hazrat Sheikh Ahmed Kabir zei daarna: “Aan zijn rechterkant is de zee van Shari’ah en aan zijn linkerkant de zee van Tariqat. Daaruit geeft hij kennis en spiritualiteit aan degenen die erom vragen en wie hij liefheeft. Op deze gebieden is er niemand die hem kan evenaren.”

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) is een discipel in oplopende volgorde van:
  • Sayyidi Karimi Aliyinil Murtaza Karamallāhu Ta’ālā Wajhahu
  • Sayyidi Imām Hussaini nish Shahīdi
  • Sayyidi Imām Aliyibnil Hussaini Zainil Aabidīna
  • Sayyidi Imām Muhammad ibni Aliyinil Baaqiri
  • Sayyidi Imām Ja’far ibni Muhammadinis Sādiqi
  • Sayyidi Imām Moosabni Ja’farinil Kāzimi
  • Sayyidi Imām Aliy ibni Moosar Rida
  • Sheikh Ma’roofinil Karkhiyi
  • Sheikh Sariyyinis Saqti
  • Sheikh Junaidinil Bagdadiyi
  • Sheikh Abi Bakrinish Shibliyi
  • Sheikh Abil Fazli Abdil Wāhidit Tameemi
  • Sheikh Abil Farhit Tartoosiyi
  • Sheikh Abil Hassani Aliyinil Qurshiyil Haqqariyi
  • Sheikh Abi Saeedinil Makhzoomiyi
  • Allāhumma Salle Wa Sallim Wa Bārik Alayhi Wa Alayhim Wa alal Maulas Sayyidi Karimi Ghausis Saqalaini Wa Ghausil Kaunaini Al-Imām Abi Muhammadin Abdil Qādri Hassaniyil Hussainiyil Jilāniyi Sallallāhu Ta’ālā ala Jaddihil Karimi Wa Alayhi Wa Ala Mashā’ikhihil Izāmi Wa Usoolihil Kirāmi Wa Faroo’ihil Kifāmi Wa Muhib’bihi Wal Muntamīna Ilaihi ila Yaumil Qiyāmi Wa Bārik Wa Sallim Abadan.[2] (Radi Allāhu ‘‘Anhum)
Ziyārah van Sayyidena RasoolAllāh

Op 16 Shawwāl 461 Hijri omstreeks middaguur zag de koning der Awliya Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) in zijn droom de koning der Anbiya en Rasool Sayyidena RasoolAllāh ﷺ. In zijn droom zei de Heilige Profeet ﷺ aan hem: “O Abdul Qādir! Waarom geef je geen lezingen en adviseer je de mensen niet om hen te beschermen tegen misleiding?” Hij antwoordde: “Yā RasoolAllāh ﷺ! Ik ben geen Arabier. Wat ga ik de vloeiend Arabischsprekende mensen vertellen.” Huzoor ﷺ zei: “Maak je mond open en hij plaatste zijn gezegende saliva (spuug) zeven keer in de mond van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam en zei ga nu lesgeven, de mensen adviseren en breng ze terug op het Pad van Allāh Ta’ālā.”

Zijn invloed op de mensen

Eerst begon hij colleges te geven aan leraren van de madrassa (universiteit) behorende tot Sayyid Sheikh Abu Saied Makhzoomi (radi Allāhu ‘Anhu). De mensen van Bagdad en naburige steden begonnen in grote getallen naar de colleges van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam te komen waardoor de madrassa te klein werd om te mensen op te vangen. Vaak was er geen zitplaats in de madrassa waardoor de mensen op straat moesten zitten om naar zijn colleges en adviezen te luisteren. In 568 Hijri werden enkele huizen rondom de madrassa opgekocht en samengevoegd met de madrassa om zodoende de collegezaal groter te maken. Na enige tijd werd ook deze verruimde ruimte klein. De mimbar (lessenaar) van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam werd verplaatst naar de Ied Ghaa (openlucht) waar meer dan zeventigduizend mensen aan iedere lezing van hem deelnamen. Tijdens iedere college van hem waren vier mensen beschikbaar die schriftelijk verslag maakten van zijn lezing en twee Qurra’ (meervoud van Qāri) die de hele Qur’ān reciteerden. Zijn lezingen werden in zeer korte tijd alom bekend en trok mensen aan uit alle delen van de wereld. Bagdad Sharīf werd wederom het centrum van studie en spiritualiteit. Hij hield gewoonlijk drie keer per week lezingen, namelijk op vrijdag- en woensdagavond en zondagochtend. Deze gezegende praktijk vervolgde hij gedurende veertig jaren van 521 Hijri tot 561 Hijri.

Nasiha

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) onderwees moslims en predikte tot de ongelovigen in Bagdad. Zijn khutbah (preek) en nasiha (adviezen) zijn eeuwen geleden gecompileerd en doorgegeven aan de moslim geestelijken als het klassieke grondbeginsel. Zijn bijzondere boekwerken op dit terrein zijn:

1. Sirr al-Asrār (het geheim der geheimen)

2. Futuh al-Ghayb (de openbaring van het ongeziene)

3. Ghunyat-al-Tālibin (voorspoed voor zoekers)

4. Al-Fathu Rabbāni (de gave van devote gratie).

Behoudens de Heilige Qur’ān en ahadīth Sharīf zijn bovenstaande boeken noodzakelijk voor degene die verlangen een Aliem (Schriftgeleerde) te worden. Als wij zijn meesterwerken lezen dan valt op, dat zijn expressie enorm verschilt met dat van een andere Sheikh, Aliem of Walī. Hij is zo doordrongen van de spirituele kracht van Tauhid, dat zijn verklaring en denkrichting spontane spiritueel zelfverzekerde persoonlijkheid vertonen. Iemand die zijn khutbah leest zegt meteen dat de Sheikh de Qutub-al-Aqtāb, Sheikh-ul-Mashā’ikh, Sayyidena Ghaus-ul-Azam en nog veel meer is. Kortom, een Sheikh die zowel Mujaddiyya (hersteller van het geloof) als Wilāyāh (heiligheid) in zich heeft.

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum

Askār, salawāt en qasaid

De Qādiriyya tariqah (methode) is een tariqah (pad) van Zikrullah, gedenken van Allāh. Het meervoud van Zikr is askār. De askār en awrād (dagelijkse vrijwillige gebeden) van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) zijn vastgelegd in veel kitābs (religieuze boeken). Een uitgave is het boek Fuyudhāt-ur-Rabbaniyya, samengesteld door al-hadj Ismail ibn Sayyid Mohammed Saied al-Qādri. Het boek bevat de awrād en askār van de Sheikh voor zowel iedere dag (als bijzondere momenten) van de week. Daarnaast hebben wij de salawāt (Darood) voor de Heilige Profeet ﷺ die gereciteerd is door Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Om te weten hoe hij salawāt en salām voor de Heilige Profeet ﷺ presenteerde wordt het boek Fuyudhāt-ur-Rabbaniyya aangeraden om te lezen. Hierin staat geschreven hoe hij zijn voordracht deed. Zijn meest bekende salawāt is na zijn dood betiteld As-Salāt-ul-Ghausiya. Daarnaast reciteerde hij ook As-Salāt-ul-Kubra (de voortreffelijke salawāt) en Kibritil Ahmar (de filosoof ’s steen). Kibritil Ahmar is in zowel Fuyudhāt-ur-Rabbaniyya als in Mishkāt-us-Salawāt van Maulana Mohammed Elias Burney opgenomen. Met de filosoof ‘s steen wordt bedoeld iets bijzonder vreemd vinden.

Zijn accent lag voornamelijk verdiept in de Asmā-ul-Husna (de meest prachtige namen van Allāh Ta’ālā) tot deze adembenemend door de aders ging stromen. Hij had een Qasida (lofzang) geschreven bestaande uit 63 verzen over de Asmā-ul-Husna. De beginverzen van deze Qasida zijn:

Sharatu bi Tawheedil Ilāhi Mubasmilaa, Sa Akhtimu biz-Zikril Hameedi Mujammila, Wa Ash-Hadu AnnAllāh Lā Rabba Ghairuhu, Tanazzaha an Hasril Uquli Takammulā.

Vertaling: Ik wil eindigen met de Zikr van Allāh, de Meest Prachtige. En ik getuig, dat er geen Heer is dan Allāh. Geprezen is Hij, veel meer dan ons begrip, Meest Perfecte. Transliteratie van Fuyudhāt-ur-Rabbaniyya, pag. 52

Qasida Ghausiya is alom bekend en wordt voorgedragen van Rabāt tot Lahore en van Mombasa tot Toronto.

