Kennis is Macht
indien goed toegepast!
Onze doelstellingen
Qaid-
Kennis is Macht
indien goed toegepast!
Onze doelstellingen
Qaid-
Historici vertellen dat zijn secretaris Ibn Muqaffa ‘(d. 759), toen de Abbāssiden kalief Mansur (754–775) het kalifaat begon te verenigen, de kalief meedeelde dat de wet- en regeling situatie bijzonder problematisch was vanwege het gebrek aan uniformiteit in de rechtspraak praktijk. qāzi ‘s deden in die tijd uiteenlopende en tegenstrijdige uitspraken, die juridische chaos veroorzaakten. De kalief kwam te weten dat Imām Malik al-Muwatta, een compendium van de soenna van de Profeet Mohammed ﷺ zoals bekend en beoefend in Medina, compileerde of had samengesteld. Op zijn pelgrimstocht naar Mekka bezocht hij Imām Malik in Medina. Kalief Mansur stelde aan Imām Malik voor dat al-Muwatta zou kunnen worden aangenomen als de wet van het kalifaat, maar Imām Malik was het niet eens met de wensen van de kalief en overtuigde hem ertegen.
In de geschiedenis van de islamitische wetgeving [ref. Al-Khudri, Tarikh al-Tashri ‘al-Islami, pp. 191-7] beschreef Shaikh Muhammad al-Khudri (overleden 1927) hoe Ikhtalāf een van de prominente kenmerken van fiqh was door de geschiedenis heen, sinds de dagen van de bestaande de metgezellen van de profeet Mohammed ﷺ, namelijk in de periode 11-40 H (633-660). Er zijn een aantal voorbeelden waarbij de metgezellen verschilden met elkaar op verschillende religieuze zaken. De meeste van hen waren gevallen waarin er geen duidelijke begeleiding van de Heilige Qur’ān en de Sunnah was, maar er waren ook verschillen in de interpretatie Heilige Qur’ān bevelen. Zodra het moslim rijk zich begon uit te breiden, reisden de metgezellen (radi Allāhu anhum) naar verschillende gebieden van het kalifaat. Al-Khudri noemde zeven grote centra waar fiqh zich begon te ontwikkelen als diverse lokale juridische tradities rond deze metgezellen. Hij verdeelde de ontwikkeling van fiqh van de zevende naar de twintigste eeuw in zes periodes, waarin wordt uitgelegd hoe Ikhtalāf heerste in elke periode.
De vroegste verhandelingen over het onderwerp van ikhtalāf werden geschreven door Imām Abu Yusuf (overleden 798) en Imām Mohammed Hasan Shaybani (overleden 803), beide leerlingen van Imām Abu Hanīfa (overleden 767), de stichter van de Hanafi school. Deze verhandelingen legden hun verschillen met de Syrische Awza’i (overleden 777) school, Ibn Abi Layla (overleden 765), de Umavi Qāzi van Kufa en de Mālikī juristen in Medina. Ook Imām al-Shafi’ī (overleden 820) schreef hoofdstukken over Ikhtalāf in Kitāb al-Umm en zijn theorie over het onderwerp in zijn al-Risālah.
Ikhtalāf literatuur begint met de erkenning van diversiteit als een natuurlijk fenomeen geworteld in de leer van de Heilige Qur’ān. Deze werken benadrukken diversiteit als een goddelijke zegen, omdat mensen verschillen in hun niveaus van begrip en sociale instellingen. De vroege Ikhtalāf boeken zijn vooral collecties van verschillende meningen van de juristen. Later ontwikkelden de samenstellers theorieën om deze verschillen te verklaren. Men vindt ten minste twee zal deze verklaringen:
Naast deze speciale vorm van literatuur, vindt men verslagen van onenigheid tussen de mufti’s (juristen) op bijna elk punt in bijna elke fiqh boek. Dit houdend diversiteit waargenomen in zoverre ook die teksten deze schriftelijke blijvende werden door het principe van taqlīd naar een van de vier wet scholen en zelfs zulke collecties van de scholen ‘doctrine als Fatāwa Aalamgiri, die werd gesponsord door de Mughal keizer Awrangzeb Aalamgiri (1617-1708). Deze hing aan de juridische praktijk in de 17e -eeuwse India, niet nalatend in detail de diversiteit meningsverschillen en onenigheid tussen de juristen op de meeste juridische doctrines te beschrijven. Shah Waliullah’s werk al-Insāf fi Bayān al-Sabab al-Ikhtalāf (verschil in opinie in fiqh) is bijzonder belangrijk aan de vooruitgang van de studie van Ikhtalāf. Shah Waliullah reviseerde de kwestie van Ikhtalāf als een doctrine die werd ontwikkeld in de latere periode in het kader van mazhab en taqlīd. Volgens hem waren de eerste generatie moslims oneens met elkaar om verschillende redenen. Een van de redenen was dat niet ieder van hen toegang had tot een compleet kennis van de Profetische Ahadīth om reden dat:
Hij definieerde ikhtalāf en itjma ‘als parallelle tegenstellingen als volgt: “Consensus is de afwezigheid van onenigheid.” Imām Shafi’ī theorie over vier bronnen werd gepopulariseerd door zijn wetschool, maar andere wetscholen bleven ook andere bronnen benadrukken.