Inleiding

Sommige mensen geloven dat het Shirk (associëren van partners met Allāh Ta’ālā) is als hulp aan de Awliya Allāh gevraagd wordt zoals het zeggen van “Yā Ghaus, al madad (O Ghaus, help mij) of Yā Khwaja al madad (O Khwaja, help mij). Met dit artikel zal bewezen worden, dat de Awliya Allāh een middel kan zijn voor de moslim om dichter bij de Profeet Mohammed ﷺ en Allāh Ta’ālā te komen.

Munazir-e-Azam Pakistan Sheikh Mohammmed Umar Irchvi (Rahmatullāhi Alayh)

Het is voor de moslim ook verboden een andere moslim Awliya te noemen als hij/zij het niet is, maar ook verboden om andere gelovigen te betitelen met Awliya Allāh Ta’ālā, wat ‘Vriend’ van Allāh Ta’ālā betekent.

Allāh Ta’ālā openbaart: “O, gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot Awliya (vrienden, beschermers, helpers); zij zijn elkanders vrienden; en wie uwer hen tot vrienden neemt, is inderdaad één hunner; voorwaar, Allāh leidt het overtredende volk niet.” Surah al-Mā’idah (de tafel) H5, vers 51

De Awliya Allāh

Overeenkomstig alle echte spirituele meesters, degene die de wetenschap van Ruhāniyat (mystiek) of tasawwuf (ascetisch leer) schriftelijk of mondeling hebben overgedragen, wordt het universum door Allāh Ta’ālā beheerst middels een bepaald klasse mensen die bekend zijn als Awliya. Door de grote inspanningen en volledige overgave aan de Wil van Allāh Ta’ālā, heeft Hij hun wil vervangen door Zijn Eigen Wil. Allāh Ta’ālā straalde op hen Zijn attributen van al-Walī, de Beschermende Vriend, en zij werden daardoor verheven. De gradatie van Wilāyāh (heiligheid) is gebaseerd op het niveau van spiritualiteit. Het intellectuele bewijs van islam wordt gevonden onder de Ulema (moslim Schriftgeleerden), terwijl de verpersoonlijking of overgave aan de Wil van Allāh Ta’ālā (zichtbaar bewijs) de Awliya zijn. Door hun volledige overgave aan Allāh Ta’ālā zijn zij onder bescherming gekomen van Allāh Ta’ālā en zijn daarom voor niets meer bang.

Ook openbaart Allāh Ta’ālā: “Is hij, die dood was en wie Wij het leven gaven en voor wie Wij een licht maakten waardoor hij onder de mensen wandelt, gelijk aan hem, wiens toestand zodanig is dat hij in de duisternissen verblijft waaruit hij niet kan wegkomen? Zo werd voor de ongelovigen schoonschijnend gemaakt hetgeen zij deden.” Surah al-An’ām (het vee) H6, vers 122

De waarheid van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ zijn integriteit is gemanifesteerd door deze Awliya. Door de zegeningen van de komst van de Awliya regent het en wegens hun onvervalste leven zijn wij gezegend met plantengroei. Allāh Ta’ālā handelt op bepaalde wijze via de Awliya door hen de mogelijkheid te begunstigen Zijn Machten te benutten. Dit wil niet zeggen, dat zij handelen of als adviseurs van Allāh Ta’ālā optreden. Neen, Allāh Ta’ālā is Almachtig en Glorieus. De Awliya zijn door Allāh Ta’ālā gezegend met dienstbaarheid om Allāh Ta’ālā Zijn energie naar de wereld toe door te filteren. De Awliya die fysiek door de wereld van Goddelijke Schoonheid zijn gepasseerd, continueren hun werk in de spirituele wereld.

Aangezien mensen superieur zijn ten opzichte van engelen als Khalifatullah (vertegenwoordiger) en niet als zondige wezen, krijgen wanneer zij geliefde van Allāh Ta’ālā worden de vrijheid van beide werelden.