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) nam van deze wereld afscheid op 11 Rabi-ul-Akhir 561 Hijri (1166 n. Chr.) op de leeftijd van 91 jaar. In die nacht reciteerden zijn muriddin van de Qādiriyya tariqah de Heilige Qur’ān en deden zij Zikr. In India en Pakistaan wordt die nacht herdacht als Ghiyārwin Sharīf (de gezegende 11e nacht van de maand) en in die nacht wordt Qasida Ghausiya eveneens gereciteerd. In zijn Qasida verteld Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) ons enkele van zijn geheime spirituele voordrachten. Observeer eens zelf de spirituele kracht waarmee onderstaande verzen zich op uw gevoel inwerken: Saqānil hubbu kāsātil wisāli, Faqultu likhamrati nahwe ta’āli

Als wij de klassieke meesterwerken van de Sheikh zoals Sirr al-Asrār, Futuh al-Ghayb, Ghunyat al-Tālibin, al-Fathu Rabbāni, Qasida Ghausiya lezen en de awrād en salawāt die hij opzegde ook reciteren, dan kunnen wij begrijpen waarom hij als Sayyidena Ghaus-ul-Azam wordt beschouwd. Doch, het roept soms vragen op waarom hij zoveel spirituele geheimen onthuld kreeg, terwijl de meeste Mashā’ikh daarover zwijgzaam zijn. Om deze vraag te beantwoorden zullen wij moeten terugblikken naar Sayyidena Imām Maulana Abdullah ibn Alāwi al-Haddad (radi Allāhu ‘Anhu). In Gifts for the Seeker, pagina 11, verklaart hij dat Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) toestemming had gekregen om de spirituele geheimen te onthullen.

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum

De islam verspreidt door soefi heiligen

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) is door zijn nasiha, askār, salawāt, zijn bijzondere levenswijze in de Islam, zijn totale overgave aan de wil van Allāh, zijn bewijsvoering van het geloven in Allāh en zijn wijsheid en preek (waardoor meer dan 5.000 Joden en christenen zich bekeerden tot de Islam) het voorbeeld voor de Soefi heiligen. In Sirr-al-Asrār, pagina 31, van Sheikh Tosun Bayrak al-Jerrahi al-Halveti staat geschreven dat meer dan 100.000 misdadigers, moordenaars, dieven en bandieten afstand hadden genomen van hun criminele levenswijze en vrome moslims en respectvolle derwisjen waren geworden. Ook de halqa-e-Zikr die hij heeft gevormd hebben miljoenen mensen doen bekeren tot de Islam. Deze mystieke bijeenkomsten zullen zich Inshā’Allāh blijven voortzetten tot de Dag des Oordeels. Amien.

Enkele voorbeelden die bovenstaande illustreren.

Sheikh-ul-Mashā’ikh Sayyidena Junaid-e-Baghdādi (radi Allāhu ‘Anhu) leefde tweehonderd jaar voor Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam. De laatste kondigde zijn komst aan Sheikh Junaid als volgt. Op een dag toen Hazrat Junaid-e-Baghdādi (radi Allāhu ‘Anhu) in spirituele extase verkeerde zei hij: “Zijn voet rust op mijn schouders, zijn voet rust op mijn schouders.” Nadat hij weer uit extase was gekomen vroegen zijn leerlingen aan hem wat hij bedoelde met zijn heilige woorden. De Sheikh antwoordde: “Ik ben geïnformeerd dat de grote Sheikh geboren wordt tegen het eind van de vijfde eeuw Hijri. Zijn naam zal Abdul Qādir (radi Allāhu ‘Anhu) zijn en hij zal de titel Mohiyuddin dragen. Hij zal in Jilān geboren worden en in Bagdad zijn leven doorbrengen. Op een dag, in opdracht van Allāh, zal hij zeggen: “Mijn voet is op de schouders van alle Awliya Allāh.” Gedurende mijn spirituele extase zag ik zijn hoogheid en deze woorden werden door mij gezegd zonder dat ik het kon beheersen.”

Maulana Moïnuddin Chisthi (radi Allāhu ‘Anhu) die Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) als zijn grootmeester erkent heeft de Islam in India verkondigd onder de hindoes. Hij bereikte zo’n hoge status, dat hij Sultān-ul-Hind (de sultan van de heiligen in het subcontinent India) wordt genoemd. Alle Awliya in die regio vallen onder zijn toezicht, terwijl hij zelf onder het toezicht van Ghaus-al-Azam valt.

Evenzo werd Sheikh Owais ibn Mohammed van Somalië een khalifah in Tariqat-ul Qādiriyya van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhuma) in Bagdad. Hij verspreidde de Islam in Oost Afrika door de Zikr bijeenkomsten.

Sheikh Hamza Fansuri wordt gezien als de grootste Soefi van Indonesië en Maleisië. Hij beweerde volmondig de Islam van Sheikh Abdul Qādir (radi Allāhu ‘Anhuma) geleerd te hebben. Er kan vrijuit gezegd worden, dat de muriddin en muhibbin (liefkozende leerlingen) van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) de Islam hebben verspreid door Zikr bijeenkomsten. De barakāh (zegeningen) van Zikr zijn waarlijk oneindig. Moge Allāh Ta’ālā ons ook een van de zākirin maken. Amien.

Imām Hassan Askari vertelde dat Sheikh Abu Muhammad (radi Allāhu ‘Anhuma) voor zijn dood verklaarde: “Imām Hassan Askari overhandigde zijn Jubba (mantel) over aan Sayyidena Imām Ma’ruf Karkhi en vroeg hem om het door te geven aan Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Hazrat Imām Ma’ruf Karkhi gaf deze mantel aan Sayyidena Junaid-e-Baghdādi, die het op zijn beurt doorgaf aan Sheikh Danoori en zo werd het uiteindelijk overgedragen van Sheikh tot Sheikh totdat de mantel Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam in het jaar 497 Hijri bereikte. Makhzan-ul-Qādiriyya

Sheikh Abu Bakr bin Hawwār leefde voor de tijd van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu ‘Anhuma) en was onder de eminente Mashā’ikh van Bagdad. Op een dag bevond hij zich in zijn majlis (bijeenkomst) toe hij zei dat er zijn zeven Aqtāb van Irak zijn, te weten:

1. Sheikh Ma’ruf Karkhi (radi Allāhu ‘Anhu)

2. Hazrat Imām Amad bin Hanbal (radi Allāhu ‘Anhu)

3. Hazrat Bishr Hāfi (radi Allāhu ‘Anhu)

4. Sheikh Mansoor bin Amaar (radi Allāhu ‘Anhu)

5. Sayyidena Junaid Bagdadi (radi Allāhu ‘Anhu)

6. Hazrat Sahl bin Abdullah Tastari (radi Allāhu ‘Anhu)

7. Hazrat Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu).

Toen Sayyid Abu Muhammad, een murid van Sheikh Abu Bakr (radi Allāhu ‘Anhuma), dit hoorde vroeg hij: “Wij hebben gehoord en weten de eerste zes namen, maar van de zevende hebben wij nooit gehoord. O Sheikh! Wie is Abdul Qādir Jilāni.” Sheikh Abu Bakr antwoordde: “Abdul Qādir zal geen Arabier zijn, maar een zeer heilige man. Hij zal tegen het eind van de vijfde eeuw Hijri geboren worden en zijn leven doorbrengen in Bagdad.” Bahjat-ul-Asrār

Sheikh Khalil Balkhi (radi Allāhu ‘Anhu) is een vooraanstaande Walī-Allāh die is heengegaan vóór de tijd van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Op een dag toen hij omringd was door zijn leerlingen zei hij: “Een waarachtige dienaar van Allāh zal kennelijk in Irak aankomen tegen het eind van de vijfde eeuw Hijri. De wereld zal verlicht worden door zijn aanwezigheid. Hij gaat de Ghaus worden van zijn tijd. De schepping van Allāh zal gehoorzaam zijn jegens hem én hij gaat de leider van alle Awliya Allāh zijn.” Askār-ul-Abrār

Imām Muhammad bin Saied Zanjani (radi Allāhu ‘Anhu) verklaarde als volgt in zijn onderscheiden boekwerk Nuzhat-ul-Khawātir: “Vanaf het tijdperk van Hazrat Abi Ali Hassan Yasārajuwi tot aan het tijdperk van Sheikh Abdul Qādir Jilāni heeft en gaat iedere Walī de komst van Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam op aarde aankondigen.” Nuzhat-ul-Khawātir

Een dief wordt een Abdāl

Op een dag kwam een dief het huis van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam binnen met de intentie om iets te stelen. Toen hij eenmaal in het huis was gekomen werd hij terstond blind. Daardoor werd het voor hem onmogelijk de uitgang van het huis te vinden en ging in een hoek van het huis zitten. In de ochtend werd hij gevangengenomen en gebracht naar Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Toen Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam hem zag plaatste hij zijn gezegende hand op de ogen van de dief en meteen kon de dief weer zien. Sayyidena Ghaus-ul-Azam zei toen: “Hij kwam om materiele rijkdom te stelen, maar ik zal hem zegenen met een juweel dat zijn hele leven bij hem zal blijven.” Na deze gezegende woorden wierp Sayyidena Ghaus-ul-Azam zijn gezegende blik op de dief en direct was hij verheven tot de status van wilāyāh. Het was juist op dat moment dat één van de aangewezen Abdāl (een categorie van de Awliya) was overleden. Sayyidena Ghaus-ul-Azam stuurde de dief, nu Walī, als plaatsvervanger van de Abdāl die was overleden. SubhānAllāh!