Allāh Ta’ālā openbaart: “Die juist handelt, hetzij man of vrouw en een gelovige is, hun zullen Wij voorzeker een goed leven schenken; en gewis zullen Wij hen belonen naar hun beste werken.” Surah an-Nahl (de bij) H16, vers 97

De beloning welke op de Dag des Oordeels zal komen, komt doordat de mens superieur is ten opzichte van de engelen en de engelen dienaren zijn van Allāh Ta’ālā in dit universum, waarover de islamitische theologie bewijzen aanvoert. Deze mensen vertoeven zich in het gezelschap van engelen en zij tot hun leiders gemaakt. Een van de grote denkers in islam, Shah Waliullah de vooraanstaande Muhaddith van Delhi, (overleden in 1077/1166) zegt: “Wanneer een mens overlijdt, is er geen enkele relatie meer tussen zijn ziel en de wereld. De zielen keren terug naar hun herkomst, worden net als engelen en vinden hen leuk, geven inspiraties en hulp aan de mens. Zij helpen in de verbreiding en versterking van Allāh Ta’ālā Zijn religie. Zij haasten zich naar degene die werken voor het behagen van Allāh Ta’ālā. Het is getuigd, dat zij in groepen komen helpen.” Hujjatu’llahi ‘l-Bāligha deel 1, blz. 35

Deze Awliya hebben de vrijheid en bekwaamheid voor spirituele genezing, spirituele bescherming, transformeren van weersgesteldheid en laten zien van vele verschillende machten en krachten die Allāh Ta’ālā hen mee heeft begunstigd.

De werking van mystiek

Elektriciteit van een energiecentrale wordt op een hoge voltage geproduceerd. Transformatoren worden in de energiecentrale geplaatst om de hoge spanning te transformeren naar een lagere spanning. Zodra het voltageniveau van 220V is bereikt stroomt het de huizen binnen. Voor alles in het universum is slechts één energiecentrale, namelijk de aanwezigheid van Allāh Ta’ālā. Leven, licht, schoonheid en kennis stromen van Zijn aanwezigheid. Deze zegening moest stromen in het universum zodat de functie van alles staande bleef.

De eerste transformator is het hart van Profeet Mohammed ﷺ en de andere in de seriële gradatie zijn de harten van die abd’s (volkomen overgave aan de Goddelijke Wil) die de status van Awliya Allāh hebben bereikt. Via hen stromen de zegeningen van Allāh Ta’ālā in deze dode universum en levert levenskracht en licht. Dit is in een Hadith-e-Qudsī uitgelegd en opgetekend in Sahīh Bukhārī: “Wordt geen vijand van Mijn Wali’s anders wees voorbereid op een oorlog met Allāh. Wanneer Mijn dienaar zijn faraiyz (verplichte gebeden) heeft verricht en Mijn nabijheid zoekt middels nafl (vrijwillige gebeden) begin Ik hem lief te hebben. Wanneer Ik van hem hou, word Ik zijn Gave van Gehoor zodat hij hoort via Mij, Ik word zijn Gave voor Zien zodat hij ziet via Mij, Ik word zijn Gave voor Spraak zodat hij spreekt via Mij en Ik word zijn Gave voor Bevatten zodat hij begrijpt via Mij.” In een andere berichtgeving is gezegd “Ik geef alles wat hij vraagt, Ik word zijn hart waarmee hij liefkoost.”

In een andere hadīth Sharīf staat: “Wees alert voor het doordringende firāsa (inzicht) van de mu’min (gelovige), want hij kijkt met het Licht van Allāh.”

Gradatie onder de Awliya

Alleen ulema kunnen een Walī worden. Hāfiz Sakhāwi citeert in zijn Maqāsid al-Hasana (deel 8, pag. 10) en Hāfiz Suyuti in zijn Hawi lil Fatāwi (deel 2, pag. 250-51) dat Ibn ‘Asakir in zijn boek Tarikh Dimashq (deel 1, pag. 300) en Hāfiz al-Khatib in zijn boek Tarikh Bagdad (deel 3, pag. 75-76) schreven wat Abu Bakr al-Kattani (radi Allāhu anhum) vertelden over het aantal Awliya in gradatie. Onder de Awliya bestaan 4.000 die verborgen zijn. Zij kennen elkaar niet en zijn zelf onbewust van de excellente status van zichzelf, verborgen gehouden voor henzelf en de mensheid. Deze elite heiligen vertoeven in het Rijk van Wilāyāh Aama (algemeen heiligheid). De functionarissen van het Hof van Allāh Ta’ālā, betrokken in de spirituele administratie zijn in het Rijk van Wilāyāh Khāsa (speciale heiligheid). Zij worden in de volgende hiërarchische volgorde gerangschikt:

  1. Eén genaamd Qutub of Ghaus.
  2. Twee Nuqaba (leiders).
  3. Vier Awtād (vroom) vanuit de Abdāl.
  4. 300 Akhyār (uitverkoren) zijn heel goed ‘rechtschapen’ en ‘oprechte dienaren’ van Allāh Ta’ālā.
  5. 40 Abdāl (plaatsvervangers), de pinnen van het universum en leven lichamelijk op aarde en zijn vervangbaar.
  6. Zeven Abrār (vroom) afkomstig uit de Abdāl (spirituele beschermers).

De Abdāl, waaronder de hogere categorie Abrār (7 van de Abdāl) en Awtād wordt genoemd, zijn de plaatsvervangers van de Qutub of Ghaus die de eerste ontvanger is van Allāh Ta’ālā Zijn spirituele energie. Alle andere krijgen spirituele energie gaan via de Qutub. De Abrār en Awtād zijn aangewezen als regionale Qutub in verschillende delen op aarde. Zij zijn allemaal verantwoording schuldig aan de oppermachtige Qutub en aan spirituele superieuren binnen het netwerk. De identiteit van de Qutub is verhuld voor de wereld door de gevoeligheid van hun werk. Er is ook geen noodzaak voor onthullen van zijn identiteit, omdat zijn werk is het filteren van de energie van Allāh Ta’ālā voor de wereld.

De Sheikhs (spirituele grootmeesters van Tasawwuf) zijn ogenschijnlijk en zichtbaar gemaakt in de wereld, omdat mensen contact met hen kunnen maken. Een van de Sheikhs kunnen de positie van Qutub of Abdāl hebben, maar het is niet noodzakelijk dit te onthullen.

De woning van de Nuqaba bevindt zich in de Maghrib, de Nujaba in Egypte, de Abdāl in Shām, de Akhyār reizen door de hele aarde, de ‘Umud zijn in de hoeken van de aarde, en de Ghaus is in Mekka of Bagdad. Dus, als er een vraag ontstaat onder de gemeenschappelijkheid, smeken de Nuqaba aan Allāh om deze te vervullen, dan de Nujaba, dan de Abdāl, dan de Akhyār, dan de ‘Umud, en als ze worden beantwoord door Allāh, het stopt bij hen, en zo niet, dan pleit de Ghaus en hij voltooit zijn verzoek niet totdat de vraag is beantwoord.

In de hadīth staat dat de Heilige Profeet Mohammed ﷺ zei: “Er zullen 40 Abdāls zijn in Mulk-e-Shām (Syrië) tot de Dag des Oordeels. Zodra er één overlijdt wordt hij vervangen door een andere.”

Hazrat Sheikh Abu Mohammed Mohiyuddin Abdul al Qādir Jilāni (radi Allāhu anhu) ook bekend als Ghaus-ul-Azam (de oppermachtige Ghaus) is uniek. Hij was geboren als Nisbate Abdiat (een volkomen voorbestemde) en met alles aan hem Wilāyate Mohammadi verbonden. Dit is de reden waarom hij Mahbubiyyat (geliefd) is en Mahboob-e-Subhani (geliefde van Allāh Ta’ālā) wordt genoemd. Hij is uniek en de leider van de Awliya. Alle Awliya staan onder zijn toezicht en leiding.

Sheikh Batā’ihi (radi Allāhu anhu) verklaarde: “Wij, en alle andere Awliya, zijn onder bescherming van de adem die hij uitademt, onder de bescherming van zijn voet en binnen de scope van zijn gebod.”

Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu anhu) is fana ‘opgaan in Allāh’ en blijft actief via Allāh Ta’ālā (baqā). Zijn bekende gezegde in Qasida Ghausiya, welke hij zegt één van de Gaven (Spraak) van Allāh Ta’ālā te zijn: “Qaddami Hazihi alla raqabati kulli Waliyyin lillāh (mijn voet is op de nek van alle Wali’s).” Toen hij deze mededeling deed hebben 313 Awliya van zowel deze wereld als de wereld der zielen hun nek neergebogen. Deze verklaring door Sheikh Abdul Qādir (radi Allāhu anhu) betreft het fadriyya (toppunt der uitmuntendheid). Alle Awliya getuigden tijdens deze verklaring van Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu anhu) de Qutbiyya (vaandel van de centrale administratie).