Mijn voet is op de schouders van de Awliya

Op een dag gaf Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam een lezing toen hij in spirituele toestand kwam en zei: “Mijn voet is op de schouders van de Awliya Allāh.” Op dat moment waren veel Awliya daar aanwezig en onmiddellijk hebben ze hun schouders voor hem gebogen. Hazrat Sheikh Ali bin Haiti (radi Allāhu ‘Anhu) die daar aanwezig was ging onmiddellijk naar Sayyidena Ghaus-ul-Azam en plaatste fysiek de gezegende voet van Sayyidena Ghaus-ul-Azam op zijn nek. Hazrat Majid (radi Allāhu ‘Anhu) verklaarde: “Toen Sayyidena Ghaus-ul-Azam deze woorden zei bogen alle Walī op aarde hun hoofd voor de Sheikh.” Hij verklaarde ook: “Er waren 300 Awliya Allāh en 700 Rijāl-ul-Ghayb[3] aanwezig in die bijeenkomst en eenieder boog zijn nek voor hem.”

Hazrat Makārim (Rahmatullāhi alay) vertelde: “De dag waarop Sayyidena Ghaus-ul-Azam deze bewering maakte wist iedere Awliya dat de vlag der koningschap was gepland door Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Op deze dag bogen alle Awliya van Oost naar West hun hoofd op zijn bevel.”

Hazrat Sayyid Sheikh khilāfat-ul-Akbar (Rahmatullāhi alay) verklaarde: “Ik zag de beminde Rasool ﷺ in mijn droom en ik vroeg hem over de bewering van Sayyidena Ghaus-ul-Azam ‘mijn voet is op de schouders van alle Awliya’. De Heilige Profeet ﷺ antwoordde: ‘Abdul Qādir heeft de waarheid gesproken en waarom zou hij dat niet zeggen terwijl hij de Qutb is en ik zijn beschermer’.”

Een couplet van Huzoor Moefti-e-Azam Hind (radi Allāhu ‘Anhu) laat zien dat zelfs toen hij nog niet geboren was deze bewering al was gemaakt, maar zelfs na het komen in de fysieke wereld laat hij zijn getrouwheid zien aan Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam door acceptatie conform het bevel van Sayyidena Ghaus-ul-Azam. Dit en zijn immense liefde voor Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam gaven hem de uitzonderlijke status van Ghaus-ul-Waqt wat Ghaus van zijn tijd betekend.

Hazrat Imām Ahmed bin Hanbal (radi Allāhu ‘Anhu)

Hazrat Sayyidi Baqā verklaarde dat hij eens Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam vergezelde naar de mazār van Hazrat Imām Ahmed bin Hanbal (radi Allāhu ‘Anhuma): “Ik zag de mazār van Hazrat Imām Ahmed bin Hanbal opengaan en hem uit zijn graf komen. Hij omhelsde Sayyidena Ghaus-ul-Azam en zei ‘zelfs ik ben afhankelijk van Shari’ah en uw Tariqat.”

Het kunnen verkrijgen van de status wilāyāh (hoogste gradatie van een Soefi) is voorbehouden aan zākirin (degene die Allāh herinnert), abidin (degene die Allāh aanbidt) en muhibbin (degene die van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ houdt). Deze status kan in alle omstandigheden uitsluitend via de keten van de Heilige Profeet ﷺ, Sheikh Abdul Qādir Jilāni en de eigen Sheikh verkregen worden.

De Awliya en de Ulema (Schriftgeleerden) zijn de khalifatullah van Allāh. U moet altijd verlangen naar de Wilāyāh, zodat u een Arif Billāh (kenner van Allāh) wordt.

Allāhummaj alna minal Aarifīn, Aamīn Yā Rabbal Alemīn.

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum

Aqīda

Zijn aqīda (overtuiging) was dat van de Ahle Sunnah wal Jamā’ah en gebaseerd op de Heilige Qur’ān en Sunnah van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ. Alle Soefi heiligen hebben gedurende de afgelopen eeuwen hun leven gericht op deze aqīda. De hoeksteen van de aqīda is Tauhid (Eenheid van Allāh), zijn vorming is met Asmā-ul-Husna en ishq (liefde) voor de Heilige Profeet ﷺ. Het dagelijkse leven van deze Soefi’s zijn omgeven door Shari’ah. Het is gegroeid en verspreid door nasiha en Zikr van Allāh Ta’ālā, en salawāt en salām voor de Heilige Profeet ﷺ. Hun hoogtepunt is jihad en hun uiteindelijke doel is Fana Fillāh (het opgaan in de liefde van Allāh Ta’ālā), waarna Allāh hen overvloedig zegent met Baqā Billāh (oneindige spirituele leven) met Zijn Riza (genoegen). Zo begin je met Riza-al-Wālidain (met het genoegen van je ouders) en eindig je met RizAllāh (genoegen van Allāh Subhānuhu wa Ta’ālā). De Sahābiyyin (metgezellen van de Heilige Profeet ﷺ) zijn ook aangewezen als Radi Allāhu ‘Anhum wa Radhu Anh (Allāh is tevreden met hen en zij zijn geliefd bij Allāh).

Volgens Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) is zijn eigen status gelijkwaardig aan het stof onder de voeten van de Sahāba. Als dat het geval is, wat is dan de status van de gezegende Sahāba van de Heilige Profeet ﷺ? Hun spirituele statuur stamt af van het feit, dat zij gezegend zijn door met eigen ogen en Imān (geloofsovertuiging) de Heilige Profeet Mohammed ﷺ te mogen aanschouwen. Als deze vergelijking zo groots is, hoe kan iemand dan diepgaand de Sifāt (eigenschapen) van Mohammed-e-Arabī Rasool-e-Rabbi al-Alemīn Rahmatullil Alemīn verklaren. Alleen Allāh Rabb-ul-Izzat kan verklaren wat Hij heeft geschonken aan Zijn geliefde Profeet ﷺ.

Zijn dagelijkse leven en onderwijs

Toen Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam vier jaar en zes maanden oud was, volgens andere vertellingen vijf jaar oud was, stuurde zijn moeder hem naar de lokale madrassa in Jilān. Hij begon dus op zeer jonge leeftijd met onderwijs in de madrassa. Hij bleef in de madrassa leren tot zijn tiende jaar. Gedurende deze periode deden zich een aantal wonderbaarlijke gebeurtenissen voor. Telkens wanneer Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam naar de madrassa ging zag hij glimmende figuren voor hem vooruitlopen en zeggen: “Maak de weg vrij voor de Vriend van Allāh.” Zijn zoon Sayyidi Abdur Razzaq vertelde eens dat aan Hazrat Ghaus-e-Paak (radi Allāhu ‘Anhuma) werd gevraagd wanneer hij voor het eerst over zijn Wilāyāh te weten kwam en Hazrat Ghaus-e-Paak antwoordde daarop: “Toen ik tien jaar oud was zag ik naast mij Engelen lopen naar de madrassa en zodra wij de madrassa bereikten hoorde ik hen zeggen: ‘Maak de weg vrij voor de WaliAllāh, maak de weg vrij voor de WaliAllāh’. Toen dat zich steeds voor deed kwam ik erachter gezegend te zijn met de Wilāyāh.”