Alle Awliya krijgen de Faize Mustawi (spirituele stroming der goedheid van de Heilige Profeet Mohammed ﷺ van Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu anhu). Het is verklaard dat eens een befaamde spirituele soefi uit Jeruzalem bij Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu anhu) kwam. Hij verkeerde in een status dat een enkele stap hem verplaatste van Jeruzalem naar Bagdad. Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu anhu) zei dat de soefi tot inzicht kwam op zijn hand. De leerlingen vroegen waarom het nodig was dat zo’n spirituele soefi tot inzicht moest komen. De Sheikh antwoordde: “Hij ervoer de status van lopen in de lucht, maar had mij nodig om hem het pad dat liep naar mahabba (liefde) te laten zien.”

Hazrat Ahmad Sarhindi Naqshbandī ook bekend als Mujaddid Al-Fishāni (radi Allāhu anhu) zei, dat er twee niveaus van Wilāyāh zijn:

  1. Wilāyāh-e-Sugra (lagere Wilāyāh) welke alle Awliya bezitten,
  2. Wilāyāh-e-Kubra (de hogere Wilāyāh) welke uitsluitend is gegeven aan Ghaus-ul-Azam (radi Allāhu anhu).

Conform de Aarifīn zal hij alleen de positie van de Qutub-e-Kubra uitsluitend opgeven aan Imām Mahdi (radi Allāhu anhu).

Allāh Ta’ālā openbaart: “U alleen aanbidden wij en aan U vragen wij hulp”. Surah al-Fatiha (het begin) H1, vers 5

Hier spreekt Allāh Ta’ālā over ibādah (aanbidden) en istiyānat (assistentie/hulp zoeken). Aanbidding van een andere dan Allāh Ta’ālā is shirk (veelgodendom). Het verzoeken om hulp van een helper, zoals het vragen van du’ā (smeekbede) aan een vrome moslim betekend op geen enkele wijze, dat de persoon die vraagt om geloof en goedheid een deelgenoot van Allāh Ta’ālā kan worden. Hij vraagt in feite aan Allāh Ta’ālā met de bedoeling dat Hij Zijn beschikking geeft inclusief de bemiddeling van degene die dichter bij Allāh Ta’ālā is.

Wie zijn de Rijāl-ul-Ghayb?

De verborgen heiligen (Awliya) die ronddwalen en mensen in nood helpen zijn de mysterieuze mensen genaamd Rijāl-ul-Ghayb. Verwelkomen van de Rijāl al-Ghayb zoals Sheikh Abdul Qādir Jilāni (radi Allāhu anhu) het deed was als volg: “Vrede zij met u, o mannen van het onzichtbare! Vrede zij met u, o geheiligde geesten! O presidenten, o edelen, o opzieners, o spirituele afgevaardigden! O steunpilaren van de aarde, vier steunpilaren! O twee leiders! O hoofdpool! O weergaloze persoon! O beheerders! Geef me hulp, kijk me gunstig aan, behandel me met mededogen, vervul mijn wens en mijn doel, en zorg voor de bevrediging van mijn behoeften, in aanwezigheid van onze Profeet Mohammed ﷺ ‘inda Nabiyyi-na Muhammadin ﷺ. Moge Allāh (Verheven is Hij) u vrede schenken in deze wereld en het Hiernamaals. O Allāh, schenk zegeningen op al-Khizr! Allāhumma salli ‘ala ‘l-Khizr.

Allāh Ta’ālā openbaart: “Is hij, die dood was en wie Wij het leven gaven en voor wie Wij een licht maakten waardoor hij onder de mensen wandelt, gelijk aan hem, wiens toestand zodanig is dat hij in de duisternissen verblijft waaruit hij niet kan wegkomen? Zo werd voor de ongelovigen schoonschijnend gemaakt hetgeen zij deden.” Surah al-An’ām (het Vee) H6, vers 122

Allāh Ta’ālā heeft hun de geheimen van Zijn Attributen en de geheimen van Zijn Koninkrijken geopenbaard en in hun handen de heerschappij van gezag en controle gelegd, zodat ze kunnen afzien van de schepping als ware vertegenwoordigers (Khulafa) van hun Meester.