Sayyidena Ghaus-ul-Azam aangekomen in Bagdad

De stad Bagdad werd gezegend door de voeten van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam in het jaar 488 Hijri. Tegen de tijd dat het reisgezelschap in Bagdad Sharīf was aangekomen had de eminente Sheikh al zijn veertig dinars uitgegeven. Hij begon zijn dagen door te brengen met honger en armoede. Door zijn armoede ging hij naar de Arcade van Chorus, op zoek naar halāl voedsel. Daar aangekomen zag hij dat zeventig Awliya Allāh al op zoek waren naar halāl voedsel. Hij besloot niet tussen hen te komen en keerde terug naar Bagdad Sharīf. Op zijn terugweg ontmoette hij een reiziger uit Jilān. Deze reiziger, toen hij hoorde dat Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam van Jilān was, vroeg aan hem of hij een jonge man Abdul Qādir kende. Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam vertelde hem dat hij Abdul Qādir was. De reiziger naam toen een blok goud en gaf het aan Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam met de volgende woorden: “Het is door uw moeder gestuurd.” Toen Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam dit hoorde bedankte hij onmiddellijk Allāh Ta’ālā en ging weer naar de Arcade van Chorus waar hij het grootste deel van het goud aan de Awliya Allāh gaf die op zoek waren naar voedsel. Zelf nam hij een klein deel voor zichzelf en keerde wederom naar Bagdad. Op zijn reis naar Bagdad kookte hij voedsel en verdeelde hij het onder de arme mensen. SubhānAllāh! Dit was het karakter van de Grootste Sheikh. Hoewel hij zelf zonder voedsel was gaf hij eerst een groot deel van het goud aan de Awliya Allāh, vervolgens gaf hij voedsel aan de arme mensen voordat hij zelf iets at. Zonder enige twijfel is dit het teken van een ware dienaar van Allāh Ta’ālā. Dit was de wijze waarop het leven van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam in de heilige stad Bagdad begon. Na enige dagen in Bagdad te zijn aangekomen ging Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam zich inschrijven voor academische studies aan de bekende Jamia Nizāmiyya. Gedurende deze tijd was de Jamia het centrum van studie en spiritualisme voor de hele wereld. Jamia Nizāmiyya was gezegend met leraren van groot aanzien en vroomheid. Hij studeerde met grote oprechtheid en inwijding. Onder zijn Oelama (leraren) waren: Abul Wafa Ali bin Aqeel, Abu Ghālib Muhammad bin Hassan Bāqilāni, Abu Zakariyya Yahya bin Ali Tabriz, Abu Saied bin Abdul Karim, Abul Anā’im Muhammad bin Ali bin Muhammad, Abu Saied bin Mubārak Makhzoomi en Abul Khair Hammād bin Sahīh Muslim Al-Dabbās (ridwānullāhi Ta’ālā alayhim ajma’in).

Hij verwierf kennis van de zojuist genoemde Ulema in de volgende vakken: Qirāt, Tafsir, Hadith, Fiqh, Shari’ah en Tariqat, etc. Niet alleen werd hij verrijkt met kennis in deze vakken, maar hij werd ook een voortreffelijke student in elk van de studievakken.

Op het gebied van adāb was zijn leraar Allāma Abu Zakariyya Tabriz die zelf een grote Aliem van zijn tijd was. Hij was ook de auteur van verschillende kitābs (boeken) zoals: Tafsir-ul Qur’ān; Sharah Qasaid-ul Ashr en Sharah Diwān Abi Tamām.

Op het gebied van Fiqh en Usool-e-Fiqh waren zijn Ustāds: Sheikh Abul Wafa bin Aqeel Hanbali, Abul Hassan Muhammad bin Qāzi Abul Ulaa, Sheikh Abul Khattāb Mahfooz Hanbali, Qāzi Abu Saied Mubārak bin Ali Makhzoomi Hanbali (ridwānullāhi Ta’ālā alayhim ajma’in).

Op het gebied van Hadith verkreeg hij kennis van de volgende Ulema: Sayyidi Abul Barkāt Talhā Al Aaqooli, Abul Ana’im Muhammad bin Ali bin Maimoon Al-Farsi, Abu Usmān Ismail bin Muhammad Al-Isbihāni, Abu Ghālib Muhammad bin Hassan Al-Bāqilāni, Abu Muhammad Jāfar bin Ahmad binil Husainil, Sayyidi Muhammad Mukhtar Al Hashmi, Sayyidi Abu Mansoor Abdur Rahmān Al-Qasas, Abul Qāsim Ali bin Ahmad Ban’nān Al-Karkhi, Abu Tālib Abdul Qādir bin Muhammad bin Yusuf (ridwānullāhi Ta’ālā alayhim ajma’in).

Na de intense studies werd Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam gediplomeerd door Jamia Nizāmiyya. Gedurende zijn tijd was er geen Aliem die meer kennis had en vromer was dan Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam.

Beproevingen tijdens zijn studies

Terwijl hij in Bagdad studeerde werd hij voor vele beproevingen geplaatst. Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam zei vaak: “De beproevingen en problemen die ik in Bagdad tijdens mijn studies tegenkwam waren zo onverbiddelijk, dat wanneer zij gezet zouden worden op een berg, de berg in tweeën zou splitsen.” Hij zei verder: “Wanneer de beproevingen en problemen onverdraaglijk werden ging ik op de grond liggen en reciteerde voortdurend het vers van de Heilige Qur’ān. Dan is er zonder enige twijfel comfort met tussenpozen. Door het vers te reciteren kreeg ik rust en vrede.”

Na schooltijd zwierf hij door de bossen en oerwouden van Bagdad waar hij de hele nacht doorbracht met Zikr van Allāh Ta’ālā. Dit deed hij ongeacht de weersgesteldheid of het seizoen. Als hij moe en zwak werd rustte hij enige poos, maakte van de grond zijn bed en van een rotsblok zijn kussen. Gedurende deze nachten gevuld met zikr kleedde hij zich aan met een dunne mantel zette een kleine tulband op zijn hoofd. Als hij honger kreeg ging hij naar de rivier Eufraat en at plantengroei die hij langs de rivier kon vinden. Hij zei altijd meer plezier te hebben in deze leefwijze en een motief om dichter bij Allāh Ta’ālā te komen.

Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam kreeg diepgaand spirituele kennis van de verheven persoonlijkheid Sheikh Hammād, een Syriër die geboren was in een dorp dichtbij Damascus. Hij reisde naar Bagdad en leefde in een plaats genaamd Muzaffariyyah tot hij zijn laatste adem in 525 Hijri uitblies. Zijn gezegende mazār ligt in het Shawneezia begraafplaats van Bagdad. Naast deze Sheikh verkreeg hij spirituele educatie Sheikh Abu Saied Mubārak Makhzoomi (radi Allāhu ‘Anhu).

Aanvang van spirituele kennis

Na afronding van de academische studies werd het verlangen van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam naar spirituele kennis niet geringer. Om deze dorst naar spirituele kennis te lessen gaf Allāh Ta’ālā hem de mogelijkheid zich te begeven onder leiding van Sheikh Hammād bin Sahīh Muslim Al-Dabbās (radi Allāhu ‘Anhuma), één van de superieuren onder de Mashā’ikh van Bagdad-e-Muqaddas.

Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde, dat er een tijd in Bagdad kwam toen een overvloed aan fitnah (verleiding, beproeving, opruiing, burgeroorlog, conflict) en fasād (verrotting, corruptie of verdorvenheid) ontstond. Aangezien hij niets met deze ontwikkeling te maken wilde hebben besloot hij Bagdad-e-Muqaddas te verlaten voor een meer vreedzame omgeving. Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam zei: “Ik had de intentie uitgesproken Bagdad te verlaten vanwege de oncomfortabele situatie en was op weg Bagdad achter mij te laten toen uit het onzichtbare een grote kracht mij zo hard duwde, dat ik op de grond viel. Toen hoorde ik uit het onzichtbare een stem zeggen: ‘Verlaat deze woonplaats niet. De schepping van Allāh zal via u profijt verkrijgen’. Dit horende zei ik: ‘Wat moet ik met deze mensen? Wat ik wil is alleen mijn Dien (Imān) beschermen’. De stem zei vervolgens: ‘Nee, nee, het is van uitermate belang voor u om hier te blijven. Aan uw geloof zal geen schade worden gebracht’. Onmiddellijk veranderde ik van gedachte en bleef uit liefde voor Allāh in Bagdad. De volgende dag liep ik in een straat toen een man de huisdeur opende en mij riep. Hij zei: ‘O Abdul Qādir! Wat heb je gisteren aan je Schepper (Allāh) gevraagd?’ Met deze woorden en grote boosheid sloot hij de deur van zijn huis. Ik liep enige tijd verder en realiseerde dat ik een grote fout had begaan; deze man was een Walī, zo niet, dan had hij niet kunnen weten wat gisteren was gebeurd. Ik ging terug op zoek naar die deur, maar had geen succes. Hierna keek ik uit naar hem waar ik ook was totdat ik hem op een dag in een majlis (bijeenkomst) zag. Vanaf dat moment verbleef ik in zijn gezelschap. Deze persoonlijkheid was Sayyidi Hammād bin Sahīh Muslim Ad-Dabbās (radi Allāhu ‘Anhu).”

Afronding academische en spirituele studies

Omstreeks het jaar 496 Hijri had Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam zijn academische en spirituele studies afgerond. Hij begon aan mujāhida en riyāzat (spirituele oefening en inspanningen op het Pad van Allāh) te doen. Deze spirituele oefening vervolgde hij gedurende een periode van 496 Hijri tot 521 Hijri. Gedurende dit vijfentwintig jaar heeft hij zich in intensief spirituele oefeningen verdiept. Alleen door over hem te lezen kan iemand achter de wonderbloem van de Grote heilige komen. Zijn eerlijkheid en inwijding in het beheersen van zijn nafs (ego) bracht hem in rap tempo naar de niveaus van “Fana-fir-Rasool ﷺ en Fana-Fillāh”. Hij was nu volkomen dronken in de zee van liefde van Allāh en Zijn Rasool ﷺ. Hij veranderde zichzelf in een sterke berg van geduld en vastheid dat niet kon worden bewogen. De notabele gebeurtenissen die plaatsvonden gedurende dit deel van zijn leven zijn talloos en opgetekend. Alleen dit deel van zijn leven kan enkele boekdelen vormen. Om ons een indruk te geven van zijn spirituele conditie gedurende de periode van vijfentwintig jaar zal hierna enkele voorvallen worden opgesomd.

Onderdrukken van zijn nafs

Op een dag toen hij een college gaf zei Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam: “Gedurende vijfentwintig jaar heb ik de bossen van Irak uitgekamd. Gedurende veertig jaar heb ik mijn fajr salāh verricht met de woezoe van ishā én vijftien jaar lang heb ik op één been gestaan tot de fajr waarin ik de hele Qur’ān heb gereciteerd. Tijdens deze tijd heb ik soms tussen drieënveertig dagen zonder eten doorgebracht, zelfs zonder een hapje.“

Hazrat Abul Mas’ud bin Abu Bakr Harimi (Rahmatullāhi alay) vertelde dat Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam eens aan hem zei: “Jaar na jaar heb ik doorgebracht door mijn nafs te onderdrukken en mij zelf te plaatsen onder intense beproevingen. Gedurende één jaar at ik alleen plantengroei en dronk ik niets, het jaar daarop dronk ik alleen water en at ik niets, en vervolgens het jaar daarop dronk noch at ik niets. Er zijn zelfs tijden geweest dat ik geen oog dicht deed, zelfs geen knipperoog kreeg. Gedurende deze tijd beoefende ik verschillende vormen van spirituele trainingen. Er waren tijden dat ik zo dronken was van het vechten tegen mijn nafs, dat ik op doorns rolde totdat mijn hele lichaam erg bezeerd en gesneden was en ik bewusteloos werd. Mensen haalden mij op en brachten mij naar de hākim (dokter) die mij doodverklaarde. Denkend dat ik dood was begonnen de mensen mij voor te bereiden voor ghusl (bad) en kafan (doodskleed). Toen zij mij op het bad bank wilden leggen voor ghusl, kwam ik na deze spirituele conditie weer bij bewustzijn en liep ik weg.”

Ontmoeting met Hazrat Khizr (alayhis salām)

Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde dat op een dag toen hij net was begonnen met zijn spirituele oefeningen in de bossen van Bagdad hij een persoon ontmoette die erg mooi was met een vroom en glanzend gezicht. Deze persoon vroeg of hij bij hem wilde blijven. Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam antwoordde dat hij dat wenste. Deze persoon zei toen dat het alleen mogelijk was bij hem te blijven als Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam beloofde hem te gehoorzamen en nooit vragen te stellen over zijn spreekwoorden en handelingen. Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam beloofde dat meteen. Deze persoon beval Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam te gaan zitten op een voorgeschreven plaats en niet op te staan zolang hij niet was teruggekeerd. Deze persoon liet hem achter en keerde na een jaar terug. Hij zag Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam op de aangewezen plek zitten. Na een paar maanden met Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam te hebben doorgebracht vroeg hij hem weer daar te gaan zitten en op hem te wachten totdat hij weer was teruggekeerd. Deze persoon verliet hem en keerde weer na een jaar terug. Wederom bracht hij enige tijd door met de Grote heilige en verliet hem wederom na dezelfde opdracht te hebben gegeven. Na een jaar keerde die persoon terug en bracht melk en roti (brood) met zich mee. Hij zei toen: “Ik ben Khizr en ik ben gevraagd deze maaltijd met u te delen.“ Zij gingen bij elkaar zitten en aten van de gezegende maaltijd. Hazrat Khizr vroeg vervolgens: “O Abdul Qādir! Wat heb je de afgelopen drie jaar gegeten dat je op mij moest blijven wachten op de aangewezen plek?” Hij antwoordde: “Wat de mensen hadden weggegooid.”

Zijn strijd tegen duivelse machten

Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde dat hij gedurende zijn leven geconfronteerd werd met verschillende aanvallen van Shaytān (Satan) en zijn soorten, maar door de hulp van Allāh Ta’ālā werd hij altijd de overwinnaar. Zelfs toen zijn nafs probeerde hem te dwingen naar bepaalde verlangens heeft Allāh Ta’ālā hem altijd daartegen beschermd. Toen de Shayātin (Satans) met uiterste kracht probeerde om Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam te beïnvloeden hoorde hij een stem zeggen: “O Abdul Qādir! Sta onwankelbaar en daag ze uit. Onze hulp is met u.”

Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde, toen hij dat hoorde hij onverzettelijk werd en de Shayātin uitdaagde en versloeg. Hij zei: “De Shayātin deed zich moedig voor, nam angstige vormen aan en kwam op mij af. In jalāl (boosheid) zei ik Lā Hawla Wa Lā Quwwata Illā Billāhil Aliyil Azīm en met een enorme kracht sloeg ik op het gezicht van de Shaytān die vervolgens verdween.”

Zijn eerste confrontatie met Shaytān

Hij vertelde, dat eens de Shaytān naar hem toe kwam en zei: “Ik ben Iblīs. U hebt mij en mijn leerlingen uitgeput in onze poging u te misleiden. Ik zou nu uw dienaar willen worden.” Dit horende zei de Ghaus: “O vervloekte! Ga hier vandaan, ga meteen weg!” Ondanks het bevel van Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam weigerde de Shaytān weg te gaan, waarna een hand uit het onzichtbare tevoorschijn kwam en de Shaytān een stevige klap op zijn hoofd sloeg en de Satan wegzakte in de grond.

Zijn tweede confrontatie met Shaytān

Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde: “Eens kwam Shaytān naar mij met in zijn hand vuurballen die hij naar mij gooide. Terwijl dit gebeurde verscheen een gesluierde persoon op een wit paard die een zwaard in mijn hand gaf. Het moment waarop ik het zwaard in mijn hand pakte draaide Shaytān zich om en rende weg.”

Zijn derde confrontatie met Shaytān

Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde: “Eens zag ik weer de Shaytān, maar deze keer in een droevige situatie. Ik zag hem op de grond zitten zand op zijn hoofd strooien. Toen hij mij zag zei hij: ‘O Abdul Qādir u hebt mij heel droevig gemaakt en ontgoocheld’. Ik zei: ‘Vervloekte! Ga weg! Ik vraag altijd bescherming aan Allāh tegen jou’. Toen de Shaytān dit hoorde zei hij: ‘Deze woorden geven mij meer pijn’. De Shaytān spreidde een heleboel valstrikken om mij heen. Ik vroeg wat dit betekende en hij antwoordde: ‘Deze zijn web van valstrikken van deze wereld waarin wij (satans) de mensen als u strikken’. Daarna heb ik gedurende één jaar lang deze valstrikken bestudeerd en allemaal uiteengeslagen.”

Zijn vasthoudendheid in Shari’ah

Nadat hij diepgaand academische en spirituele kennis had verkregen was Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam niet alleen de meest heilige en geleerde persoonlijkheid, maar hij was een leidend licht voor de misleidde en een onbeweegbare berg als het erop aankwam te spreken tegen wat onjuist was. Hij zei altijd dat tot de Dag des Oordeels niemand de Shari’ah kan veranderen en eenieder die tegen de Shari’ah is in wezen een slechte persoon (Shaytān) is.

Zijn zoon Sheikh Zia-ud-deen Abu Nasr Musā (Rahmatullāhi alay) verklaarde: “Mijn vader Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) vertelde mij eens dat hij mujāhida deed in het bos toen hij veel dorst kreeg. Plotseling verscheen een wolk boven zijn hoofd waaruit druppels koud water vielen die hij opdronk. Dit was de gunst van Allāh. Na enige tijd verscheen weer een andere wolk boven hem waaruit zo’n sterke lichtstraal verscheen die de hemel stralend verlichtte. Hij zei dat hij daarna een figuur in de wolk zag die zei: ‘O Abdul Qādir! Ik ben je Schepper. Ik heb alles halāl voor je gemaakt’. Toen mijn vader dat hoorde las hij de Ta’wuz (a-usubillāhi minash Shaytānir rajīm) en het licht veranderde meteen in duisternis. Een stem zei toen: ‘O Abdul Qādir! Jouw kennis heeft je gered’. Mijn vader antwoordde toen: ‘Allāh heeft mij gered’. Shaytān zei toen: ‘Ik heb vele mystici met deze trick misleid’. Hazrat Sayyidena Ghaus-ul-Azam antwoordde: ‘Inderdaad het is de Genade van mijn Schepper die met mij is’. Ik vroeg mijn vader hoe hij wist dat het de Shaytān was en hij antwoordde: “Door zijn woorden, dat hij alles wat harām is voor mij halāl heeft gemaakt. Allāh geeft geen onjuiste bevelen.”