Mogen wij hulp vragen aan de Awliya?

Sommige mensen geloven dat het Shirk (associëren van partners met Allāh Ta’ālā) is als hulp aan de Awliya Allāh gevraagd wordt zoals het zeggen van “Yā Ghaus al-madad (O Ghaus, help mij) of Yā Khwaja al-madad (O Khwaja, help mij).

Wonderen van de Awliya

Net zoals het geloof van Ahle Sunnah is dat de Profeten (op allen gezegende vrede) wonderen (mujazah) hebben, waaronder kennis van het Onzichtbare dat hun voortdurend door Allāh wordt geschonken, is het ook de leer van Ahle Sunnah dat de Awliya ‘(die de kenniserfgenamen van de Profeten zijn) een aandeel hebben in deze schenkingen (karāmat) van Allāh, waaronder “Kashf” (onthulling/ perceptie van het ongeziene).

Het feit dat de Awliya ‘kennis hebben van het Ongeziene (en andere wonderbaarlijke vermogens) wordt bevestigd door de Heilige Qur’ān en de Sunnah en de ervaring van de rechtvaardige moslims door de eeuwen heen van de geschiedenis van de islam, en vormt niet, zoals sommigen misleide moslims beweren, kufr of shirk.

Bewijs van hulp vragen vinden wij in de Heilige Qur’ān
Asīf bin Barkhiya (radi Allāhu anhu)

De Walī die bij Sayyidena Sulaimān (alayhis salām) was, bracht hem sneller dan een oogwenk de troon van Bilqīs. Hij werd gekarakteriseerd als iemand die kennis had van het Boek en hij was Asīf bin Barkhiya (een Walī Allāh), de schrijver en familielid van de profeet Sulaimān (alayhis salām) volgens de Tafsir van Ibn ‘Abbās en de meerderheid van de commentatoren.

Allāh Ta’ālā openbaart: “Hij [Salomo] zeide: O edelen, welke onder u zal mij een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanig tot mij komt?” Surah an-Naml (de mieren), H27, vers 38

“Een dappere van de djinn [Ifrīt] zeide: ik zal deze tot u brengen voordat je van uw kamp opstaat en zeker heb ik daar macht over en ik ben betrouwbaar.” Surah an-Naml (de mieren), H27, vers 39

“Iemand [Asīf bin Barkhiya], die kennis van het Geschrift had zeide: ik zal hem tot u brengen vóór uw bode terugkeert, en toen Salomo de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: dit is bij de gratie van mijn Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En wie dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn van zijn eigen ziel, maar wie ondankbaar is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg, Geëerd.” Surah an-Naml (de mieren), H27, vers 40

“En hij [Salomo] zeide: zorgt dat haar eigen troon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt of dat zij [Bilqīs] behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid.” Surah an-Naml (de mieren), H27, vers 41

“En toen zij [Bilqīs] kwam, werd haar gevraagd: is uw troon als deze?” Zij antwoordde: “Hij is als het ware dezelfde.” En ons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig geworden.” Surah an-Naml (de mieren), H27, vers 42

Sayyidena al-Khizr (alayhis salām)

Evenzo bezat Sayyidena al-Khizr (hoewel door sommigen beschouwd als een profeet) kennis die Sayyidena Musā (alayhis salām) niet had, die rechtstreeks uit de tegenwoordigheid van Allāh kwam zonder tussenpersoon.

Allāh Ta’ālā openbaart: “Daar vonden zij een Onzer dienaren, aan wie Wij Onze barmhartigheid hadden bewezen en wie Wij van Onze kennis hadden geschonken.” Surah al-Kahf (de spelonk), H18, vers 65

Baghawi (radi Allāhu anhu) verklaarde in zijn Tafsir over dit vers: “Hij [Khizr] leerde hem [Musā] de bātin (innerlijke) kennis door ilhām (inspiratie).”

Allāh Ta’ālā openbaart: “Mozes zeide tot hem: mag ik u volgen dat gij mij onderwijst in de leiding die u is gegeven?” Surah al-Kahf (de spelonk), H18, vers 66

Blijf scherp, deel dit.
Translate »
error: Content is protected !!