Zijn macht over Djinns

Hazrat Abu Futooh Muhammad bin Abil Aas Yusuf bin Ismail bin Ahmad Ali Qarshi Tameemi Bakri Baghdādi verklaarde eens dat Hazrat Sheikh Abu Saied Abdullah bin Ahmad bin Ali bin Muhammad Baghdādi Azja’i (radi Allāhu ‘Anhuma) bij Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam kwam en klaagde over zijn zestienjarige dochter Fatima. Fatima, die erg mooi was, ging op het dak van het huis en verdween ineens. Toen Sayyidena Ghaus-ul-Azam dit hoorde bracht hij de vader op zijn gemak en zei dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Ghaus-e-Paak vroeg hem vervolgens in de nacht naar een bepaald bos te gaan. Als u het bos binnen gaat zult u veel zandhoopjes zien. U gaat op de vijfde zandhoop die u passeert zitten. Sayyidena Ghaus-ul-Azam zei vervolgens dat hij Bismillāh en Abdul Qādir opzeggend om zich heen een cirkel op de grond moest tekenen. Ghaus-e-Paak vervolgde, in het derde deel van de nacht zult u een leger Djinns zien passeren. Zij zullen heel erg angstig en woest uitzien, maar u zult niet bang moeten zijn. U blijft op de zandhoop zitten en wachten. Exact op het tijdstip van het eerste daglicht zal de meest machtige koning der Djinns passeren en persoonlijk naar u komen om te vragen wat uw probleem is. Op zijn vraag vertelt u uw probleem en daarna vertelt u hem dat Sheikh Abdul Qādir Jilāni u hebt gestuurd. Vertel hem over de verdwijning van uw dochter. Hazrat Muhammad Baghdādi (Rahmatullāhi alay) verklaarde: “Ik deed zoals Sayyidena Ghaus-ul-Azam had bevolen. Ik zat op de zandhoop, tekende een cirkel om mij heen en wachtte. Na enige tijd zag ik legers van Djinns in angstige vormen voorbijkomen. Zij waren erg van streek door mij die in hun weg zat, maar gingen zonder iets te zeggen voorbij. Zij hadden niet de moed over de cirkellijn te stappen. Tegen de ochtend kwam hun leider voorbij en vroeg mij naar mijn verzoek. Toen ik hem mijn situatie had verteld en zei dat Sayyidena Ghaus-ul-Azam mij had gestuurd, stapte hij van zijn paard en stond vol respect naar mij te luisteren. Daarna stuurde hij de Djinns terug om de andere Djinns om te vragen wie van hen mijn dochter had meegenomen. Mijn dochter werd teruggebracht en de ondeugende Djinn werd gestraft.”

Imām Shihabuddeen ‘Umar bin Mohammed Suharwardi verwijst in zijn universeel geaccepteerde klassiek Awārif-ul-Mārif naar Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhuma) als onze Sheikh. Hij schrijft, in overeenstemming met Sheikh Abdul Qādir Jilāni, dat de Sheikh de volgende kwaliteiten had eigen gemaakt van:

  • Allāh Rabb-ul-Izzat (zich toedekken en vergeven).
  • Sayyidena Mohammed Mustafa ﷺ (bemiddelen en vergezellen).
  • Sayyidena Abu Bakr Siddiq (waarheidsgetrouw en vrijgevigheid).
  • Sayyidena ‘Umar (bevelen en verbieden).
  • Sayyidena Usman ibn Affān (armen voorzien van voedsel en bidden wanneer anderen slapen).
  • Sayyidena Ali (alom wetend en dapper).

(radi Allāhu ‘‘Anhum)

Imām ibn Kathīr beschrijft de waarschuwingen van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) als volgt: “Hij beveelt de mensen datgene te doen wat goed is en te laten wat slecht is.” Zijn oproep bereikte kalifaten, ministers, bestuurders, rechters, metgezellen en het gewone publiek. Op de preekstoel van de moskeeën staand, berispte hij hen in aanwezigheid van getuigen. Eveneens gedurende de acties tegen de overheid. Hij verwierp de civiele benoeming van ieder onrechtvaardige persoon, verkoos Allāh’s zegen boven ieders woede en was niet ontroerd door enig verwijt.

Ibn Rajab citeert Sheikh Muwaffaq Al-Deen (auteur van het boek Al-Maghni) in zijn eigen boek Zail Tabaqat Al-Hanabila: “Ik heb nimmer gehoord, dat iemand zoveel nobele daden heeft verricht en karāmāt (wonderlijke krachten) bezit dan Sheikh Abdul Qādir Jilāni.”

Dr. Muhammed Hāroon van de Raza Academy heeft deze details beschreven in ‘The World importance of Ghaus al Azam Hazrat Sheikh Mohiyuddin Abdul Qādir Jilāni’.

Om gezegend te worden zullen wij een van zijn wonderen gedenken. Er is verteld, dat op een dag het bewolkt was en de nieuwe maan van de Ramadān zich niet had laten zien. De mensen waren verbijsterd en vroegen zich af of zij de volgende dag zouden vasten of niet. Zij gingen naar zijn moeder Umm-ul-Khayr (radi Allāhu ‘Anha) en vroegen of haar kind die dag gegeten had. Toen bleek, dat hij niet gegeten had veronderstelden zij dat de Ramadān was begonnen. Zijn moeder vertelde: “Mijn zoon, Abdul Qādir was geboren in de maand Ramadān. Iedere poging van mij om hem gedurende de dag te voeden weigerde hij. In zijn eerste jeugd (jonger dan zeven jaar) dronk en at hij nooit in de Ramadān.” Sirr al-Asrār, introductie door Sheikh Tosun al-Jerrahi al-Halveti, pagina 13

Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) had vier vrouwen, elk op zich een voorbeeld van deugdzaamheid en gehecht aan hem. Hij had 49 kinderen waarvan 27 zonen. Vier van zijn zonen Sheikh Abdul Wahhāb, Sheikh Isa, Sheikh Abdul Razzaq en Sheikh Musa (radi Allāhu ‘‘Anhum) werden beroemd vanwege hun opleiding en kennis.

Sheikh Tosun al-Helveti vertelde over het dagelijkse leven van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhuma): “Hij had zich volledig overgegeven aan de Wil van Allāh. Zijn nachten gingen voorbij met een dutje of zelfs zonder slaap afgezonderd in gebed en meditatie. Hij bracht de dagen door als een trouwe volgeling van de Heilige Profeet ﷺ door behulpzaam te zijn aan de mensen. Drie keer per week hield hij voor duizenden mensen in het openbaar toespraken. Iedere ochtend en middag gaf hij les in Qur’ān exegese, profetische tradities, theologie, Shari’ah (religieuze wetgeving) en Soefisme. In de late middag bracht hij zijn tijd door met het geven van adviezen aan de mensen zoals bedelaren en koningen die uit alle hoeken van de wereld kwamen. Vlak voor het maghrib gebed begon liep hij, in regen of zonneschijn, op straat brood onder de arme mensen te verdelen. Hij vastte iedere dag en at slechts eenmaal per dag, na zonsondergang, samen met anderen. Zijn leerlingen stonden voor zijn deur aan voorbijgangers te vragen of zij honger leden en dus wilden aanschuiven bij het eten.” Sirr al-Asrār, pagina XLIV

Overlijden van Sayyidi Abdullah Soom’i

Hazrat Ghaus-e-Paak was nog een student aan de madrassa in Bagdad toen zijn grootvader Hazrat Abdullah Soom’i (Rahmatullāhi alay) ter ziele ging en op weg was naar het Hiernamaals. Na het overlijden van zijn grootvader kwam de verantwoordelijkheid voor onderwijs in handen van zijn gezegende moeder. Met geduld, eerlijkheid en toewijding vervulde zij deze verantwoordelijkheid die aan haar was toevertrouwd.

Op een dag toen Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam achttien jaar oud was ging hij het huis uit voor een wandelingetje. Hij liep in de straten van Jilān en zag een os voor hem. Hij liep achter de os enige tijd, toen het dier zich omdraaide en in mensenstem zei: “U bent niet hiervoor geschapen en u bent niet opgedragen zo te doen.” Toen hij dit hoorde ging hij onmiddellijk naar huis en vertelde deze gebeurtenis aan zijn moeder. Vervolgens vroeg hij toestemming aan zijn moeder voor een reis naar Bagdad om zijn academische studie te voltooien en te zoeken naar meer spirituele kennis. Zijn moeder gaf hem, ondanks zijn jonge leeftijd, zonder enige twijfel toestemming om zijn reis naar Bagdad te maken.

Verschijning van plaats tot plaats

Op een dag toen Sayyidena Ghaus-ul-Azam Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) een van zijn verlichte spirituele lezingen hield zat Abul Mu’āli voor hem. Gedurende de loop van de lezing voelde Abul Mu’āli dat hij zijn natuurlijke behoefte moest doen (naar toilet gaan). Hij vond het respectloos om de lezing Sayyidena Ghaus-ul-Azam te verlaten en probeerde de drang te onderdrukken. Toen hij het niet meer kon beheersen besloot hij toch naar het toilet te gaan. Op het moment dat hij wilde opstaan zag hij dat Ghaus-e-Paak van de mimbar (preekstoel) naar beneden kwam. Toen Ghaus-e-Paak op de tweede traptrede stond zag Abul Mu’āli een evenbeeld van Ghaus-e-Paak op de bovenste traptrede van de mimbar. Sayyidena Ghaus-ul-Azam kwam naar hem toe en gooide zijn sjaal over Abul Mu’āli. Meteen na dit incident zag Abul Mu’āli dat hij niet meer in de bijeenkomst zat, maar zich bevond in een vallei vol met begroeide planten, verfraaid met een beekje, dat erlangs stroomde. Onmiddellijk deed hij zijn natuurlijke behoefte, maakte woezoe en verrichtte twee rak’āt salāh.

Toen Abdul Mu’āli zijn salāh had beëindigd trok Sayyidena Ghaus-ul-Azam zijn sjaal terug. Abul Mu’āli zag tot zijn verbazing dat hij nog steeds in de bijeenkomst van Sayyidena Ghaus-ul-Azam zat en hij zelfs geen woord had gemist van de lezing van de eminente Sheikh. Later merkte Abul Mu’āli op dat hij zijn huissleutels niet bij zich had en herinnerde zich de sleutels aan een boom langs het beekje in de vallei te hebben opgehangen. Abul Mu’āli verklaarde dat enige tijd na dit incident hij de kans kreeg op zakenreis te gaan. Gedurende deze reis bereikte Abul Mu’āli de vallei waar hij uitrustte. Hij merkte op dat het dezelfde vallei was waar Ghaus-e-Paak tijdens zijn lezing naar toe had getransformeerd. Onmiddellijk ging hij naar de boom waaraan hij de sleutels had opgehangen en vond ze daar. SubhānAllāh! Deze zakenreis duurde veertien dagen. Dit wonder van Sayyidena Ghaus-ul-Azam laat zien dat hij niet alleen spiritueel, maar ook fysiek Abul Mu’āli had verplaatst.

Bescherming tegen de storm

Eens verklaarden de studenten van Sayyidena Ghaus-ul-Azam dat hij zoals gewoonlijk zijn college aan hen gaf toen plotseling zijn gezegende gezicht rood werd en druppels zweet zijn gezegende voorhoofd bedekte. Hij stak zijn hand in zijn mantel en bleef enige ogenblikken stil. De studenten verklaarden: “Toen hij zijn hand weer uit zijn mantel trok vielen druppels water uit zijn mouw.” De studenten zeiden dat ze vanwege zijn spirituele status geen vragen hadden gesteld, maar het voorval hadden opgetekend met datum, dag en tijd van de gebeurtenis. De studenten vertelden verder, dat twee maanden na dit voorval een groep handelaren ter zee in Bagdad waren gekomen en verschillende cadeaus aan Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam presenteerden. De studenten waren hierdoor erg verward, omdat zij deze handelaren nooit eerder in Bagdad hadden gezien. De studenten vroegen daarom aan de handelaren wat de reden was van de cadeaus. Zij gaven als antwoord dat twee maanden geleden zij per zeilschip op weg waren naar Bagdad en hun schip terecht kwam in een hevige storm. Toen zij realiseerden dat het gevaar hun schip zou laten zinken hebben zij Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) geroepen waarna een hand uit het onzichtbare verscheen en hun schip optilde. De studenten vergeleken hun verhaal met wat in de madrassa was gebeurd, het was exact dezelfde datum, dag en tijd die zij hadden opgeschreven toen Ghaus-e-Paak zijn hand in zijn mantel had gestoken. SubhānAllāh! Dit laat zien dat het leek alsof Sarkār-e-Sayyidena Ghaus-ul-Azam zijn hand in zijn mantel stak, maar in werkelijkheid het schip redde waarin zich de handelaren bevonden die zijn naam hadden geroepen.

Zijn nikāh (huwelijk)

Op een dag vroeg iemand aan Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam waarom hij nikāh een plaats had gegeven in zijn unieke en verheven spirituele rang. Sayyidena Ghaus-ul-Azam antwoordde: “Ik zou niet getrouwd zijn indien mijn geliefde voorvader Nabi Muhammad ﷺ mij niet had bevolen te trouwen. Op grond van dit bevel heb ik nikāh gedaan. Ik was in werkelijkheid bang om nikāh te doen om redenen dat mijn tijd zou opgaan in andere dingen dan in de liefde van mijn Schepper, maar toen de tijd zover was zegende mijn Schepper mij met vier vrouwen en elk van hen hield heel erg veel van mij.”

Wegens zijn ware en reine intentie voor nikāh heeft hij zelfs na zijn huwelijk geen tijd verloren laten gaan om zijn ibādah te doen en zijn dienstverlening aan de Dien (godsdienst). Al zijn gezegende vrouwen waren gezegend met vroomheid en diepgaand geleerdheid. Hazrat Sayyidi Abdul Jabbār één van de zonen van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam Jilāni (radi Allāhu ‘Anhuma) verklaarde over zijn moeder: “Als mijn moeder een donkere plaats binnen wilde gaan werd het onmiddellijk verlicht. Op een dag ging mijn vader Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam een plaats binnen waar mijn moeder was en onmiddellijk verdween het licht dat door haar verschijning was ontstaan. Toen mijn gezegende vader dat zag zei hij: ‘Dit licht is niet voldoende. Het verdween door mijn geestlicht. Laat mij het krachtiger maken’. Vanaf die dag als mijn moeder een donkere plaats binnen ging werd het verlicht als heldere hemel bij volle maan. “

Huzoor Sayyidi Abdur Razzaq (radi Allāhu ‘Anhu) een zoon van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam verklaarde: ”Mijn vader had negenenveertig kinderen, waarvan zevenentwintig zonen en tweeëntwintig dochters.”

Sheikh Saifuddeen Abdul Wahhāb een zoon van Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam Jilāni (radi Allāhu ‘Anhuma) vroeg zijn vader om advies, kort voor zijn overlijden. Op zijn vraag antwoordde Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam: “Vrees Allāh Ta’ālā. Vrees voor niemand anders dan Allāh. Richt je altijd tot Hem. Vraag alles wat je wilt aan Allāh. Ga naar niemand anders dan Allāh. Heb geen vertrouwen in iemand anders dan Allāh. Blijf vasthoudend op Tauhid (geloof in de éénheid van Allāh). Er is geen verlossing zonder Tauhid. Wanneer het hart verbonden is met Allāh, dan zal niets beter lijken voor hem. Ik heb het niveau van de Ware Liefde bereikt. Het is een domein waar voor wereldlijke liefde geen plaats is.”

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum

Zijn laatste levensdagen
Aanwezigheid van andere wezens

Kort voor zijn overlijden richtte hij zich tot zijn zonen en zei: “Ga voor mij weg. Nu meteen, jullie lijken voor mij te staan maar in werkelijkheid zijn jullie niet de enige hier. Met uitzondering van jullie zijn andere scheppingen van Allāh ook hier aanwezig. Maak voldoende ruimte voor hen. Toon je respect aan hen. Maak de weg vrij. Dit is nu een plaats van verheven pardon en vergiffenis. Maak deze plaats niet propvol.“ Na deze woorden zei hij verder: “En, moge er vrede zijn, zegeningen en Genade van Allāh op u. Moge Allāh ons allen vergeven en moge Hij zijn Genade op ons laten schijnen.“ Deze laatste woorden waren zijn antwoord op de salām (groet) van de Engelen die voor hem waren verschenen. Er is verklaard dat hij gedurende vierentwintig uren zijn salām herhaalde.

Zijn toestand

Gedurende deze tijd vroeg zijn zoon Sayyidi Abdur Rahmān (radi Allāhu ‘Anhu) naar zijn toestand en hij antwoordde: “”Niemand van jullie moeten mij vragen stellen over mijn toestand. Luister! Mijn toestand verandert voortdurend in het Verheven Hof van Allāh. Mijn status wordt steeds meer en meer verheven naarmate de tijd voorbijgaat.”

De toestand van zijn hart

Zijn zoon Sayyidi Abdul Jabbār (radi Allāhu ‘Anhu) vroeg of hij enige pijn en ongemak ervoer. De Sheikh antwoordde: “Mijn hele lichaam doet pijn behalve mijn hart. Mijn hart is beschermd, omdat het een juweel is geworden door de zikr van Allāh Ta’ālā en de lichtstraal van de Heilige Profeet ﷺ.”

Zijn laatste momenten

In zijn laatste momenten op de fysieke aarde zei Huzoor Sayyidi Sarkār Sayyidena Ghaus-ul-Azam: “Ik vraag hulp aan Allāh. Ik getuig dat niemand het waard is aanbeden te worden dan Allāh. Hij is de Verhevene en de Enige Ware Bestaande en zal nooit vergaan. Volmaakt is Hij, Degene die door Macht Superieur is over Zijn dienaren en voor hen de dood heeft gekozen. Er is geen andere dan Allāh. Muhammad ﷺ is de Profeet van Allāh.”

Zijn overlijden

In de vooravond van zijn overlijden zei Huzoor Sayyidena Ghaus-ul-Azam: “Ik vind het jammer voor jullie allemaal. Weten jullie wie ik ben? Ik vrees geen mens, Djinn of zelfs de Engel des Doods. O Engel des Doods! Neem mij mee naar het Verheven Hof van mijn Schepper, Die mij de kans heeft gegeven zijn gekozen dienaar (Walī) te mogen zijn en Hij die Superieur is en verantwoordelijk voor mijn opdrachten. Na Hem, de geliefde van de Heilige Profeet ﷺ, de helder schijnende ster van Sayyidena Ali, het comfort van het hart van Sayyidah Fatima, de glorie van Imām Hassan, het stralende licht van Imām Hussain, het licht van de ogen van Sayyidi Abu Sālih en Sayyidah Umm-ul-Khair Fatima, Sayyidena Ghaus-ul-Azam, Hazrat Sayyidena Sheikh Mohiyuddin Abdul Qādir Jilāni Al Baghdādi (radi Allāhu ‘‘Anhum) voor de laatste keer op deze fysieke aarde. De lichtgevende en eminente heilige reisde van deze wereld over de brug des doods, die het mogelijk maakte voor de liefhebber (godvrezend) om de Geliefde te ontmoeten in de maand Rabi’ ul-Akhir 561 Hijri (andere geschriften hebben als datum 11 of 17 van de maand).”

Zijn gezegende mazār

Zijn gezegende mazār is in Bagdad, Irak.

Qasaid voor de Sheikh

Is het verwonderlijk, nadat deze ware gebeurtenissen zijn geschreven, dat veel meer Qasaid (gedichten) zijn geschreven in eerbied en glorie van Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu) dan over andere heiligen? Gulzar-e-Tayyiba in de Urdu taal bevat 17 gedichten over de Sheikh, terwijl de Diwān in de Arabische taal in het boek Tariqat-ul Qādiriyya 27 gedichten bevat.

In dit introductie boekje is het niet mogelijk om alle gedichten ter gedachtenis aan de Sheikh te rechtvaardigen. Het volstaat hier met het geven van een extract uit Champay Dhee Bootee van Sultan Aarifīn Sheikh Sultan Bahu in Punjab, uit de poëtische schoonheid Malay van Sheikh Hamza Fansuri van Indonesië, uit de Salaam van Imām Ahmad Raza Khan (radi Allāhu ‘‘Anhum) in Urdu en uit de Diwān in Tariqat-ul Qādiriyya in het Arabisch.

Abyāt van Sultan Bahu in Champay Dhee Boote, (de Jasmin Plant) een klassiek in kalām-e-Mārifat:

Tālib Sayyidena Ghaus-ul-Azam wālay: Shale kadhe na howan pandhe hoo, Jendhe andhar ishq dhee ratte, Rayn sadha kur landhe hoo, Jenun shawq dha howay, Lay khushyan nit andhe hoo, Dhono jahan naseeb tunhande Bahu, Jere zati alam kamadhe hoo.

Volgelingen van Sayyidena Ghaus-ul-Azam: Willens Allāh, zij zijn nooit ziek! Zij die een graan hebben van liefde, zijn voortdurend in plotselinge pijn en koelte. Verleid door kansen van een ontmoeting. Hoopvol in hun blijgeestige oefening. Gelukkig in beide werelden zijn Bahu! Geliefden die Allāh’s Wil behagen. Vertaling van Maqbool Elahi in The Abyat of Sultan Bahu, pagina 103.

Extract uit Malay van Sheikh Hamzah Fansuri (rahmatullāh alay) zoals opgenomen in Sayyid Naguib al-Attas Some Aspects of Sufism as Understood en Practiced among the Malays, pagina 22.

Hamzah nin asalnya Fansuri, Mendapat wujud ditanah Shahar Nawi, Beroleh khilāfat ilmu yang Ali, Daripada Abdul Qādir Sayyid Jilāni.

Vertaling: Ik, Hamzah zoon van Fansur. In Shahar Nawi is mijn bestaan gerechtvaardigd. De Allāh’s kennis die ik van iemand kreeg. Heet Abdul Qādir, Sayyid van Jilān.

Alahazrat Imām Ahmad Raza Khan (radi Allāhu ‘Anhu)

Alahazrat (radi Allāhu ‘Anhu) schreef salām (begroetingen) voor de Heilige Profeet Mohammed ﷺ waarin hij na de voordracht van weelderige salām ook salām stuurt aan de Ahle-Bayt en de Sahāba (radi Allāhu ‘‘Anhum), evenals aan de A’imma, de Awliya en de Sālihīn Rahmatullāhi alayhim ajma’in.

Extract uit de prachtige poëzie Hada’iq-i-Baksjisj, pagina 149, van Alahazrat: Sayyidena Ghaus-ul-Azam Imām-ut-tuqaa wan-nuqaa, Jalwae Shaane Qudrat pe lakhon Salaam, Jis ke mimbar bane gardane Awliya, Us qadam ki karāmat pe lakhon Salaam.

Vertaling: Sayyidena Ghaus-ul-Azam Imām van de heiligen en godvrezende. Een miljoen saluut op hem, die van nature gaf is. Degene voor wie de nek van heiligen een kansel werd. Een miljoen saluut op het mirakel van zijn voet.

Extract van de qasida in het Arabisch uit Diwān van Qādiriyya: Bi Rasulillahi wal Jilān, Wa Rijaalin Min Bani Adnaan, Salaku Fee Manhajir-Rahmān Bi Rasulillahi wal Jilān.

Vertaling: Ter wille van de Heilige Profeet en Sheikh Jilāni. En degenen in de stam van Adnaan. Zij hebben betreden het Pad van de Barmhartige Allāh ter wille van de Heilige Profeet ﷺ en Sheikh Jilāni.

Tazkirāt-ul-Awliya (de zikr van de Vrienden van Allāh) is waarlijk oneindig. Moge Allāh Subhānuhu wa Ta’ālā ons vergeven en ons de hidāyah (leiding) geven om in de Islam te leven in overeenstemming met de Heilige Qur’ān en de Sunnah van RasoolAllāh ﷺ zoals uitgelegd door Sayyidena Ghaus-ul-Azam Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu ‘Anhu), Aamīn Yā Rabbal Alemīn.

Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum – Yā Hayyu Yā Hayyu Yā Qayyoum


[1] Uit overleveringen blijkt dat er twee geboortedata circuleren, namelijk geboorte op de eerste dag van de maand Ramadān of op de tweede dag van de maand Ramadān.

[2] De namen in deze silsilah zijn geregistreerd in shajrah-e-muqaddas van de Silsilah Aaliyah Qādiriyya Barkātiya Radawiyyah Nooriyya.

[3] Rijalul Ghayb betekent ‘mannen van ongezien’, de realiteit van hen is weinig bekend. Ibn Arabi (radi Allāhu anhu) zei dat er in elk tijdperk een spirituele pool is, Allāh Ta’ālā heeft hen op die positie aangesteld, hij (de spirituele pool) is onbekend bij velen en bekend bij zeer weinigen, zelfs als je niet weet van zijn bestaan, weet hij van jouw bestaan.

Blijf scherp, deel dit.
Translate »
error: Content is protected !!